Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Avontuur met Titia (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Avontuur met Titia
Afbeelding van Avontuur met TitiaToon afbeelding van titelpagina van Avontuur met Titia

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.90 MB)

Scans (12.51 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Avontuur met Titia

(1949)–HenriĆ«tte van Eyk, Simon Vestdijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 230]
[p. 230]

Titia Breulese aan Titia Breulese

Titia!

 

Hier zit ik weer in de lage vensterbank van het dakraam. Het kleine electrische bolletje in de verkleurde oranjezijden lampion boven mijn hoofd, geeft niet vèèl licht. Ik schrijf hoofdzakelijk op gevoel. Er zullen vreemde hanepoten op het papier komen te staan, maar dat hìndert niet als je aan jezelf schrijft.

Het is helemaal niet gek om aan jezelf te schrijven. Neem nu mijn geval. Niemand zal toch zeker willen beweren, dat er maar èèn Titia is! Er zijn er minstens twee. We zitten in de vensterbank en harrewarren eindeloos.

Het is zo'n lauwe lenteavond, dat men zich verbeelden kon dat het zomer was... Och, láat het verbeelding zijn, de lauwe lenteavond óok. Je zou de jasmijn uit de tuin aan de overkant kunnen ruiken als er niet een wolk van flit en citronel in de kamer hing. Flit en citronel, weet je wel... Dat is altijd het enige dat helpt tegen onze muggen. Onze muggen zijn er meestal al heel vroeg. Ze komen tegelijk met de nieuwe haring, en ze wonen in de gootjes links en rechts van het raam. Als je door je wimpers kijkt, zie je ze als kleine zwarte stipjes op en neer deinen in het maanlicht. Langs de spiegelgladde leien van de museumtorens zwiept iets donkers, een heks of een vogel of de losgeslagen vlieger van een kind. Onder de grote populier naast het hoekhuis, staat het nachtveiligheidsmannetje iets te eten uit een papiertje dat ritselt.

 

Verdorie, Titia! Je zit hier niet om naar nachtveiligheidsmannetjes te kijken, je zit hier om over je toekomst te beslissen. Wat moet dat nu met die Maarten Smallandt? Hij ìs een verwaande vlerk met drie kruinen en een onzinnig alpino-petje [volgens Sjoerd], maar hij zegt dat hij van je houdt...

[pagina 231]
[p. 231]

Hij zegt nièts, hij schrìjft alleen maar. Hij schrijft ellenlange brieven. Het is te gek om los te lopen. Hij kent me nauwelijks. En ik heb werkelijk geen enkele reden om van hèm te houden. Zoals hij daar die nacht rondliep door het museum vond ik het ook nogal een rare man. Hij heeft een bril van hier tot ginder.

 

Praat niet zo dwaas. Achter die bril heeft hij toch immers gewone ogen. Weet je wat voor kleur ogen?

 

Grijs met bruine stippen. Zijn haar is ook bruin. Toen hij in de Rembrandtzaal zat te eten, heb ik het uit de verte bekeken. Het is verkeerd geknipt. Zijn kruinen staan rechtovereind. Hij neemt niet eens de moeite ze plat te borstelen met brillantine.

 

Hoe kan iemand aan brillantine denken! Stel je nu eens voor Titia, dat hij er ineens helemaal niet meer wás, dat er uit deze avondhemel een donker zijden gordijn neerrolde dat jullie voor altijd zou scheiden; hij dààr, en jij hìèr, in je vensterbank, in het maanlicht, met de museumtorens, de muggen en de citronel. Je zou hem vergeten. Gòèd. Maar weet je wel, dat je levenslang kunt zoeken naar iets dat je vergeten bent? Je kunt trouwen met de een of met de ander, je kunt tegen jezelf zeggen dat je gelukkig bent, maar je zult het nooit echt, in werkelijkheid, zìjn. Het is ellendig dat hìj het juist moest wezen, die verwaande vlerk met dat malle petje. Maar je kunt je leven beter slijten naast de verkeerde pet dan naast de verkeerde man. Doe je ogen open, Titia! De museumklok slaat. De museumklok slaat middernacht...

 

Ik zal de klank van deze klok nooit vergeten. Het voorspel heeft iets rinkelends, of al het oude glaswerk en alle Delftse borden en schalen ìn het gebouw, mee trillen. Je wacht even, en telt de slagen.

Een, twee, drie... De maan schijnt nu door het glazen dak van het museum, op het haar van Het Blauwe Meisje, en op de handen van Elisabeth Bas, en op de huizen van De Bocht van de Herengracht. Een, twee, drie... Maarten en ik staan op de brug en kijken

[pagina 232]
[p. 232]

over het water. Er komt een klein verlicht motorbootje door de gracht. Een man speelt harmonica. Een, twee... Paul's Madonna is weg, en Het Dessertzilver is weg, en het vriendinnetje van Smallandt is weg. Hij heeft het arme schaap stomweg aan de dijk gezet. Of er al geen narigheid genoeg is. Zo zijn mannen! Een, twee, drie... Zijn mannen zo? Het nare is dat je natuurlijk nooit kunt weten of ze de waarheid zeggen [of schrìjven]. Adje zegt: ‘Het papier is geduldig.’ De museumklok is òòk geduldig, hij gaat gelaten door met slaan. Een, twee, drie..., vierentwintig, vijfentwintig, zesentwintig. Dit is vreemd, maar niet zòò vreemd. Een mens kan zich vertellen, en een klok kan zich vertellen. Het geluid is wèl veel zàchter geworden. Het zou de echo kunnen zijn van klokketonen van alle torens van de stad, van de Westertoren en de Zuidertoren en de Munttoren. Het zou de massazang van niet bestaande muggen kunnen zijn, of de langzame roffel van een trom, in de verte bij de brug over de kade... Als ik nu eens bij het hek van de museumtuin stond en het Vendel van Kapitein Bicker voorbij zag trekken...

Ik sta bij het hek en zie hoe door de wijdopen museumdeuren het ene Vendel na het andere naar buiten marcheert. Ik sluip voorzichtig dichterbij. In het donkere portaal van de Westelijke ingang, opzij van het tourniquet, staan de muzikanten. De kinderen van De Avondschool lichten de trommelslagers bij met hun kaarsjes. Soms kijken ze even op en staren de heldhaftige figuren die voorbijtrekken, na. Het kaarslicht valt op zwart fluweel en oude kant, op blauw- en ivoorkleurig satijn, op rode en groene en witte veren, op goud en staal, op pieken en vlaggen en vaandels. Het tromgeroffel wordt sterker, de Avondschoolkinderen wijken eerbiedig terug. Het Corporaalschap van Banning Cocq trekt langs het tourniquet.

Buiten, naast mij, vlakbij het stoepetje voor de deuren, staat Het Vrolijke Huisgezin van Jan Steen. Ze hebben toetertjes meegebracht, en papieren vlaggetjes en confetti. Maar de helden kijken niet op of om, ze marcheren in gesloten colonne naar de verlichte race-autobussen, die op het plein staan te wachten.

[pagina 233]
[p. 233]

‘Waarheen, heren?’

Het antwoord galmt als een strijdkreet door de lucht. ‘Naar Smallandt! Weg met Smallandt!’

De vrouw van Jan Steen zet haar bierkroes op de stoep. ‘Waaròm weg met Smallandt?’

Kapitein Bicker is in een lantaren geklommen, en spreekt de menigte toe. ‘Smallandt heeft een verderfelijke mentaliteit. Hij heeft misbruik gemaakt van onze gastvrijheid. Hij heeft geflirt met onze madonna's en engelen. En èèn naakt, we zullen haar naam niet noemen, heeft hij het hoofd dermate op hol gebracht, dat het arme kind helemaal craquelé is geworden van de emotie. We zullen opkomen voor de eer van onze vrouwen! We hebben niet voor niets al deze eeuwen geoefend. Goddank! Eindelijk iets om op te schieten!’

Ik leun tegen het hek. Ik heb die Corporaalschappen altijd nogal gek gevonden, de mannen zagen er uit of ze ieder ogenblik - als operette-helden - in basgebrom en tenortrillers zouden kunnen losbarsten. Maar nu zijn ze veranderd. Ze zijn echt, en gevaarlijk, en ze staan klaar om zich met z'n allen te storten op èèn man: Maarten!

Daar gaan de schutters van Van der Helst en Govert Flinck. Ze zien me niet. In hun ogen ligt een griezelige bezetenheid: Maarten!

Hij moet gewaarschuwd worden. Ik zal Adje's fiets nemen. Maar een fiets gaat niet hard genoeg. Ik zal een auto nemen. Er is altijd wel een auto waar je in kunt stappen... Ik zit in een auto van wit-émail, die het maanlicht aan alle kanten weerkaatst. ‘Wit-émaille auto, zul je heel hard rijden? Dit is een kwestie van leven en dood. Let niet op de stoplichten, let alleen op de tijd. Je kunt de tijd niet bijhouden, maar soms is dat ook niet eens nodig.’ Vlak achter ons aan denderen de race-bussen met de schutters en de soldaten. Ik hoor de hoefslag van galopperende paarden. De Slag van Waterloo draaft mee, en de Rijdende Artillerie van Breitner, en een geharnaste ruiter van Wouwemans. Als ik omkijk - maar ik gun me haast geen tijd voor omkijken - zie ik even een glimp van David-en-Goliath en van De Kindermoord in Bethlehem, die op

[pagina 234]
[p. 234]

geheimzinnige wijze vaart hebben gekregen en mee voortstuiven met de anderen...

Harder en harder en harder. De huizen links en rechts zijn grauwe banden. Het lantarenlicht is een gouden streep. Ik ben als de dood zo bang. Ik zou een zijstraat in kunnen slaan, dan zou dat hele verleden voorbij schieten en verdwijnen. Ik ben stapelgek mijn leven te wagen voor deze idiote Maarten Smallandt! ‘Je moet harder rijden, wit-émaille auto, nog harder.’ Wat dòèt die malle vrouwengek ook naar die madonna's en dat ongelukkige naakt te kijken! Als hij veilig is, wil ik verder nooit meer ìèts met hem te maken hebben. De lucht giert in mijn oren. De afstand tussen ons en onze achtervolgers wordt heel langzaam groter. Ik zal nog net op tijd komen. Ik zal zijn kamer binnenstormen en zeggen: Mààrten...!

 

We zullen samen, zonderdat iemand het merkt, wegglippen door de achterdeur. We zullen door smalle, stille straatjes gaan. In zulk soort straatjes hebben de huizen nog luifels. De lantarens branden hier niet, want vannacht schijnt de maan. Ja, goed, sla je arm om me heen; ik tril nog van de angst die ik heb uitgestaan.

Als er nu duiven om de Westertoren vlogen, was alles volmaakt; maar de duiven slapen.

Of ik gelukkig ben? Ja en nee. Als ik maar begreep waarom je dit avontuur begonnen bent... Als ik maar begreep waarom de museumklok wèèr twaalf uur slaat...

Heb ik me dan daarnet een uur verteld? Of lopen verleden, heden en toekomst een beetje door elkaar in het verhaaltje, dat de ene Titia vertelt aan de andere Titia? In elk geval, we sluitende bijeenkomst. Ik ga naar de keuken om thee te zetten.

Beneden speelt iemand piano. Mijn moeder zingt... Die Stadt, van Schubert. Straks zullen de buren tegen de muur tikken omdat het nacht is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken