Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Heksen huilen niet of De oranje pyjama (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van 	Heksen huilen niet of De oranje pyjama
Afbeelding van 	Heksen huilen niet of De oranje pyjamaToon afbeelding van titelpagina van Heksen huilen niet of De oranje pyjama

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.55 MB)

Scans (22.67 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Heksen huilen niet of De oranje pyjama

(1961)–Isaac Faro–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

VII
Piet, Leetje, de abt Tamon

Klaas bevrijdde zich van de kat; steeds als hij naar een hinderlijke mug sloeg had Ezechiel, bedreigd in zijn evenwicht, zijn klauwen extra diep in zijn vel gezet. Ook toen Klaas door de kamer liep liet de mug niet af; als na een aanval het gezoem verstomde, bleek het grote insekt zich tijdelijke teruggetrokken te hebben op de hoog hangende lamp of op een andere onbereikbare plaats. Na dat hij hem een keer in de vlucht met het opgevouwen Tijdschrift voor geneeskunde had geraakt, bleef de mug lange tijd tegen het plafond zitten. Klaas verjoeg hem daar door een lucifersdoosje omhoog te gooien. Toen zag hij zijn prooi zitten op de muur naast het raam, ongeveer op schouderhoogte. Onmiddellijk sloeg hij krachtig toe. Op de wand ontstond geen bloedvlek, niets kleefde aan het papier en tevergeefs zocht hij naar een muggelijk op de vloer, kwasi verbaasd. Want hij wist dat hij op het laatste moment de baan van het neersuizende tijdschrift een kleine zijdelingse afwijking had gegeven.

Opkijkend van de vloer werd zijn aandacht getrokken door de haast volle maan, die vlak boven de bomen van de oprijlaan stond. Het vale schijnsel veroorzaakte schaduwen, op het grasveld voor het huis werd de hoge heg, die aansloot op de bomenrij, geprojecteerd. De uitwas aan het begin van de heg, die naar men kon gissen vroeger in de vorm van een haan gesnoeid was geweest, had als schaduw een duidelijke hondekop. Hieruit maakte zich een eivormige schaduw los, die verder gleed langs de rechte schaduwrand en toen misvormd werd in het rozenperk. Het wit stuk verband op het hoofd dat die schaduw wierp

[pagina 63]
[p. 63]

mismaakte dit nauwelijks, onmiskenbaar naderde Piet.

Rustig maar gedecideerd, als iemand die in een wachtkamer reageert op het belsignaal, liep Klaas door het vertrek, bij het beheerst openen van de deur botste de rand tegen zijn hoofd, maar hij kwam op de brede lange gang, die dwars door het huis van de voordeur leidde naar de achterdeur, waar hij nu nog steeds kalm op af ging. Achter deze deur wist hij de moestuin en daarachter de polder. Men hoefde slechts rustig de grendels te verschuiven en men kon naar buiten gaan in de koele nacht, over een paadje tussen kroppen sla, ver van oprijlanen en vreemd gevormde heggen. En dan verder over de akkers, steeds kalm en rustig kon men in de nevel verdwijnen.

De grendels gaven mee, maar de deur niet, uit de keuken schenen krakende geluiden te komen. Klaas liep terug, hij opende een deur in de gangmuur, onmiddellijk erachter begon een steile trap. Pas toen hij op de derde tree stond kon hij de deur weer sluiten. Hij bleef staan met de knop in zijn hand en hij hield zijn adem in, hoorbaar was slechts een geborrel in zijn maag. Hij klom verder naar boven, op de zolder waren alleen ver naar achter, waar een glazen dakpan enig licht toeliet, vage onherkenbare vormen te onderscheiden. Op zijn knieën kroop Klaas in die richting. Lange mensen stootten op zolders altijd hun hoofden tegen verraderlijke balken. Hij zou wel op zolder moeten slapen, hij was hier eigenlijk om te kijken waar dat was. Hij had slaap, geeuwend richtte hij zich op, zijn hoofd kwam terecht tussen nat wasgoed.

Vlakbij hoorde hij een klik. Het was belachelijk en onaangenaam zo te blijven staan, met een natte lap tegen zijn wang gekleefd. Voorzichtig bewoog hij zijn hoofd opzij. Rechts voor hem ontstond een lichtende kier, onbegrijpelijk dichtbij werd gezucht, een late echo van zijn geeuw. Zijn afstand tot die kier moest groter worden, bij de derde stap achteruit stuitte zijn dijbeen tegen een harde rand;

[pagina 64]
[p. 64]

achter zich tastend wierp hij op wat kennelijk een tafel was een voorwerp omver, dat bij zijn val een ander raakte met een helder geluid van glas tegen glas. Dit werd gevolgd door een bedrijvig rollend geluid - de tafel moest zeer schuin staan - dat zich na een eigenlijk vrij geringe klap lager voortzette op de planken van de vloer. De lichtspleet werd breder, in de lichtbaan die zich op de vloer ging aftekenen kwam de fles tot stilstand. De kier, waarlangs zich donkere vlekken bewogen, versmalde zich weer. Straks, na een klik, zou die kier helemaal verdwenen zijn en er zou mets zijn gebeurd. Hij zou weer roerloos kunnen staan met zijn gezicht in het natte wasgoed, vlakbij zou hij iemand horen ademen.

‘Goedenavond,’ zei Klaas, ‘ik maakte een beetje lawaai, ik ben Klaas, een logé van de notaris, hij is op het ogenblik niet thuis, ik zoek eigenlijk mijn bed.’

Na een korte stilte werd er geantwoord:

‘Goedenavond, ik ben Leetje, het dienstmeisje van de notaris, u heeft me heel erg laten schrikken, hij had wel eens wat kunnen zeggen, ik weet niets af van een logé.’

De toon was spottend, iemand die gewend was dialect te spreken en die nu opzettelijk geaffecteerd een Hollander imiteerde.

‘Dan heb ik je al eerder gezien vandaag, op het strand, je danste heel leuk vond ik.’

‘U ziet me overigens nu lekker helemaal niet en u krijgt me niet te zien ook. Vlak naast de deur zit het knopje van het licht en aan de andere kant van de zolder is de logeerkamer, het bed zal wel opgemaakt zijn.’

Terwijl Klaas nog stond te zoeken naar de schakelaar ging de deur open, ze was kleiner en dikker dan hij had gedacht. Ze droeg een zwarte mantel over een lange groene nachtjapon, het lange donkere, enigszins vettige haar hing los over haar schouders. Verstoord en nieuwsgierig keek ze hem aan met lachende ogen.

[pagina 65]
[p. 65]

‘Ik geloof toch dat er geen dekens liggen op het logeerbed, de notaris zal boos zijn als u kou vat.’

Energiek liep ze naar de tegenoverliggende deur. Klaas volgde haar, peinzend over een aardige opmerking. Halverwege stootte hij zijn hoofd gevoelig tegen een balk, wat hem een Jezus Christus ontlokte.

‘Omdat u zo lang bent hoeft u nog niet zo te vloeken. Heeft het pijn gedaan?’

‘Helemaal niet, ik doe het voor mijn plezier, ik hou van de doffe klank.’

Even voelde hij zich duizelig worden.

‘U vindt me zeker een spook, maar u heeft echt gespookt daarnet, ik hoorde de planken kraken en toen een geeuw en ik dacht dat het een spook was, maar toen die fles viel dacht ik, dat kan een spook niet, het zal de kat zijn, gek eigenlijk. Zie je wel, het bed is niet opgemaakt, ik zal het gauw even doen. In de tuin heb ik eerder ook al een spook gezien, wacht, dat bent u natuurlijk geweest. Ik ging het raam dichtdoen en toen was het net of ik buiten iemand zag lopen, hij verdween om de hoek van het huis.’

‘Wanneer was dat?’

‘Tien minuten geleden misschien.’

‘Ik ben het niet geweest.’

Klaas ging zitten op de rand van het bed.

‘Wat ziet u wit, u bent banger dan ik geloof ik, maar ik zal het me wel verbeeld hebben.’

‘Ik heb ook iemand gezien, het was Piet, een vriend van me, Piet is dood, vanavond is hij verdronken in de Poel.’

‘De dominee zegt altijd dat er geen spoken bestaan.’

‘Ach, wat spoken, Jezus is ook opgestaan.’

In plaats van te lachen rilde Klaas.

‘Daarmee mag je niet spotten, als u die Piet gezien heeft, dan leeft hij, wie heeft gezegd dat hij dood is, de notaris zeker, maar die drinkt altijd te veel als zijn vrouw weg is. Ik ruik trouwens dat u ook gedronken heeft.’

[pagina 66]
[p. 66]

‘Ik heb hem zelf zien liggen.’

De klank van zijn stem deed haar het instoppen van de dekens onderbreken.

‘Ik zal beneden gaan kijken,’ zei ze.

Op dat ogenblik hoorden ze, dat er een auto over de oprijlaan reed en voor het huis stopte.

‘Dat is de notaris. Als er iemand is beneden, dan zal hij hem wel vinden; wacht, ik ga naar de voorzolder, daar kun je alles horen wat er beneden gezegd wordt en er is een gaatje in de vloer, daardoor kun je in de bibliotheek kijken.’

Op haar tenen liep ze naar de deur naast de hare. Klaas zag dat ze kleine voeten had. Even later verscheen ze weer en wenkte hem.

‘Ze hebben ruzie,’ fluisterde ze, ‘kom mee dan kun je het ook horen, Piet heb ik door het gat gezien, hij lijkt me helemaal niet dood.’

En ik ben dus gek, dacht Klaas, wat hem weinig verontrustte, want Leetje had zijn hand gegrepen.

‘Er kan hier geen licht gemaakt worden, het staat hier vol rommel, loop maar voorzichtig achter me aan.’

De stemmen beneden waren duidelijk te horen:

‘Maar dat is nog geen reden om mijn papieren te komen jatten, het is dat ik vanuit het dakraam precies de lichten van de auto kon volgen, anders liep ik nu als een gek het hele eiland af te zoeken.’

‘Nog eens, ik kon toch niet weten dat je alleen maar een beetje beroerd was geworden bij de Poel, Klaas beweerde dat je wijlen was, ik dacht dat ik in je papieren misschien een aanwijzing zou vinden...’

Piet onderbrak hem:

‘Ja, ja, zeg maar gerust dat je ze wilde gebruiken voor dat boek van je over Vellenius, waar je al jaren mee bezig bent en waarvan je me nooit iets hebt willen laten zien.’

‘En wat dan nog, was dat niet beter geweest dan dat

[pagina 67]
[p. 67]

Hammer ze te pakken had gekregen? Die zou ze waarschijnlijk vernietigd hebben.’

‘Zo, je hebt ze al gelezen ook.’

‘Daar heb ik nauwelijks tijd voor gehad, maar uit je publikaties blijkt wel dat je over gegevens beschikt die voor Hammer niet plezierig zijn.’

Leetje was ondertussen geknield bij de kleine ronde lichtende opening waar ze vlakbij stonden. Ze trok hem aan een mouw, hij liet zich op zijn knieën zakken dicht tegen haar aan, ze ging maar heel weinig opzij en ze beduidde hem door het gat te kijken. Het hoofd van Piet, die naast de tafel stond, was nog geen meter onder hem, de pleister had aan een kant losgelaten, een kleine schram met wat opgedroogd bloed was zichtbaar. Hij voelde de warmte van Leetje's been dat het zijne raakte. Het bloed stroomde naar zijn hoofd. Het was een ongemakkelijke houding met het hoofd op dezelfde hoogte als zijn voeten. Voor de tweede keer die dag keek hij neer op Piet.

‘Ga toch zitten,’ hoorden ze de notaris zeggen, ‘gevochten hoeft er niet meer, is het wel, hier zijn je paperassen,’ en hij schoof een stapel over de tafel naar Piet toe, wiens hoofd onder Klaas wegzonk.

Even later verscheen de notaris geheel in het beeld.

‘En hier is nog wat.’

Met een zware dreun plaatste hij een groot formaat geldkist voor Piet op tafel. Hij draaide aan het letterslot en opende het deksel. Trots wees hij op de bundels beschreven papier die de kist vulden:

‘Mijn manuscript. De meeste gegevens heb ik van Leenhouts losgekregen toen ik hem aan een stuk land had geholpen. Er blijkt o.a. duidelijk uit dat Vellenius, de grote humanist, ook heeft geschreven over de bezwering van boze geesten en dat hij van het bereiden van toverdranken heel wat afwist, maar dat heb je zelf ondervonden. Dat middel om onzichtbaar te worden werkte toch maar

[pagina 68]
[p. 68]

prima, Klaas kon daar bij de Poel tenminste niets van je anders heus niet weg te cijferen geest bespeuren en voor de politie en later ook voor mij was je helemaal onzichtbaar. Ik vraag me af waar Klaas gebleven is, hij is zich natuurlijk een beroerte geschrokken toen je stoffelijk hulsel hier kwam aanzetten. Dat is mijn schuld ook wel een beetje, ik heb hem wijsgemaakt dat je lijk al geborgen was. Hij maakte zo een schuldige indruk dat ik er goed aan meende te doen hem te animeren tot het doen van een bekentenis. Maar hij zal wel weer komen opdagen. Ik neem aan dat ik je wat Vellenius betreft niets nieuws vertel?’

‘Mijn vader heeft verleden jaar wat oude documenten uit de nalatenschap van een collega in zijn bezit gekregen, het handschrift van het bekende kruidenboek van Vellenius was erbij. Met als aanhangsel in dezelfde hand een nooit in druk verschenen verhandeling over het verjagen van geesten uit bezetenen en het vervaardigen van tovermiddelen. Ook schrijft hij dat hij veel geleerd heeft van zijn omgang met de abt Tamon in Brussel. Het een en ander is voldoende om Hammer te kunnen pesten. Mijn artikel is bijna klaar, alleen het recept moet ik er nog in verwerken. Dat is net wat ik nog nodig heb om een aardig geheel te kunnen maken, in het handschrift komen geen gedetailleerde recepten voor.’

‘Dat lijkt me niet ongunstig voor je gezondheid. Zou die zogenaamde duivelsdrek die krachtige werking gehad hebben?’

‘Het spijt me dat ik je moet teleurstellen, ik heb geen last gehad van dat brouwsel, ik heb het pas na mijn flauwte ingenomen. Ik heb daar al meer last van gehad, de dokter zegt dat ik overwerkt ben.’

Klaas richtte zich op met bonzend hart. Leetje maakte een gebaar van weg te willen gaan.

‘Nog even,’ fluisterde hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken