Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

XLII

‘Hemel, mevrouw,’ zei Aafje, ‘zal ik u es wat vertellen... Weet u, dat we dit voorjaar vergeten hebben de schoorsteen te laten vegen? Zou u nou niet meteen Cariobelli telefoneren om te vragen of-ie komt? We kunnen niet stoken voordat-ie er is geweest. Weet u nog, ons schoorsteenbrandje van toen?’

Ons schoorsteenbrandje van toen... Dat is nu al zólang geleden. Het was op een avond laat. Rente was nog even naar een patiënt gegaan en ik zat met een berg verstelgoed aan de huiskamertafel toen Aafje kwam binnenstuiven met de mededeling, dat ze brand rook...

Onmiddellijk gingen we op onderzoek uit en vonden de haard van het kwaad in Rentes spreekkamer, waar de grote kachel met het nikkelen cherubijntje op de koepelvormige kap, roodgloeiend stond achter al zijn mica ramen.

Ik schrok vreselijk; het zag er naar uit of de kachel op springen stond en de muur er achter was kokend warm.

Aafje gooide een raam open en gilde naar buiten: ‘Brand! Brand! Brand!’

De mensen op straat bleven stilstaan. Iemand rende weg om de brandweer te alarmeren. ‘Breng de kinderen bij ons,’ riepen de overburen.

Aafje en ik galoppeerden de trappen op naar de bovenetage en in minder dan geen tijd dreven we de slaperige, in dekens gehulde schapen de deur uit, naar de overburen, waar ze met droef misbaar door meneer en mevrouw (in nachthemden) werden ontvangen.

Het was in ons stadje met de brandweer altijd een beetje moeilijk, het ging allemaal niet zo een twee drie, maar aangezien we alleen maar de brand róken en hem niet zagen, leek het Aafje en mij nog niet nodig te vluchten. Als kippen zonder kop begonnen we het meubilair te redden.

[pagina 193]
[p. 193]

We grepen wat los en vast was. Ik herinner me, dat ik de vuillinnenmand naar buiten sleepte, en een bakbeest van een fauteuil, en een bali-mand met lege inmaakflessen. En Aafje redde de paraplubak, en de broodtrommel, en het hobbelpaard van kleine Christiaan, en de oude plaid van de divan...

Maar wàt we in onze zenuwen niet allemaal overhoop hebben gehaald! Toen Rente - gelijk met de brandweer - arriveerde, was het huis in chaos. Over stapels, al uit de kasten gehaald linnengoed, stapte ik half huilend op hem toe. ‘O Rente, de spreekkamer staat in lichterlaaie...’

‘Het loopt wel los, mevrouw,’ troostten de brandweermannen. ‘Het zit 'm alleen maar in de schoorsteen. Die had geveegd moeten worden.’

Hoe de blussers de zaak hebben aangepakt, weet ik niet, want Rente heeft Aafje en mij geëxpedieerd naar de overburen, waar ze ons cognac-grog gaven en beschuit met kaas.

Later bleek, dat de schade door het brandje veroorzaakt, niets was vergeleken bij de ravage, die Aafje en ik hadden aangericht. Het heeft ons weken gekost om alles weer op orde te brengen.

 

‘Goed dat je eraan denkt, Aafje,’ zei ik. Ik ging naar de telefoon en maakte een afspraak met schoorsteenveger Cariobelli, die beloofde dadelijk te komen.

Hij kwàm dadelijk.

‘Is u maar alleen?’ vroeg Aafje. ‘Waar is uw hulp?’

Cariobelli zei, dat hij het tegenwoordig alleen deed, dat de hulpen te veel noten op hun zang hadden, en dat het zó óók best ging, welke laatste uitspraak Aafje kennelijk in twijfel trok. ‘Nou ja,’ zei ze, ‘we zullen zien. Als het roet maar wegkomt. U moet 't zelf weten.’

Cariobelli gromde wat, en nadat hij de haard opzij had geschoven, verdween hij naar het dak.

[pagina 194]
[p. 194]

Aafje keek met een nijdig gezicht naar de deur, waardoor hij was verdwenen. ‘In alles zit tegenwoordig de klad,’ zei ze, ‘zelfs in de schoorsteenvegers. Wie moet nou straks antwoord geven als-ie van boven “oehoe!” roept? Als-ie maar niet denkt, dat ìk me daartoe leen! Ja, ik ben daar gek!’

Als Aafje in zo'n bui is, kan ze vervelend worden en dus liet ik haar alleen en ging naar de keuken.

Toen ik na een tijdje weer in de kamer kwam, was ze doende met de stofzuiger.

‘Stil es,’ zei ik. ‘Wat hoor ik daar?’

‘Dat is al de hele tijd aan de gang,’ zei Aafje. ‘Dat is Cariobelli op het dak. Hij oehoet. Maar ik geef hem geen antwoord; ik ben niet zijn knechtje!’

‘Het is anders een kleine moeite om “Oehoe!” terug te roepen,’ meende ik. Maar voor Aafje bleek een en ander een principe-kwestie te zijn. ‘Gaat u nou toch es na, mevrouw,’ zei ze, ‘als iedereen doet zoals die Cariobelli, dan lopen straks alle schoorsteenvegershulpjes zonder werk. En hoe komen er dan ooit weer nieuwe schoorsteenvegers? Hij moet 't maar es goed voelen, dat 't niet meevalt alléén.’

‘Eigenlijk heb je gelijk,’ zei ik. ‘Vooruit, dan drinken wij onze koffie lekker rustig in de keuken, daar horen we hem niet.’

In de keuken was de melk overgekookt, wat enig oponthoud veroorzaakte.

‘Gezellig hier,’ zei ik toen we eindelijk met onze kopjes aan de tafel met het roodgeruite kleedje zaten.

‘Zit er nog koffie in de pot voor hem daar?’ vroeg Aafje met een hoofdbeweging naar boven. En toen we even later terug waren in de kamer, zei ze: ‘Wat heeft die man een tijd nodig! Is-ie nou nòg al niet klaar op dat dak?’

‘Oehoe!’ snerpte de stem van Cariobelli door het schoorsteengat.

[pagina 195]
[p. 195]

‘Net doen of we niets horen,’ zei Aafje.

‘Nee,’ zei ik, ‘dat kan zo niet doorgaan. De stakker zit nu al langer dan drie kwartier op het dak,’ en ik riep door het schoorsteengat ‘Oehoe!’, en in antwoord daarop kwam de vreemd schallende stem van Cariobelli.

De stem riep iets, dat ik niet verstond. En de stem riep wéér iets, dat ik niet verstond. En toen de stem voor de derde keer iets had geroepen, dat ik niet verstond, ben ik naar de zolder geklommen, en vandaar - door het luik - naar de vliering.

Cariobelli stond in de dwarsgoot, naast het vlieringraam en hij riep niet ‘Oehoe!’, hij riep: ‘Wel verdraaid! Welke stommeling heeft het raam gesloten! Ik kan er niet in! Komt er nou iemand ja of nee?’

Welke stommeling heeft het raam gesloten?

‘Dat moet mevrouw Mars hebben gedaan,’ zei ik, nadat ik het vlieringraam voor de arme schoorsteenveger had opengemaakt. ‘Die is natuurlijk even boven geweest om haar was over de vlaggestok te hangen. Ze houdt niet van tocht en ze kon natuurlijk niet weten, dat u op het dak was.’

‘Maar dat had ú toch kunnen weten,’ grauwde Cariobelli. ‘Ik heb zeker een half uur achter elkaar door de schoorsteen staan roepen. Waarom komt u nú pas?’

Met een rood hoofd ben ik de man voorgegaan naar beneden. Ik heb hem niet durven zeggen, dat we speciaal met onze koffie in de keuken zijn gaan zitten om hem niet te horen...

Maar Aafje had het laatste woord. ‘Dan had u maar een hulpje moeten meebrengen,’ zei ze. ‘Eigen schuld plaagt het meest.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken