Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
Afbeelding van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914Toon afbeelding van titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.60 MB)

Scans (27.87 MB)

XML (2.06 MB)

tekstbestand






Editeur

H.A. Wage



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

151.
Brief
.

Den Haag 30 Sept' '13.

[Met potlood geschreven: Gelijktijdig met brief van Verwey]

 

Zeer geachte Heer,

Het is in mij ten opzichte van dat lied allerwonderlijkst gesteld. Ik zal U alles eerlijk mededeelen, - al vrees ik dat U rare gedachten zult krijgen over mijn kritische standvastigheid en de zekerheid van mijn oordeel. Ik zie met het berouw van een Christen terug op den roes, die mij Donderdag bevangen heeft. Mij zelf kennend, en de gevaren van enthousiasme, - schrijf ik in den regel niet dadelijk nadat ik een plan opgevat heb. Hadde ik zoo ook nu gedaan, - ik zou dat stukje, waaraan ik op 't oogenblik niet denken kan, niet geschreven hebben. De kwestie is zoo: dat ik in Kalff door de strophen van den dans buitengewoon getroffen was en in de Horae Belgicae door hetzelfde stuk met een paar strophen daarvóór en een paar daarnà zoo in bewondering gebracht ben, dat ik in hevige woede tegen Knuttel ben uitgebarsten, - eerst met mijn moeder als toehoordster (en een indulgente) daarna met, door middel van 't stukje, Albert Verwey. Intusschen ben ik, juist ook door psychologische vergelijking, die in mijn stukje achterwege bleef en die ik al[s] een verwijt in Uw briefje vond (door U niet zoo bedoeld!) tot de conclusie gekomen, dat Knuttel toch eigenlijk groot gelijk heeft, met zich er over te verwonderen, dat het gedicht aan Suster Bertken gegeven werd, dat ik wel een beetje boud was, met van de eerste helft alleen maar van ‘vrij onbeholpen’ te spreken, en dat het geheel toch zeker niet op de hoogte v.Bertken staat. Dat het dus in elk geval niet in 't boekje v.Bertken thuis hoort, misschien in ons deeltje Geestelijke poezie.Ga naar voetnoot455 Het staat nu zóó met mij, dat ik de eerste helft nauwelijks kan lezen zonder mij over de echo's van rijmklank en uitdrukking van Bertken te

[pagina 233]
[p. 233]

ergeren. Het maakt op mij heelemaal den indruk alsof de schrijver(-ster) allerlei stukken die zij uit haar hoofd kende, soms op ongelukkige oogenblikken in haar vers gevoegd heeft, - en oorspronkelijk is het dan ook (in de 1ste helft) allerminst. Ook ben ik er ver van af te denken dat er in het gedicht geen schablones voorkomen. Voor de tweede helft houd ik mijn bewondering, rhythmisch zijn ze zeer bijzonder, z.a. U zegt: op zeldzaam gelukkige manier is de beweging der ziel in de taal gekomen. Het gedicht is er dus puur één van de daimonische inspiratie.Ga naar voetnoot456 In het visioen der eeuwige heerlijkheid gekomen, heeft het visioen zelf den dichter aan zijn dichterlijke onvolkomenheden ontheven en hem, meer dan zijn persoonlijkheid bezat, meer als werktuig dus, de macht gegeven eenige strofen van bijzondere glans en bijzondere rhytmische beweging te schrijven.

Ik vond dit al heel veel, als resultaat voor de poezie, - ik blijf het bijzonder vinden voor de tijd, - ongetwijfeld zijn die hoogste strophen zoo goed als gemeenplaatsloos (vindt U dit ook niet?).

Maar

1.o⅗ v.'t gedicht is niet zoo
2.oheb ik dan het recht zóó te spreken als ik doe, zoowel over het gedicht als geheel als tegen Knuttel
3.oMag ik het dan naast Bertken zetten
4.ois de toon in mijn stukje dan niet werkelijk ‘überschwenglich?’
(Na die actie is deze brief de reactie.
't Zou dus mogelijk zijn, dat het stukje
evenveel te überschwenglich, als deze
brief te koel is. - Naschrift)

Voeg ik daarbij dat ik in het stukje nagelaten heb, de interessante psychologische vergelijking van inhoud, rijmklank, rhythme enz. te beproeven, en dat het dus al te zeer te kort schiet, dan moet mij dit alles wel tot de conclusie brengen, dat ik U vriendelijk moet verzoeken, het stukje te willen terugzenden en mij vooral te verontschuldigen, dat ik U 't lezen van een in mijn handschrift geschreven stukje, benevens 2 briefkaarten en een brief, en het schrijven van een of twee brieven op de hals geschoven heb. Ik heb het besef van mijn zonde. Ik hoop, dat U kritisch niet al te slecht van mij zult denken en mij niet voor al te onzeker zult aanzien. Ik moet alleen1 niet toegeven aan enthousiaste en verontwaardigde opwellingen. Hadt U deze beschouwing wel verwacht? Had ik U maar niet die moeite gegeven! Maar mijn berouw is oprecht.

Ik was heel blij met Uw opmerking over Bevrijding; dat U juist, over de warmte v.mijn jeugdgedichten als aanwezig spreekt, vooral, deed mij veel genoegen, want dat had ik zoo graag gehad in mijn werk. Die één 4-voeter (helaas! (ik kan zulke dingen slecht uitstaan) dat hij er is, hindert mij.) dankt zijn aanwezigh. natuurlijk aan het enjambement v.d.vorige regel, een [onleesbaar] van 2 lettergrepen, die bij de volgende regel behoorend naar de zin, in de lezing deze regel volledig maakte. Wanneer het

[pagina 234]
[p. 234]


illustratie
Titelblad van de bundel Gedichten/Het ronde perk/Lichtende golven. 1917.


[pagina 235]
[p. 235]

gedicht in mijn bundel 't volgend jaar wordt herdrukt, dan kan ik 't herstellen, waardoor ik tegelijk de herhaling ‘uitzag’ kan doen verdwijnen.Ga naar voetnoot457

Ik vrees dat de 2e e. 3e regel van Lanceloot [met potlood doorgeschrapt, en in potlood erboven geschreven: Ludovico], wel aanleiding tot verwijt zullen geven, als tegenstrijdig en dus ‘ongeziens’ bevattend. Toch ben ik overtuigd v.d. juistheid der visie. De roode avondroodglans aan 't plafond heeft niet te maken met de onzekerheid van het licht. De soort licht vlak voor en vlak na zonsondergang doet mij juist zóó aan. Dat daarna, in het diepste oogenblik van het avondrood buiten, het rood aan de zoldering voor de koortsig-denkende Lodewijk een koorts lijkt, is verder, geloof ik, eveneens juist. Heb ik hierin gelijk?

(In een vers v. pas geleden had ik meen ik, een goede uitdrukking voor die onzekerheid:

 
De zon verzonk, het land lag naakt,
 
zijn glinsterende weeldekleed
 
Van licht en zomerkleur geslaakt
 
Hing los nog over de aarde... en gleed -Ga naar voetnoot458)

Ik sprak daarstraks van een nieuwe bundel. Met mijn huwelijk sluit ik die, waaraan ik nu bezig ben, af. Ik kan mij niet voorstellen, dat mijn huwelijk niet een ingrijpende, en dus poëzie-bepalende gebeurtenis zou zijn, en dus van zelf het eindpunt van een bundel zou aangeven.Ga naar voetnoot459 Dat brengt mij op 't examen. Ik werk zeer geregeld, maar de hoeveelheid valt tegen. Toch nog altijd de gedachte het van 't jaar te doen. Ik heb de omvang werkelijk onderschat.

Nog even één opmerking over 't gedicht van Bertken. Ik had U nog willen vragen, of 't (langere) in Uw stem valt. Ik herinnerde mij Uw gezegde over 't lezen van gedichten van vrouwen. Dit dan, om een aanduiding of 't van een vrouw of een man is!Ga naar voetnoot460 Een raar bewijs voor een literatuur-historische beschouwing zou het geven, wanneer ik onder de dingen vóór: leeservaring op dit gebied gaf. Ofschoon de literatuur-historie er ontzaglijk bij zou winnen, wanneer zij op dergelijke subtiele wijzen de kunst woog en beschouwde, die zij wil beschrijven en naar haar wézen, n.b. indeelen.2

Ik kijk al weer uit naar De Beweging. Staan er nieuwe gedichten van U in? Ik hoop het,-ofschoon ik het nauwelijk[s] geloof: U bent tegenwoordig toch schaarscher dan

[pagina 236]
[p. 236]

vroeger of lijkt dat maar zoo, omdat ik de jaargangen van vroeger bij elkaar voor 't eerst zag 1897-1900, en nu de maanden die er tusschen zijn beleef? 't Ziet er met de andere tijdschriften tegenwoordig anders toch allerberoerdst uit.

Ik geloof, dat ik U al weer lang genoeg heb opgehouden. Ik snak naar een dag in Noordwijk. Maar, zegt mijn repetitor: ieder uur is voor mij goud waard (erg billijk dan, dat hij voor 't uur dat ik bij hem doorbreng, maar ƒ. 3 rekent) en 't zal er dus wel niet van komen. Trouwens spookt ten Uwent de man met de trap, de kwast en het luchtje.

Wilt U veel groeten doen aan Uw familie en zelf ook hart. gr. v.

Hoogachtend
geheel Uw dw.
PN v.Eyck

1) d.w.z. o.a. zoo lijkt het aardig pedant
2) Ik schijn onverbeterlijk te zijn, nauwlijks heb ik gebiecht of ik begin wéér.

Jacques schreef iets over ‘gekal’ van Woestijne over Stoppelaar. Heeft U dat misschien of van wanneer is 't?Ga naar voetnoot461

voetnoot455
Dat is nooit verschenen.
voetnoot456
Interessant is hier 't gebruik van ‘daimonisch’ voor wat eén regel eerder ‘beweging der ziel’ wordt genoemd. Uit de op het gesignaleerde woord volgende regel blijkt hoezeer ‘daimonisch’ bij Van Eyck - en mag men aannemen: bij Verwey - een goede klank heeft. Zie nr. 84; noot 247.
voetnoot457
Nr. 150; noot 452.
voetnoot458
Het gedicht heette Angst en werd onder die titel opgenomen in Het Ronde Perk (Gedichten, Amsterdam 1917; pp. 89 en 90) In het V.W.,I werd het ook toegelaten, nadat drie van de veertien strofen waren weggesneden. Blijkens de tekst voelde de dichter zich plots voor een afgrond staan, waarin alles wat voor hem van waarde was, verdween. Angst beheerste hem sindsdien en joeg de onzekerheid herhaaldelijk op tot vertwijfeling. Aan Verwey zal hij op 5 november 1913 bij dit gedicht schrijven, dat het ‘geheel retrospectief’ is en het einde veronderstelt.
voetnoot459
Die bundel was dan Het Ronde Perk.
voetnoot460
Verwey meende de ‘stem’ van een gedicht vaak te kunnen vernemen. Waarschijnlijk leende hij daarvoor het oor aan de klanken die in de ritmische beweging van een vers sterker of zwakker accent kregen. Van Eyck sloot zich bij die beschouwing aan zonder een dergelijke waardering te kunnen verdedigen. Merkwaardig in dit verband is, dat hij in 1915 op Pincio in Rome gezeten het gedicht La cloche fêlée in zich hoort met de stem van Baudelaire! Zie Het gedicht in Opgang, Rotterdam 1918; pp. 19-25. Eerst in De Beweging XII (1916), pp. 140-144. Later in V.W.,3; pp. 548-552.
voetnoot461
In De Groene Amsterdammer, 28.IX.1913, kritiseerde Karel van de Woestijne De Parelduiker van J.J. de Stoppelaar en Verzen van Johan Borgman. Ook in Karel van de Woestijne, Verzameld Werk 5, Bussum 1949; pp. 265-271.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Uren met Platoon

  • over De getooide doolhof

  • over Het ronde perk

  • over Uitzichten


auteurs

  • over Paul Cronheim

  • over J.C. Bloem

  • over Nine van der Schaaf

  • over [tijdschrift] Beweging, De

  • over P.C. Boutens

  • over Stefan George

  • over Geerten Gossaert

  • over Jan Greshoff

  • over Willem Kloos

  • over Aart van der Leeuw


landen

  • Italië


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 30 september 1913