Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946) (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
Afbeelding van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)Toon afbeelding van titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.30 MB)

Scans (4.16 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

(1952)–Johan Fabricius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

3

Dat de Führer zelfs onder jonge Tunesische Arabieren school had gemaakt, merkte ik een dag of wat later.

Er had zich een nogal wonderlijke Hongaar bij mij aangesloten, die de neiging vertoonde vergelijkingen tussen de ganse wereld en zijn vaderstad Boedapest te treffen; de wereld kwam er daarbij steeds slecht af. Hij begon zijn zinnen gewoonlijk met: ‘Zonder chauvinisme van mijn kant...’ en dan volgde de voor u en mij beschamende vergelijking. De trams, de theaters, de

[pagina 18]
[p. 18]

winkels, de straatreiniging, de mode, het onderwijs, enfin, noemt u maar op, waren in Boedapest beter dan wáár ook. Ik geloofde hem op zijn woord, maar na een hele dag met hem te zijn opgetrokken betrapte ik er mijzelf op dat me eenvoudig geen nieuwe gesprekstof meer te binnen wilde schieten. Wat vermoeid luisterde ik naar zijn afkeurende opmerkingen over wàt hem maar onder de ogen kwam.

Schoenen werden beter gepoetst in Boedapest, zei hij, terwijl wij voor een klein café in de inheemse wijk mocca dronken en een shoeshine-ventje zich over ons bestofte schoeisel bukte. Zonder chauvinisme, maar in Boedapest was het geen gewoonte om op iemands laarzen te spuwen, zoals hier, kijk toch eens. Zuchtend bood hij me zijn met een gekroonde Hongaarse adelaar gesierde sigarettenkoker aan. ‘Steek op, mein Lieber. Ze zijn beter in Boedapest...’

‘Dank je. Ik hou wel van 'n Franse sigaret, al smaken ze wat bitter. Overigens zul je moeten toegeven; zo'n mocca als hier...’

Een minachtend lachje verscheen om zijn lippen. ‘Kom eens naar Boedapest en proef de mocca in het café Petöfi. Zonder chauvinisme.’

Het liep tegen het einde van de avond, en op het pleintje waar we zaten was het stil. Bij uitzondering krijste er eens géén gramofoon. De Arabieren om ons heen, in hun wijde burnoes-met-kap, onderhielden zich rustig, met lange tussenpozen, of ze zwegen en tuurden voor zich heen, zuigend aan hun waterpijpen.

Terwijl ik er op wachtte dat mijn Hongaar zich ten opzichte van waterpijpen hier en in Boedapest zou uiten, kwam er een jong Arabisch koopman voorbij met wie ik de vorige middag lang en breed over een tapijt had zitten marchanderen (dit geheel in de stijl van de souks, waar het van gebrek aan sportiviteit, zo niet van slechte smaak, zou getuigen indien men een aankoop overhaastte). Hij heette Ali, naar de oom van de profeet, en had zich bizonder koppig getoond, ja, bijna beledigd toen ik hem zei dat er op zijn prijs toch vermoedelijk wel iets af te dingen viel. Maar nu groette hij mij zonder enig spoor van haatdragendheid; blijkbaar hadden wij elkaars achting toch weten te behouden, en ik vroeg hem of hij geen mocca met ons wilde drinken. De handen even aaneenbrengend tot een hoffelijk Salaâm, kwam hij er bij zitten.

Mijn Hongaar - laten wij de man thans maar een naam geven en hem, strikt zonder chauvinisme, meneer Patacki noemen - liet zich door mij over de identiteit van mijn vriend Ali inlichten en deelde hem mee dat men in Boedapest betere Noord-Afrikaanse tapijten kon kopen dan in Tunis. Tot zijn niet geringe voldoening bleek Ali dit onmiddellijk en volmondig met hem eens te zijn. Ali nam aan dat meneer de oudere tapijten bedoelde, die hun weg naar het buitenland reeds hadden gevonden, en waarbij de nu vervaardigde tapijten niet meer haalden. Wat deugde hier dan trouwens nog?

[pagina 19]
[p. 19]

Patacki's losse opmerking over de voortreffelijkheid van de Boedapester tapijten werd voor Ali aanleiding om een lange jeremiade over het diepe verval van Noord-Afrika in het algemeen en van Tunis in het bizonder aan te heffen. Wat deze stad, wat dit ganse land nodig had, was 'n Hitler (Chitlèr, sprak hij het uit), die het volk wakkerschudde en het met ijzeren vuist omhoogtrok naar nationaal zelfbewustzijn. Natuurlijk zou het een Arabische Chitlèr moeten zijn, een trouwe zoon van de Islam, die het Woord van de Profeet eerbiedigde en in al zijn gestrengheid herstelde.

In menig opzicht zou men slechts terug behoeven te gaan naar de goede oude tijd. Hijzelf (Ali) had die tijd uiteraard niet meegemaakt, maar zijn vader herinnerde zich nog de dagen dat de dingen hun vaste waarde hadden en goedkope namaak en massa-productie onbekend waren. Tapijten werden, gelijk goud, naar hun gewicht betaald, en men dong niet af op de prijs. (Ik incasseerde de klap stilzwijgend.)

Wat voor goud en tapijten gold, gold ook voor de morele standaards der samenleving. Op diefstal en bedrog stonden toen zware lijfstraffen, in erge gevallen zelfs de dood, en dus werd er niet gestolen en bedrogen. Dat waren andere tijden dan de halfzachte waarin wij nu leefden! De profeet had sterke dranken verboden - dus zag men op straat geen aanstootgevende dronkenschap. Ieder kwam zijn godsdienstige plichten na. Een man had nog zijn eer. Maagden waren maagden. De woorden harem en huwelijkstrouw waren synoniem. Thans echter was ditzelfde Tunis een poel der zonde geworden, een stinkend vat, een etterend lichaam. Als de heren bereid waren hem te volgen, zou hij ons de zweren van Tunis tonen.

Wij volgden hem.

Hij leidde ons door duistere, lugubere buurtjes, ware décors voor moordbedrijven, en verzekerde ons dat wij ons leven nog slechts behielden omdat wij ons in zijn gezelschap bevonden - men kende hem en zijn zaak en zou hem nooit een potentiële klant afhalen. In Tunis wordt men niet vermoord terwijl men juist over de aankoop van een tapijt onderhandelt.

Zo kwamen wij in de wijk der koopbare liefde. In verlichte, kakelbont gestoffeerde kamertjes, achter een getralied venster, waren ongesluierde Berbermeisjes geëtaleerd, de wangen Versierd met blauwe tatouage, verder geheel ingepakt in een overdaad van stoffen die elke vrouwelijke vorm verborg. Ze zaten daar bewegingloos als poppen, in elk kamertje één zo'n woestijnraadsel, onder halfgeloken oogleden obsceen lonkend naar de voorbijgangers, en wachtten tot er een hand op de deur klopte; dan werd het gordijn dichtgetrokken.

‘Zie de stinkende wonden van Tunis,’ raasde Ali zacht, de tanden opeengeklemd. Patacki nam het toneel belangstellend in zich op en zag er voor het

[pagina 20]
[p. 20]

ogenblik van af, de superioriteit van Boedapest aan te halen. Tussen velen met grove en pokdalige trekken waren ook enkele mooie meisjes: heidense, wilde schoonheden uit het nog ongerepte achterland, tijgerkatjes met hennahkleurige nagels. Hij informeerde hoeveel de deernen voor hun gunsten verlangden.

‘Als u graag vermoord of ontmand wilt worden, of straks bij levenden lijve wegrotten gelijk een lepra-lijder, gaat u er dan binnen,’ zei Ali wrang. Patacki vroeg daarop niet verder.

‘Maar in dit alles zal verandering komen,’ voorspelde de jonge Arabier met dramatische stemverheffing. Wij keken hem geïnteresseerd aan, en hij vervolgde vol gloed: ‘De kruik is reeds te lang te water gegaan; de tijd is nabij dat ze zal breken. Duitsland heeft de man gevonden, die de rotte plekken uitsnijdt en het zieke lichaam van zijn volk geneest. Ook Noord-Afrika zal zijn verlosser krijgen.’

‘En dan?’

Ali's ogen glansden extatisch. ‘Dan wordt om te beginnen dit hier opgeruimd. Wie zijn manlijke lusten wil bevredigen moet maar net zo lang en zo hard werken tot hij zich een vrouw kan kopen.’

‘En deze meisjes - waar wil je met hen naar toe?’

‘Vraagt u dat nog? Uithuwelijken.’

Ik waagde een bedenking te opperen. ‘Zullen ze echtgenoten vinden?’

‘Waarom niet, als ze 'n behoorlijke uitzet meekrijgen? Die moet de staat hun dan natuurlijk geven. Want de staat - dat is te zeggen de gemeenschap, wij allen, u en ik - draagt de schuld,’ moraliseerde hij, verwijt in zijn stem.

‘Accoord. Maar gaf je ons zoëven niet zelf te verstaan dat er geslachtszieken onder deze meisjes zijn?’

‘Die gaan eerst naar een hospitaal. Op staatskosten. Tot ze genezen zijn.’

Daarmee was dit euvel der samenleving dus uit de wereld geholpen. Kort en krachtig en voor alle tijden, volgens de stijl der Europese dictatoren.

‘En? Verder?’

‘Verder,’ zei Ali geïnspireerd. ‘Zuivering van ons ras. Het Arabische bloed zal niet langer verontreinigd worden door negers, Grieken, Fransen, Italianen. Alle Joden er uit; zij zijn het die onze tapijten hebben vervalst. Verder. Diefstal, bedrog en overspel worden weer volgens de oude normen bestraft. Eén keer op diefstal betrapt - de linkerhand afgekapt. De tweede keer - de rechterhand.’

Het werd spannend. ‘En de derde maal?’

‘Kop er af,’ zei Ali resoluut. ‘Dezelfde straffen voor bedrog en woordbreuk. Dito voor overspel. En voortaan géén verschillende penale code meer

[pagina 21]
[p. 21]

voor Arabieren en blanken!’ Onbevreesd, vol gestrenge uitdaging keek hij ons in de ogen.

Patacki en ik werden er beiden stil van. Wij zagen, althans onder de blanken hier, de hoofden reeds rollen en stelden ons voor hoe weinig rechterhanden men meer zou kunnen schudden.

Terwijl wij daar nog stonden en het trachtten te verwerken, trad uit een der oude, verveloze, scheef in hun voegen hangende deuren die toegang tot de Zonde gaven een forse, hooggebouwde Arabier naar buiten. Een vorstelijk gebaar, zoals hij de slip van zijn burnoes over de schouder wierp. Hij ademde even de nachtlucht in - daarna schreed hij rustig heen, met fiere, grote passen, terwijl achter hem het gordijn weer werd opengetrokken. Het Berbermeisje, dat zich voor een volgende klant uitstalde, haar kleren weer in de juiste plooien om zich heen draperend, wierp de vertrekkende nog een peinzende blik na, maar hij verwaardigde zich niet meer om te kijken.

Ali stootte een kreet van machteloze woede uit. ‘We zijn er nog niet,’ gaf hij toe, terwijl hij ons verder leidde. We zullen nog een harde strijd te voeren hebben... het wachten is op ònze Chitlèr...’

Zwijgend volgden we Hitlers profeet weer enige tijd door de obscure en trieste straatjes van duister Tunis, ieder in eigen mijmeringen verloren. Patacki's gedachten bleken af te dwalen naar het van zigeunermuziek doorruiste, als champagne schuimende nachtleven waarvoor zijn geliefd Boedapest in die vooroorlogse jaren vermaard was.

‘Zonder chauvinisme,’ begon hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken