Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946) (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
Afbeelding van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)Toon afbeelding van titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.30 MB)

Scans (4.16 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

(1952)–Johan Fabricius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

29

De volgende morgen in een motorsloep naar de wal. De Japanners hadden 'n paar auto's voor de officieren gezonden en een truck voor de twintig of meer Indonesische matrozen die verlof tot familiebezoek hadden gekregen. Om eens te zien hoe Batavia deze donkere verlofgangers in Nederlandse uniform zou ontvangen, wierp ik mijn bagage op de truck, nog argeloos omtrent de toestand waarin het asfalt van de lange weg langs het kanaal zich zou blijken te bevinden. Wij stonden onder het rijden overeind en moesten ons met beide handen aan de ijzeren zijwanden van de auto vasthouden, die over gaten heendanste waarin men zonder moeite een varken had kunnen leggen. Zo bereikten we de noordoostelijke buitenwijken der stad, hier en daar stoppend om een of twee mannen met het ‘Koninklijke Marine’ op hun pet te laten uitstappen. Zij schenen nog altijd trots op de kraakheldere uniform, die hen in deze zielig verpauperiseerde wereld tot grandseigneurs maakte, en het volk keek nieuwsgierig toe, soms lachend om het wat luidruchtig bravour dezer uit vier jaren oorlog thuisgekomenen.

Hier en daar hing de republikeinse vlag van een gevel; het rood-wit wapperde soms ook op het stuur van een fiets of op de radiateur van een auto, maar de demonstratie deed meer aan een overmoedig branie-schoppen denken; men behoefde alleen maar de glundere gezichten achter de vensters dier auto's te zien, waarin ganse families, soms drie generaties, bijeen waren ge-

[pagina 119]
[p. 119]

pakt. De politieke leuzen op muren en brugleuningen lieten intussen aan duidelijkheid niets te wensen over. Ze waren voor het merendeel in het Engels gesteld en dus vooral bedoeld indruk te maken op de niet-Nederlandse troepen die dit land zouden binnenmarcheren. ‘Indonesia never again the life blood of any nation’, las ik. Soms ook was er een worp naar Yankeeslang gedaan. ‘Van Mook and Van der Plas, wotcha doing here anyway?’ De Japanse propaganda had bijna uitsluitend van de gevreesde Amerikaanse tegenstander gerept, Engeland met een schimpend woord afdoende (Nederland telde in 't geheel niet meer), en bijgevolg hadden de republikeinse propagandisten in de eerste plaats op landingen van Amerikaanse mariniers gerekend.

De rammelende, verveloze Batavia'se trams waren in de ganse lengte met Maleise vrijheidsleuzen volgekalkt, waarvan overigens meestal slechts enkele letters vielen te onderscheiden, omdat de inheemse passagiers als een zwerm wespen langs de zijwanden van de wagons hingen, zich vastklampend aan de open vensters. Dat daar ongelukken uit voort moesten komen, lag voor de hand; bovendien verstopten zich, in later dagen, in deze volgepakte rijtuigen jonge gewapende extremisten die, met de bedoeling onrust in de stad te zaaien, willekeurig het vuur openden op niets vermoedende voorbijgangers. Na eerst vergeefs te hebben gepleit bij de tram-maatschappij, die zich in Indonesische handen bevond, maakten de Engelsen aan deze openbare bedreiging een einde door kort en goed de rails op te breken.

De nog in de kampen ondergebrachte Europese bevolking bewoog zich onbelemmerd temidden van deze gevaren. Dezelfde verschijningen die ik reeds te Singapore had gezien slenterden ook hier langs de pasars, een armoedige inkooptas in de hand, of zaten met holle ogen in een ‘tiga-roda’, in een huurwagentje op drie wielen zoals men ze vroeger nog niet op Java zag, en lieten zich met hun barang naar huis rijden.

Om mij heen kijkend, kon ik nog slechts met moeite geloven dat ik nu werkelijk weer in Batavia rondliep. De stad met haar eens zo helderwitte huizen en welverzorgde erven was onherkenbaar vervuild en verwaarloosd; het onwerkelijke er aan werd nog verhoogd door de zo zichtbare materiële débâcle van de blanke bevolking èn doordat de Japanner er voor het oog nog steeds onbestreden heer en meester was. Hoge Japanse officieren suisden me voorbij, diep weggedoken in hun Buicks en Packards; ik zag van hen weinig meer dan 'n brillenglans. Aan het stuur een Japans soldaat, en de Japanse schildwachten voor de grote gebouwen sprongen in de houding en presenteerden het geweer. Zeker, ook Engelse en Nederlandse officieren genoten deze onderscheiding, maar hoeveel waren het er dan? De ‘landing’ Van Zaterdag kon onmogelijk veel om het lijf hebben gehad. Batavia was naar het uiterlijk nog steeds een door de Japanners bezette stad, en terwijl wij er rondliepen

[pagina 120]
[p. 120]

met een gezicht alsof het de natuurlijkste zaak ter wereld was, bleef er in ons een stille verwondering dat wij dit konden doen zonder gevangen genomen te worden.

Mijn herinneringen aan die eerste dag wakker roepend, komt mij weer een kleine scène voor de geest: de schildwacht voor de groen uitgeslagen ‘Harmonie’, de eens zo selecte club op Rijswijk, riep een voorbijdrentelende katjong (straatbengel) terug, die aan de tijding van Japans nederlaag wat voorbarig de gedachte had verbonden dat hij nu ook van het eerbetoon aan het Japanse militaire gezag was ontslagen. Het ventje behoefde geen nadere uitleg om te begrijpen wat er van hem werd verlangd: hij keerde prompt om en boog diep, de armen stijf langs het lichaam. Een paar bijeen hurkende vruchtenverkopers meesmuilden over deze afgedwongen hulde aan de laatste stralen ener reeds ondergegane zon. Maar de keizerlijk-Japanse schildwacht was tevreden.

Het Hotel des Indes en de grote hotels op Rijswijk en aan het Koningsplein vervulden dezelfde functie als het Raffles Hotel te Singapore: ze namen vrouwen en kinderen uit de overbevolkte kampen op. De pers bleek te zijn ondergebracht in enkele kamers van het Hotel des Galeries, schuin tegenover het Hotel des Indes. Ik kreeg een kamer aangewezen met de uit Australië aangekomen Nederlandse journalist Robert Kiek, die reeds de hand op een persauto had weten te leggen waarmee hij - geboren speurder en onvermoeibaar - van 's ochtends tot 's avonds op pad was. Simin, onze djongos, vond inden beginne nog tijd om onze schoenen te poetsen en bedden op te maken; toen wij later met ons vieren en vijven in een kamer woonden, kreeg hij het zo druk dat hij maar helemaal niet meer met werken begon. Het werd toen ook zo warm, omdat de regens maar niet wilden doorbreken, en er viel zoveel opwindende politiek met de andere boys te bespreken; in de gang hoorden we de hele dag hun fluisterende, lachende stemmen. Simin begon plotseling een rood-wit insigne te dragen, maar meende zich daarvoor tegenover ons wel te moeten verontschuldigen: het was alleen maar omdat hij op straat liever niet wilde worden opgewacht en afgerammeld. Als djongos van geüniformeerde blanken bevond hij zich in een précaire positie - al zouden de pemoeda's toch eigenlijk moeten begrijpen dat hij voor zijn vrouw en kind graag wat wilde verdienen. Soms bleef Simin een paar dagen helemaal weg, maar hij kwam steeds weer opdagen en had dan een pracht van 'n uitvlucht waartegen niets viel in te brengen: de pemoeda's hadden hem weer eens bedreigd...

Het woord ‘pemoeda’, voor soldaat van het republikeinse jeugdleger, zouden we steeds méér horen; de pemoeda's schenen overal en nergens te zijn, meestal echter in onschuldige vermomming, zodat Engelse en Amerikaanse collega's, benieuwd hoe zo'n pemoeda er nu eigenlijk wel uitzag, mij herhaaldelijk vroegen er hun toch eens een aan te wijzen. Dat was niet eenvoudig, maar

[pagina 121]
[p. 121]

men merkte hun aanwezigheid aan de verlegen grijns van een vruchtenventer op de markt die ineens niets meer te koop zei te hebben en daarbij schuw achterom keek en zelfs niet meer lette op wat wij hem als betaling voor reeds geleverde mangga's of ramboetans in de hand drukten. Wanneer de op Europese klanten azende ‘tiga-roda's’ bij ons hotel plotseling zonder vrachtje wegreden, wist men dat een controlerende pemoeda niet ver kon zijn. En het waren waarlijk niet alleen de marktventers en de tiga-roda's die met de macht van deze halfwassen nationalistische jeugd rekening moesten houden: zelfs de leiders der Republiek stonden onder contrôle. De gewapende pemoeda's die in Mohammad Hatta's voorgalerij breeduit zaten, lachend en sigaretjes rokend, en elk woord konden horen dat binnen werd gesproken - zij waren daar heus niet alleen voor zijn bescherming.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken