Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
Afbeelding van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914Toon afbeelding van titelpagina van De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.60 MB)

Scans (27.87 MB)

XML (2.06 MB)

tekstbestand






Editeur

H.A. Wage



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914

(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 237]
[p. 237]

153.
Brief
.

Den Haag 2 Oct '13

Zeer geachte Heer,

Toen ik van de week Uw laatste briefkaart las, jubileerde ik innerlijk. Ik schijn dus een beetje overspannen geweest te zijn, anders is die rare schommeling mij onverklaarbaar. De waarheid is, dat ik den vorigen brief in een allerdesolaatste stemming schreef en ik schaam mij o.a. voor het feit, dat ik, terwijl niemand haar aanviel of aangevallen had, tegenover U een paar regels ging verdedigen en daarbij nog wel een strofe aanhaalde, die, zoo in eenig, dan zeker allerverst verband met de verdedigde stond. Peccavi, ik heb U helaas extra moeite bezorgd. De fout die ik eenvoudig even te verbeteren heb, is, dat het hééle gedicht vrij van schablone zou zijn, terwijl dat alleen voor de beste strofen geldt. Ook moet ik in een zinnetje even zinspelen op een psychologische vergelijking, ofschoon ik die zelf, nu ik haar niet dadelijk gaf en U haar mij schreef, niet zal maken.

De twee gedichten gaan hierbij.Ga naar voetnoot464

Verder zend ik U een artikeltje over Maeterlinck's Maria Magdalena, meer een requisitoir dan wat anders.Ga naar voetnoot465 Ik hoop dat het U bevallen en dus welkom zijn zal, al is het onverwacht. Alleen zou ik U, in dat geval, wanneer U misschien van plan waart geweest, zonder dit, gedichten van mij te plaatsen en die nu zoudt uitstellen, willen vragen, mijn gedichten te willen laten voorgaan. Ik leef zoo in andere productie, dat ik de vroegere liever gauw gepubliceerd en dus achter de rug zie. U zult dat wel kunnen begrijpen. Maar misschien kan het niet, om de bouw der aflevering.Ga naar voetnoot466

Het eenige verstandige wat ik in mijn vorige brief schreef, schijnt de wensch naar gedichten van U geweest te zijn, al was het er dan maar één. Maar met dat ééne gedicht ben ik blij, ik vind het heel, heel mooi, zéér vooral ook de middenmoot.Ga naar voetnoot467 Het is een gedicht dat er ook om zijn inhoud en het gevoel, waardoor die gedragen wordt, bij mij dadelijk ingaat. Van Doorn vond ik mooi, - de Haan: ik heb nog niet de moed gevonden om zijn Libertijnen te lezen, de pagina's zien er ondoordringbaar uit.Ga naar voetnoot468 De

[pagina 238]
[p. 238]

Haan schijnt die versmaat zeer te ‘frequenteeren’ in den laatste[n] tijd, maar lijkt het U de versmaat, die het best is voor zijn persoonlijke aanleg? - Ik erger mij overigens over dien meneer van Son, - in de Rotterdammer, het is mij een raadsel hoe iemand op die manier durft spreken.Ga naar voetnoot469

Jany Holst heeft, zie ik, King Lear vertaald.Ga naar voetnoot470 Ik zag de 5e akte in De N.G. door. Gelooft U, dat hij zich voldoende kenner van het Shakespeare'sche vers betoont en dat hij de Hollandsche vijfvoeter voldoende beheerscht om te slagen? Shakespeare mag dan slordig zijn in de doorvoering van zijn metrum, de dramatische dictie, in het bewegen der verzen aanwezig, is magnifiek. Zij is altijd (d.i. nagenoeg altijd) voortreffelijk. Ik voel dan ook zelden: slechte vijfvoeters, maar: levende, organisch geworden, slechts niet altijd regelmatige verzen. In de vertaling van Holst zie ik een massa slechte vijfvoeters. Heb ik dit mis? Ik stel mijn eischen misschien wat hoog, ik die nog niet met de tallooze moeilijkheden van het verzen-vertalen praktisch kennismaakte.

Van Vriesland is bij mij geweest en heeft mij zijn latere verzen voorgelezen. Ik geloof hem overtuigd te hebben, dat er niet één over 't geheel gaaf èn mooi gedicht bij is. Althans heeft hij de overtuiging, dat ik dat zoo vind. Hij scheen bang te zijn, dat U hem principieel niet meer wilde, en ik heb hem de dwaasheid van zijn gedachte aangetoond. Hij is tot diep in de nacht bij mij geweest en ik heb hem weer een beetje beter leeren kennen. Hij maakt op mij nog altijd den indruk van onder den schijn van groote zelfverzekerdheid volkomen stuurloos te zijn. Maar ik mag hem wel. Hij heeft het misschien een beetje cruë leering gevonden, maar ik heb hem nog al eens trachten te bewijzen, dat niet alles individueele smart maar algemeene met zijn leeftijd en persoonlijkheidsaard in verband staande verdrietelijkheid, dus minder absoluut, meer relatief en veranderend is. Het geeft wel weinig en de verdrietelijkheid wordt er niet minder verdrietig om, - dat hij dat (met klem) hoorde aangetoond. 't Eenige wat ik wou, was: hem een beetje zachte ironie bijbrengen voor de ‘doeningen’ van zijn gemoed, - dezelfde ironie, die ik zelf zoo volledig gemist heb en die 't mij in sommige

[pagina 239]
[p. 239]

dingen zoo veel gemakkelijker gemaakt had. Ik hoop werkelijk dat van Vriesland niet doodloopt, de droom van zijn dichterschap is, geloof ik, werkelijk het eenige wat hij heeft, althans zal hij, met zijn karakter niet licht iets anders aannemen als zijn bestemde arbeid en op het dichterschap resigneeren.Ga naar voetnoot471

Vergeef mij, wanneer ik U te lang met hem bezig hield. - Hij liet mij ook een vertaling van de Avondmaalshymnen van Novalis lezen. Ik vond het karakteristiek, dat overal waar het Duitsch of Hollandsch hem geen woordelijke vertaling toeliet, zijn vertaling, (op die andere plaatsen vrijwel (natuurlijk) overeenstemmend met de Uwe) door de Uwe verre overtroffen werd, ofschoon ik de zijne ongetwijfeld beter vond dan die van Boutens. Ik had tegelijk de gelegenheid, Uw vertaling, die ik zeker een van Uw mooiste vertalingen vind, nog eens een paar maal te lezen.Ga naar voetnoot472

Wilt U Mevrouw en de meisjes en jongens mijn hartelijke groeten doen? Zijn de behangers al weer weg? Ze zijn een soort van menschen, waar ik van griezel. De gedachte aan hun stijfsellucht alleen al maakt mij wee, en een nog niet heelemaal drooge, pasbehangen kamer is een afschuwelijk gezicht. Ik hoop dus dat U er gauw van af zult zijn.

Hartelijke groeten
van Uw
PN.v.E.

voetnoot464
Dye werelt hielt my in haer ghewalt (Lied nr. 4) en het 25 strofen tellende ‘liedekijn’ dat Hoffmann von Fallersleben aan ‘Baert suster’ toeschreef en dat met hetzelfde vers begint.
voetnoot465
Maeterlincks ‘Marie Magdeleine’ werd opgenomen onder de rubriekstitel Kunst en Geest in Letteren. 14, in De Beweging X (1914), 1; pp. 83-92.
voetnoot466
Aldus gebeurde. In het novembernummer van De Beweging IX (1913), 4; pp. 157-166 staan de reeds gestuurde gedichten. Zie nr. 141; noot 422.
voetnoot467
Albert Verwey, De levensbond; De Beweging IX (1913), 4; pp. 76-78. O.D.I; pp. 853-855.
voetnoot468
Van Willem van Doorn staan in hetzelfde nr. van De Beweging IX (1913), 4; 'n Handvol gedichten [De vonk, Maker, Vroeg-Mei en Lichte Herfstdag] op de pp. 72-75. Jacob Israël de Haan publiceerde Antwerpsche Libertijnen, fragmenten naar motieven voornamelijk ontleend aan Georges Eekhouds Les Libertins d' Anvers, op de pp. 59-71.
voetnoot469
Er is een ruimere polemiek geweest, die begon in de N.R.C. van donderdag 4 september 1913, Avondblad C., p. 2: een artikel van Mr. J.I. de Haan over martelingen in Russische gevangenissen, overgenomen uit De Beweging. H.S. van Son reageerde daarop in dezelfde krant van woensdag 17 september 1913 en beperkte zich tot de gevangenis in het gouvernement van Mel. De discussie zette zich voort over 19 september tot 3 oktober 1913, het artikel dat Van Eyck signaleerde: N.R.C., Avondblad A. p. 1.
voetnoot470
In de Nieuwe Gids 1913, II; pp. 451-466, de 5e akte van King Lear, vertaald door A. Roland Holst. Overgenomen uit een vertaling van King Lear die ‘binnenkort in de Wereld Bibliotheek verschijnen zal’, zoals daar staat. Dat gebeurde in 1914.
voetnoot471
Victor Emanuel van Vriesland (Haarlem 27.X.1982-Amsterdam 29.X.1974) volgde lessen op het Gymnasium Haganum tot in de 5e klas. Studeerde Oude talen en Wijsbegeerte bij J.A. dèr Mouw gedurende twee jaar. Vervolgens van 1913-1914 Franse taal- en letterkunde in Dijon. De Eerste Wereldoorlog noodzaakte hem terug te keren naar Nederland, waar hij voornamelijk in Rotterdam en Amsterdam woonde. Van 1931-1938 was hij redacteur voor Kunst en Letteren bij de N.R.C. terwijl hij vrijwel tegelijkertijd zo'n funktie vervulde bij De Groene Amsterdammer. Voor en na de oorlog werkte hij mede aan verschillende tijdschriften. Ook vervulde hij funkties in besturen als die van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Van de Internationale P.E.N.-club was hij enige tijd vice-president. In de Tweede W.O. dook hij onder. Direct na het einde vestigde hij zich weer in Amsterdam. Hij onderscheidde zich als dichter en essayist, waarbij bleek dat de verhouding van dichten en denken hem in 't bijzonder bezig hield. Misschien houdt hiermee zijn genegenheid voor Paul Valéry en J.A. dèr Mouw verband. Twee grote prijzen vielen hem ten deel: in 1959 die van Den Haag: de Constantijn Huygensprijs en in 1960 de P.C. Hooftprijs, beide voor zijn gehele oeuvre.
voetnoot472
Albert Verwey, Novalis: Geestelijke Liederen I - VII voorafgegaan door Jacob Böhme (Aan Tieck) en gevolgd door Hymne, De Beweging IX (1913), 3; pp. 55-75. Dichtspel, Oorspronkelijke en vertaalde gedichten, Amsterdam 1983; pp. 428-445.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Uren met Platoon

  • over De getooide doolhof

  • over Het ronde perk

  • over Uitzichten


auteurs

  • over Paul Cronheim

  • over J.C. Bloem

  • over Nine van der Schaaf

  • over [tijdschrift] Beweging, De

  • over P.C. Boutens

  • over Stefan George

  • over Geerten Gossaert

  • over Jan Greshoff

  • over Willem Kloos

  • over Aart van der Leeuw


landen

  • Italië


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 2 oktober 1913