Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946) (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
Afbeelding van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)Toon afbeelding van titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.30 MB)

Scans (4.16 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

(1952)–Johan Fabricius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 203]
[p. 203]

49

Enkele dagen voor Kerstmis stond ik weer op het vliegveld van Batavia. Het duurde even voor ik mijn weg had teruggevonden in deze wereld van de bloedige waanzin.

In de Benedenstad was de toestand nog dezelfde, behalve dan dat ik in het gebouw van de Factorij een andere compagnie Seaforth Highlanders aantrof. De jongens verlangden nu heel erg naar Bonnie Scotland terug; ze hadden meer dan genoeg van Indonesië en zijn bewoners, blanke zowel als bruine, bekenden ze me openhartig.

Ik zag Sjahrir, die een zeer vermoeide indruk maakte. Ook Van Mook was een overwerkt man. Wij kenden hem trouwens niet anders. Maar nu scheen iedereen wel aan het eind van z'n zenuwen te zijn.

De vrouwenkampen, stilaan tot familiekampen wordend, waren nog altijd even vol en rumoerig en onwelriekend. Bij de ingang stonden jonge meisjes op auto's te wachten die hen kwamen afhalen; kinderen in hansopjes speelden in de modderige plassen - de regens waren inmiddels doorgebroken. In het Tjideng-kamp was een luidspreker aangebracht, en in de avond zaten vrouwen buiten te luisteren naar Beethoven en Mozart. Een jarenlang gemist genot waarvoor de ziel zich hongerig opende, en waarbij men de muskieten nog bijna zou vergeten die op de erven en rondom de goten bij duizenden rondzwermden.

Door Laan Trivelli (die naar Tjideng leidt) patrouilleerden 's avonds gewapende Nederlandse ex-gevangenen, om te verhinderen dat huiswaarts kerende vrouwen werden overvallen.

Een Nederlandse vrouw, pas uit het Ambarawa-kamp bij Semarang aangekomen, vertelde me hoe de pemoeda's daar waren binnengedrongen met de opzet er onder vrouwen en kinderen een slachting aan te richten. De Gurkha's hadden maar juist tussenbeiden kunnen komen...

De evacuatie naar Nederland was inmiddels op wat ruimere schaal begonnen. Zieken gingen voor. Maar wie kwam er dan goedbeschouwd niet voor ziekteverlof in aanmerking?

Er waren dappere vrouwen, die wilden blijven, juist nu. ‘Meneer, we hebben Indië in goede tijden gekend, toen het leven gemakkelijk voor ons was; nu willen wij niet weglopen voor het gevaar en de moeilijkheden. Wij zouden ons schamen hier later terug te komen om te profiteren van wat door anderen werd bereikt terwijl wij op de vlucht gingen. In de bergen van Java kunnen wij straks evengoed weer op krachten komen als in Europa. Eénmaal zal al dat zinloze haten en moorden toch wel eens ophouden; dan gaan de berghotels en sanatoria weer open...’

[pagina 204]
[p. 204]

Kerstmis in de tropen is tòch al zo'n onwerkelijk evenement - nu leefde ik bovendien nog in een wereld vol bedreiging en geweld, en whisky en jazz schenen het wachtwoord voor alle vreugde.

Richard Sharp, mijn - inmiddels overleden - collega van de B.B.C., wiens hart naar Engeland trok, ondernam een heldhaftige poging om althans in zijn kamer de ware kerst-sfeer op te roepen. Al was er dan geen sneeuw en geen binnenhuis-intimiteit; al luidden er geen kerstklokken in donkere winternacht, men kon tenminste voor een denneboom zorgen, meende hij. Inderdaad wist hij iets te creëren wat er uit de verte op geleek; hij stak de lichtjes aan en wachtte op zijn gasten; alle collega's waren welkom. Ze kwamen ook getrouw aanzetten met kleine bijdragen voor dit gemeenschappelijk festijn, als sigaretten, drank, tropen-chocola-in-blik. Maar de kaarsen moesten we spoedig uitblazen - de hitte die ze in de kamer verspreidden was niet meer te harden.

Enkele humoristen buiten in de gang hadden ergens een opgezette leguaan bemachtigd en die aan de deurknop van een kamer vastgebonden waarin een vrouwelijke correspondent (die waren er nu ook) woonde. Na te hebben aangeklopt, verschuilen zij zich snel; de argeloze daar binnen roept eerst ‘come in’, gaat dan zelf kijken wie er is, en bij het openen van de deur trekt ze de groene reuzenhagedis naar zich toe. Een gil die door het ganse gebouw weergalmt, en de grapjassen moeten hun slachtoffer gaan troosten, dat van schrik hysterisch dreigt te worden.

Een jong officier weet nog iets beters: hij schiet z'n revolver door de gang leeg: elke kogel ricochetteert met een heldere metalen toon op de getegelde vloer. Alvorens de kamer uit te gaan, kijkt men nu eerst voorzichtig om de deurkier. Buiten trekken groepjes pas gearriveerde parachutisten voorbij; opgeschoten jongens die de ganse wereld als een slagveld hebben leren zien; enkelen vuren uit overmoed hun karabijn in de lucht af. Een rosse gloed boven het zuid-oosten van de stad geeft het antwoord op de uitdaging: daar laten de rampokkers de rode haan kraaien.

In een der kampen had ik 's middags Schotten in trucks zien rondrijden en alle kinderen ophalen voor een Kerstfeest waarbij legerchocolade werd verdeeld en zelfs speelgoed, gekocht op de pasar atòm. Thans was het in de hotels Groot Bal voor de volwassenen.

Over het feestvieren in Batavia in die tragische tijd is veel kwaad gesproken. Maar was het dan zo te verwonderen dat de plotselinge vrijheid veel jonge vrouwen naar het hoofd steeg? Toen ik in September de kampen binnenliep, schenen deze vrouwen - mager, goor en in lompen - er nog onverschillig voor welke indruk zij op een man maakten. Maar met het eerste japonnetje dat ze weer konden kopen, ontwaakte Eva. En het her-

[pagina 205]
[p. 205]

winnen der krachten bracht in het bloed een lang vergeten roes teweeg.

Wat voor verleidingen! Weer eens in een open auto door de zoele tropenavond te glijden, de wind om je wangen te voelen strijken na vier jaren prikkeldraad en benauwd opeenzitten met om je heen steeds maar lawaai en rioolstank. Eindelijk weer eens aan een gedekte tafel zitten en van een bord eten, met mes en vork - inplaats van uit een blik te moeten lepelen, 'n omgekeerd kistje als stoel gebruikend. Na zo lang te zijn vernederd dat je jezelf als een paria leerde zien, weer hotelboys die je bedienen. Muziek en 'n langzame wals. Kàn ik nog wel dansen? De opwinding van een eerste intiem gesprek met 'n man. Die zelf door eenzaamheid en heimwee wordt verteerd en binnen vijf minuten zijn hart voor je opent. Hoeveel hunkering is er niet in de ziel van deze vrouwen.

Er waren er die misschien niet vóór de terugkeer van hun man uit dansen zouden gaan, indien andere vrouwen het niet ook deden en zulke geweldige verhalen over hun conquêtes ophingen. Verbeeldden die zich dan, zóveel aantrekkelijker te zijn? We zullen eens zien of ik niet evengoed een cavalier kan krijgen! En wat voor gevaar steekt er eigenlijk in? Tenslotte ben ik er zelf nog altijd bij. Ik wil eens één keer voor mezelf weten dat ik nog jong kan zijn...

Het was een koorts, en niet elke vrouw kon er tegen op.

 

***

 

Het liep misschien tegen twee uur toen ik mij op het balkon van mijn kamer begon uit te kleden en nog wat over de slapende stad uitkeek. De rode gloed in het zuid-oosten was inmiddels gedoofd. De grote kikvorsen in het vijvertje voor het Hotel des Indes basten somber door de nachtelijke stilte. De Schotse schildwacht aan de overkant van het Molenvliet marcheerde eenzaam op en neer, bij het omkeren de paar snelle pasjes makend die tot het ritueel behoren. Zijn makkers sliepen onder klamboes in de open voorgalerij van het hotel.

Nu en dan kwam met vurige ogen een auto aangereden waarin een dame naar huis werd gebracht; de schildwacht hield het voertuig aan en keek even naar binnen. In deze kerstnacht werd het met de avondklok niet zo strikt genomen.

De atmosfeer scheen die nacht bizonder drukkend; zometeen zou de regen wel neerruisen, uren aaneen, de zinnen en het denken verdovend. In de kamer was het benauwd; ik strekte me in een rieten stoel op het balkon uit.

Mijn gedachten, willekeurig dwalend, gingen naar het binnenland van Java uit, dat deze keer voor mij gesloten was gebleven. Hoe graag had ik Djocja en Solo weer eens gezien. De dansen der serimpih's, de kleurige

[pagina 206]
[p. 206]

wajangvoorstellingen, zoals Mangkoe Negoro VU ze zijn gasten placht te bieden. Het dromerig spel van de gamelan, galmend door de marmeren pendoppo van een oud-Javaanse kraton.

Was deze gamelan - thans overstemd door de bloeddorstige strijdkreten der pemoeda's en door het gekerm hunner slachtoffers - voorgoed verklonken? Was het liefelijke, in mystieke mijmering verloren oude Java, waarvan zovelen de betovering hebben ondergaan, verdrongen en tot zwijgen gebracht door de Nieuwe Tijd? Moest het geofferd worden aan de historische noodzakelijkheid dezer wrede revolutie? Gelukkig dan zij, die tenminste de herinnering er aan nog in hun hart meedragen.

Ik dacht aan de kleine, dappere premier van dit nieuwe Indonesia, Soetan Sjahrir, en zijn wat mat geworden glimlachje. Hij, de van hoge en zuivere bedoelingen vervulde, had reeds openlijk bekend, geschokt te zijn door de ruwe uitspattingen in de gelederen der jeugdige Indonesische vrijheidsstrijders, die zich veeleer op het Japanse voorbeeld inspireerden dan op de nobele helden van het oud-Javaanse schimmenspel. En als straks dat lichtend einddoel: een door de wereld erkende souvereine Indonesische staat, bereikt was... zou hem dan niet nog een nieuwe teleurstelling wachten? Op de geduldige, hard werkende Javaanse boer zou hij kunnen bouwen, maar hoe sterk zou de wil in het ganse volk blijken: een door haar integriteit eerbied afdwingende samenleving te vormen? Zouden er na de eerste zegeroes voldoende energieke, door idealen gedragen en van hun verantwoordelijkheid doordrongen mannen uit dit volk te voorschijn komen, om de nieuwe staat levenskracht en bestaansrecht te schenken?

 

***

 

Het moest tegen de morgen lopen. De regen was nog uitgebleven, en de hemel begon lichter te worden. Kalongs keerden van een nachtelijke rooftocht terug; daar ergens in het westen scheen een vruchtentuin te liggen die zij waren gaan plunderen. Ze vlogen met honderden over, hun grote, traag op en neer gaande vleermuiswieken donker silhouetterend tegen de laaghangende wolken.

Jock, de gekooide gibbon van het Hotel des Indes, begroette de aanbrekende dag alvast met een doordringend en impertinent gekrijs.

Langs het Molenvliet, van de kant van de Benedenstad, naderde het eerste groepje vruchtenventers. Eén arm rhythmisch meezwaaiend om de zware last beter te kunnen torsen, gingen ze als in een geheimzinnige dans onder mijn balkon voorbij, geruisloos op hun ongeschoeide voetzolen. Al wat ik hoorde, was hun snelle hijgen en het kreunend doorzwiepen van het bamboejuk over hun naakte schouders.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken