| |
| |
| |
XVIII
De koningin, heks en burgemeester
Klaas tikte nog een paar bladzijden maar met moeite. Hij snoof voortdurend een vage geur van parfum op. Hij moest haar met zijn neus achter haar oor geraakt hebben. Hij bedacht nu pas dat ze zich wel speciaal voor hem van reukwerken, zo zou dat genoemd worden in het Hooglied, zou hebben bediend.
‘Dat heb je me zelf geleerd,’ had ze gezegd, dat begreep hij ook nu pas. Ze bedoelde dat zij hem die kus had doen bekennen zoals hij haar het wegnemen van het dagboek. Ze was niet dom, hij glimlachte, wel had ze alleen lagere school, hij zou haar soms nog wel de baas kunnen zijn.
Vlak boven zich hoorde hij voetstappen en Leetje's stem:
‘Kom je, ik begin.
Klaas holde naar boven.
‘Daar, dat moet er allemaal stuk voor stuk uit, als jij ze aangeeft sla ik er bij het raam het stof uit.’
Ze wees op een dubbele kast gevuld met een grauwe verzameling oude papieren, waar Klaas met een gevoel van walging naar keek. Wat hij tot nu toe gedaan had was kinderspel geweest: het zoeken in de documenten die de notaris hem had gegeven en in de boeken die hij uit de kast had gehaald. Wat hier stond leken vooral bundels notariële akten te zijn. Hij pakte er een uit, net wat hij had gedacht, uit de zestiende eeuw en uit Havene.
‘Wat een oude rommel, de notaris kon die dingen beter weggooien, dan hoefde jij ze ook niet schoon te houden.
‘Dat zou zonde zijn, het zijn heel oude papieren, ik kijk er wel eens in, het is oud-Hollandse taal, maar ik begrijp het wel, vader heeft een oud boek over de martelaren en
| |
| |
daar heb ik veel in gelezen. Kijk wat leuk, dat is een kasboek van Rochus Famus, een neef van een ik weet niet hoeveel keer overgrootvader van de notaris en nog een keer meer van mij, die was ook al notaris en die neef was smid. En hier is een boedelbeschrijving, daar kun je precies lezen wat hij allemaal in huis had. De bijbel, die beneden op de kast ligt, met die koperen sloten, staat er ook in genoemd. In de bijbel staat ook de naam van de smid. Het leuke is dat mijn vader ook zelf een neef heeft die smid is. Weet je wat ik had willen leren als ik verder had mogen leren? Geschiedenis. Daar sta je van te kijken hè?’
‘Heeft je vader nooit met geld geholpen? Nou heb je alleen lagere school.’
‘Dat wilde moeder niet, want dan zou het uitgelekt zijn. Zelfs vader vermoedt alleen maar wat, zegt moeder. Als er geld was om de kinderen te laten leren was het voor mijn broers natuurlijk. Ik denk trouwens dat de notaris het wel best vond zo, hij is nogal zuinig. Hij geeft me haast nooit iets echt moois, een broche of een ring of zo. Hij zegt altijd: Je kunt het toch niet dragen zonder dat Van Hoorn, zo heet vader, vraagt hoe je eraan komt. Maar ondertussen...’
‘Hoe ben jij erachter gekomen dat de notaris je vader is?’
‘Toen ik tien jaar was had ik op een keer ruzie met mijn moeder, ik weet niet meer waarover, en ze zei: “Als je niet gehoorzaam bent, dan zeg ik het tegen je vader.” Ik schreeuwde: “Het is lekker helemaal mijn vader niet.” Hoe ik daar bij kwam weet ik nog niet. Het was wel gemeen van me, mijn moeder eerst aan het huilen, toen heeft ze me alles verteld. Ik vond het helemaal niet erg, ik had altijd al gevoeld dat ik niet gewoon de dochter van een olieman kon zijn. Dat had je niet gedacht van Leetje dat ze zo trots was. Nu weet ik wel dat een notaris ook niet alles is, toen zag ik er een soort koning in. Ik was alleen kwaad op hem omdat hij mij als een vreemd kind behandelde als ik
| |
| |
samen met mijn moeder naar hem toe ging. Ze ging er in die tijd vaak werken. Ze nam mij al mee toen ik nog maar twee jaar was, misschien ben ik toen al achter de waarheid gekomen zonder dat ik het wist.’
Terwijl ze sprak sloeg ze stofwolken uit de documenten die Klaas aandroeg.
‘Hier staat nog wat leuks in, ik heb er een papiertje bij gelegd, het gaat over de geboorte van een meisje, de moeder heet net als mijn moeder en de vader is ook geen echte vader, daarom vond ik het zo interessant. Alleen was die moeder helemaal niet getrouwd, dat is natuurlijk toch nog anders.’
Ze sloeg een boek open en wees Klaas op een tekst, hij las: Heden de 17de Juni 1530 compareerde voor mij, Gysbert Famus, bij den Edele Hove geadmitteerd notaris, de getuigen Janneke Jans, gesworen vroedvrouw binnen de stede van Havene, weduwe van Willem Willems.’
‘Je kunt wel een stuk overslaan,’ zei Leetje, ‘ga hier maar verder.’
Klaas las verder: ‘En verklaart de voornoemde Janneke Jans dat zij namens Jacomina Robberts is verzocht geweest om bij haar in arbeid te komen. Ende aldaar komende heeft zij niet willen helpen voor ende aleer zij de vader van het kind, waarvan Jacomina Robberts alsvoren gezegd zwanger was, hadde genoemd, dewelke in het uiterste van haar nood, nadat zij haar de eed hadde afgenomen, verklaarde dat Pieter Blaesz, chirurgijnsleerling, wonende in Zanddijk, vader van het voornoemde kind was en dat zij met niemand anders bekend was en met geen echtelijk hadde geconverseerd, waarop zij haar vrucht wilde ontvangen ende zij daarop van een jongedochter is verlost. Het kind zal genaamd zijn Rachel.’ Hier staat nog in de marge: ‘De 19de Juni 1530 is Jacomina Robberts overleden.’ Pieter Blaesz, toen nog chirurgijnsleerling, de vroedvrouw, nog niet met hem getrouwd, Rachel een onecht
| |
| |
kind van hem...: Dat was het dus, de heks Rachel was de dochter van de chirurgijn, daarom had hij het zo erg gevonden dat Vellenius haar op de brandstapel had gebracht. Toch had Klaas het gevoel dat dit niet de oplossing was die hij zocht, maar wat kwam het er eigenlijk nog op aan.
‘Leetje, je bent een groot historica, een weergaloos kenster van de archieven.’
Hij schreef het een en ander over.
‘Ik zal je later wel vertellen waarom ik dat doe.’
‘Doe nou niet zo geheimzinnig.’
‘Jíj houdt geheim wat voor een kledingstuk je gisteren genaaid hebt.’
‘Kledingstuk, misschien zijn het wel slopen.’
‘Ik wil het lekker niet eens weten.’
‘Lekker,’ begon hij ook al te zeggen, net zoals hij af en toe min of meer gewestelijk dialect ging spreken.
‘Maar nu iets anders.’
Hij haalde zijn portemonnaie uit zijn zak en nam uit een apart vakje een kleine gouden munt.
‘Hier heb je een gouden vijfje, de koningin staat erop met hangend haar. Daar kun je iets van laten maken, een broche of één oorhanger, dat zie je wel tegenwoordig, of je kunt hem met een ring aan je neus hangen.’
Ze keek hem aan:
‘Dat kan toch niet?’
‘Je vader geeft je niks, dan moet ik het wel doen, neem het nou maar, anders geef ik het aan mevrouw notaris.’
‘Dat nooit, dan heb ik het liever zelf.’
Ze nam de munt aan en kuste Klaas op zijn kin. Tot zijn verbazing zag hij dat ze een paar tranen wegveegde. Hij had haar gekust, haar enkels geprezen, naar haar gekeken met vochtige ogen, alsof hij het Licht had aanschouwd, en ze was niet tot tranen toe geroerd geweest.
‘Je bent heel lief,’ zei ze.
| |
| |
‘Wat doe je nou, boeken vertalen? Daar zul je niet veel mee verdienen,’ had de notarisvrouw gezegd, en gelijk had ze.
‘Ik vind het leuk om hem aan een armband te hangen.’
‘Die zal ik je dan ook geven, ik zal de notaris een flink tarief rekenen.’
‘Dat zal dan een gouden armband moeten zijn. Maar weet je wat ik de notaris heb horen zeggen tegen mevrouw? Ze vroeg: “wat moet die man,” ja dat was jij, “wat moet die man nou nog verdienen?” Toen zei hij: “oh, kost en inwoning is de hoofdzaak, hij zou verder nog een bedrag noemen, des te beter als hij ermee wacht tot de boel klaar is, dan kan hij zoveel vragen als hij wil, maar hij zal met een paar tientjes genoegen moeten nemen.” Misschien toch genoeg voor een heel smal armbandje. Ik plaag je maar, je hoeft me er geen te geven hoor, ik heb zelf een heel mooie gouden armband, geërfd van mijn grootmoeder, die heette ook Leetje. Dat had je niet gedacht hè... Je moet tegen de notaris zeggen: zoveel wil ik voor mijn werk hebben, anders schei ik ermee uit. Je bent met dingen voor dat boek bezig, hij heeft me er wel eens over verteld, trouwens ik ben er nog voor aan het stelen geweest, dat weet je. Je kunt natuurlijk ook wat papieren van hem wegstoppen en zeggen: honderd gulden of ik verbrand ze.’
‘Ze leren je van alles in de kerk, het is een heel goed idee. Je mag je vader eigenlijk niet zo erg, geloof ik.’
‘Het is best een aardige man, mijn moeder is verliefd op hem geweest, maar ze zegt ook dat hij in zaken echt gemeen kan zijn. Ach, vaders zijn helemaal niet zoveel, vind ik, moeders, die krijgen de kinderen en moeten ervoor zorgen. Ik houd veel van moeder.’
‘En van je broers, niet te vergeten.’
‘Ja en ook wel van sommige andere lange mannen. Eergisteren heb ik die Piet nog even gezien, hij kwam hier juist toen ik naar huis ging. Die is nog langer dan jij.’
| |
| |
‘Ja, heb je hem gesproken?’
‘Hij vroeg of de notaris thuis was, maar ik vergat eerst te antwoorden, er is zoveel aan hem te zien.’
‘Hij is katholiek.’
‘Jij bent helemaal niks, dat is eigenlijk nog veel erger. Maar katholiek of niet, hij is te groot, je hoeft niet jaloers te zijn, jou kan ik tenminste nog optillen.’
Ze sloeg haar armen om zijn heupen en achterover buigend wist ze zijn voeten van de vloer te krijgen.
‘Sterk ben ik, Jacob til ik ook wel eens op.’
Ze deed een paar stappen voordat ze hem met een bons neerzette. Hoe moest hij ooit nog loskomen van een vrouw die hem in haar armen had gedragen. Het bleek nog een zwaar werk om haar over de zolder te dragen, hij hield nauwelijks adem ever om de kus, die zij hem ondertussen gaf, te beantwoorden.
Beneden werd geroepen dat er gegeten moest worden. Na het eten stuurde de notarisvrouw Leetje met de stofzuiger naar de bibliotheek, Klaas kon zijn aanbod om te helpen bij de afwas niet meer ongedaan maken.
‘Een profeet geeft deze meisjesnaam, als ik dat heb, heb ik het cryptogram klaar, vier letters, het is natuurlijk een anagram.’
‘Ik ken alleen Jeremia. Leetje, een profeet van vier letters!’
‘Elia, verberg U bij de beek, sprak de Heer tot hem, de raven zullen u brood en vlees brengen.’ Later werd hij verzorgd door een weduwe!’ riep Leetje boven het geluid van de stofzuiger uit.
‘Dat wordt dan Alie,’ zei Klaas.
Anagram..., hij had wel eens een cryptogram gezien waarin hiervoor de afkorting an werd gebruikt... De chirurgijn had in zijn dagboek een punt gezet onder een a en een n uit de naam van de heks... Een heks geeft de naam van...
| |
| |
Er was alle aanleiding om de soepterrien te laten vallen, bedacht hij, het was een zwaar, glibberig stuk. Hij wist uiterlijk kalm te blijven, het opruimen van de scherven en het uiten van verontschuldigingen zouden hem nog langer in de keuken houden.
Het was half vijf toen Klaas met welbehagen een aantal getikte velletjes aan elkaar niette en daarna het dossier Vellenius nog eens doorkeek. Het begon met een afschrift van de notitie van de chirurgijn in zijn dagboek over de heks Rachel, waarin hij zich afvroeg hoe het mogelijk was dat Vellenius ook deze vrouw op de brandstapel had gebracht, en van het stuk waarin haar bekentenissen en het over haar uitgesproken doodvonnis stonden vermeld.
‘Waarom Vellenius in het algemeen het verbranden van van hekserij verdachte vrouwspersonen bevorderde, wordt duidelijk uit de brief, door de abt Tamon aan hem gericht.’ Dan volgde de tekst van de brief. ‘Dat de chirurgijn het verbijsterend vond dat Vellenius ook Rachel tot zijn slachtoffer maakte, is voorlopig minder begrijpelijk. Bezien wij nu eerst de notariële akte van 1530. Hieruit blijkt dat de vroedvrouw Janneke Jans verklaart, dat Jacomina Robberts voor de geboorte van haar kind bekende dat Pieter Blaesz, destijds chirurgijnsleerling, de vader is. Ook blijkt eruit dat de moeder spoedig na de geboorte gestorven is. In het boekje over de geschiedenis van Waterburgh staat te lezen dat in die dagen het stadsbestuur het krijgen en verwekken van buitenechtelijke kinderen strafbaar stelde. De geschiedenis van het Chirurgijnsgilde in Havene leert ons dat een jaar later Janneke Jans getrouwd is met Pieter Blaesz en dat beiden in dienst zijn van de stedelijke overheid, hoewel althans voor het ambt van stadschirurgijn een veel geschiktere candidaat aanwezig was. Ten slotte weten we nog dat de chirurgijn lid was van een rederijkerskamer en dus wel op de hoogte kon zijn van kunstjes met woorden.
| |
| |
De ontsteltenis van Pieter Blaesz over het lot van Rachel lijkt nu begrijpelijk: zij is zijn eigen dochter, al wil hij daar blijkbaar niet teveel nadruk op leggen en noemt hij haar niet Pietersdochter maar Jacominasdochter. Het blijft echter merkwaardig dat de enige onderstreepte woorden uit het dagboek zijn Rachel en Jacominas, het woord dochter volgt pas na een ruime spatie, die in andere, overeenkomstige gevallen in het geheel niet voorkomt. Nog merkwaardiger is dat de chirurgijn onder de eerste a en onder de n van Jacomina een punt heeft gezet. Komt men nu op het idee dat an de afkorting van anagram zou kunnen betekenen, dan kan men door omzetting van de overblijvende letters uit Rachel Jacominas de namen Isaac Melchior vormen; de onder de streep getekende sierkrul kan rechtop gezet nog een s geven en de ‘heks’ zou in het dagboek behalve Rachel ook Isaac Melchiorsdochter genoemd worden. Bedenkt men nu bovendien nog dat de vader van Vellenius, de burgemeester van Havene, Isaac Melchior heette, dan wordt de volgende gang van zaken wel zeer waarschijnlijk.
De burgemeester verwekt een buitenechtelijk kind. Misschien heeft hij kortgeleden nog meegewerkt aan het uitvaardigen van een keur, die op zoiets strenge straffen stelt. Hij verkrijgt de medewerking van de gezakte chirurgijnsleerling en diens verloofde, de vroedvrouw, door hen een benoeming bij de stedelijke overheid in het vooruitzicht te stellen. In de notariële akte verklaart de toekomstige stadsvroedvrouw dat de toekomstige stadschirurgijn de vader is van het kind dat ze gehaald heeft bij Jacomina. Misschien heeft ze bovendien de dood van de kraamvrouw bevorderd. In de naam die het kind krijgt weet Pieter Blaesz, vernuftigt rederijker als hij is, de waarheid te verbergen. Het kind is misschien eerst bij de vroedvrouw gebleven, later kan het in een weeshuis terecht zijn gekomen. Rachel is er waarschijnlijk toch achter gekomen wie haar vader
| |
| |
was. Zij zal de vrouw geweest zijn die Vellenius, haar broer, jaren lang lastig heeft gevallen om geld.
En wat de chirurgijn zo erg vond was dat Vellenius zijn eigen zuster de vuurdood heeft doen sterven.’
Een kopie van dit alles deed hij in een enveloppe, waarop hij zijn eigen adres in de stad schreef, het dagboek van de chirurgijn pakte hij in en adresseerde het, na enig aarzelen, aan Piet. Hij wist op de fiets van Leetje nog juist voor sluitingstijd het postkantoor in het dorp te bereiken. Het was gevestigd in een woonhuis, hij liep naar de voordeur, maar een bordje met een pijl verwees hem naar een deur aan de zijkant van het huis. Rechts zag hij door een raam in een aangebouwde keuken, waar een familie rond de tafel zat. Kennelijk werd juist de zegen des Heren afgesmeekt bij het begin van de maaltijd. Een jongetje keek hem over zijn gevouwen handen, die hij ter hoogte van zijn neus hield, met grote ogen aan. Een meisje van een jaar of zeventien, dat met de rug naar het raam toe zat, had zijn voetstappen op het grindpad gehoord en keek aarzelend om, zodat Klaas het amen van haar lippen kon lezen.
De deur gaf toegang tot een portaaltje waar enkele mensen op hun beurt aan het loket zouden kunnen wachten. Het glazen raampje voor de kleine vierkante opening, die in de tegenoverliggende wand was uitgespaard, werd opgeschoven. Klaas bukte zich en hij zag in het gezicht van het meisje. Het haar, dat in een vlecht om haar hoofd lag, en de donkerbruine ogen deden hem aan Leetje denken, maar haar trekken waren veel fijner en ze keek hem aan met een blik, die iets melancholieks en aanhankelijks had en iets dat hem zeker deed weten dat zij nog nooit was meegevoerd door een lachende boerenzoon op een steigerend paard of een scheurende motorfiets. Het verwarde Klaas dat zelfs op dit eiland zoveel aantrekkelijke meisjes waren, die toch allemaal recht hadden op zijn tedere gevoelens, en hij leed aan hun onderlinge jaloezie.
| |
| |
Glimlachend vertelde hij op vleiende toon dat hij de twee stukken aangetekend wilde verzenden.
‘Wacht u even, dat moet mijn vader doen.’
Hij zag haar naar de deur aan de andere zijde van het kantoor lopen, ze was heel slank, ze zou hem wel niet van de vloer kunnen tillen.
‘Pa, kom je,’ riep ze bevelend met schrille stem.
Waardig kwam de vader even later op zijn sokken het kantoor binnen, tijdens het schrijven en stempelen kauwde hij nog.
‘Zo, dat is gebeurd,’ zei hij, ‘we zijn eigenlijk al dicht, het is vijf uur geweest. Misschien wilt u even sluiten, de sleutel hangt naast de deur, dan hoef ik niet om te lopen. Nee, aan de buitenkant, anders kun je er niet meer uit. Gooi de sleutel maar door de brievenbus in de voordeur.’ Opgewonden door deze onverwachte opdracht vergat Klaas op het grindpad achter zich te kijken; toen hij wegreed op de fiets zag hij dat het meisje door het raam naar hem keek, naar hij vermoedde met droefgeestige smekende ogen, maar dat was van zover niet vast te stellen.
Dat zou hij misschien kunnen worden ergens op het eiland, postdirecteur, een rustig intellectueel beroep. Om met het benauwde weer dat het op dat ogenblik was op het land te moeten werken leek weinig aanlokkelijk.
In de loop van de middag was het steeds warmer geworden, toch was de zon alleen af en toe vaag achter een dunne plek in het wolkendek zichtbaar.
Een zeer brede personenauto reed hem tegemoet, aan het stuur zat een meisje in een blauwe overal, bij het passeren wuifde ze, twee meisjes die achterin zaten keken lachend om door de achterruit. Klaas zwaaide terug en vroeg zich af of er iets bijzonders aan hem te zien was. Een lange figuur op een kleine damesfiets was toch niet zo heel vermakelijk. Aardige meisjes om zo te zien, rijke boerendochters natuurlijk. Hij had nooit geweten dat er zoveel mooie vrouwen
| |
| |
waren op het eiland. Voor hem uit reed er al weer een, hij trapte harder. Een vrouw van boven de veertig, toch niet onaardig. Daar beneden aan de dijk lag een meisje in het gras, ze was een jaar of tien; hij moest grenzen stellen. In de verte bij die schuur daar in een strakke overal, dat was een jongen.
Plotseling had hij het gevoel dat er iets mis was, hij had wat verloren, er was een leegte onder zijn linkerarm. Hij bedacht dat hij de enveloppen gepost had en dat hij die niet meer onder zijn arm hoefde te knellen.
Het zweet liep langs zijn gezicht, op zijn handen krioelden heel kleine zwarte insektjes, donderbeestjes werden die genoemd.
|
|