Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
St. Wimfried of De schoolwereld (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van St. Wimfried of De schoolwereld
Afbeelding van St. Wimfried of De schoolwereldToon afbeelding van titelpagina van St. Wimfried of De schoolwereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.66 MB)

Scans (81.55 MB)

ebook (4.22 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.W.R. Wenckebach



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Brits-Engels / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

St. Wimfried of De schoolwereld

(1927)–F.W. Farrar–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Drie en twintigste hoofdstuk.

Kenrick zag Walter niet meer gedurende het overige gedeelte van dien Zondag, daar Walter den avond in meester Percival's kamer doorbracht; maar den volgenden morgen besloot Kenrick, nog steeds toegevende aan zijne drift, hem op te zoeken en hem zijne valsch voorgewende vriendschap en schending van vertrouwen te verwijten.

Daarom ging hij met Whalley naar de speelplaats. Walter wandelde met Henderson, niet vermoedende dat hem iets onaangenaams zou bejegenen. Henderson zag hen het eerst, en daar hij Whalley nooit ontmoette zonder hem gekscherend op de eene of andere wijze te plagen, - want Whalley's vriendelijk humeur maakte hem zeer geschikt voor een grapje - begon hij volgens gewoonte een rijmpje op hem te maken; Whalley liep hem lachend achterna rondom de schoolgebouwen, zoodat Kenrick gelegenheid had voor zijn onderzoek.

Walter ging hem als gewoonlijk hartelijk te gemoet, maar bleef verwonderd staan, toen hij het verstoorde uiterlijk van zijn vriend opmerkte en toen Kenrick niet dadelijk sprak, vatte hij zijn hand en zeide: ‘Hoe is het, Ken, wat scheelt er aan?’

Kenrick trok zijne hand koel terug. ‘Euson, ik wilde u vragen of gij alles mij betreffende, alles wat ik u omtrent mijn vader had medegedeeld, aan de jongens hebt oververteld?’

Daar Walter zich dadelijk herinnerde dat hij met Power er over gesproken had, zoo kon hij niet bepaald ‘neen’ zeggen en wilde hem uitleggen.

‘Of ik alles wat ge mij omtrent u zelven en uw vader hebt medegedeeld aan de jongens heb oververteld?’ herhaalde hij; ‘ik wist niet, Ken -’

‘Ik verlang geen verontschuldiging; hebt gij het niet gedaan dan is “neen” voldoende en anders verwacht ik eenvoudig “ja.”

‘Maar je hebt me nooit gezegd, dat ik...’

‘Ja of neen?’ hernam Kenrick met een ongeduldige beweging.

‘Dan ben ik verplicht “ja” te zeggen, maar ik zal u alles duidelijk uitleggen; ik sprak er slechts met...’

‘Dat is genoeg, dankje, ik verlang niets meer te weten! Het doet er niet toe, tegen wien gij het gezegd hebt,’ en Kenrick draaide zich ijlings om en ging heen.

[pagina 140]
[p. 140]

‘Maar luister eerst, Ken!’ zeide Walter ernstig, hem volgende en de hand op Kenrick's schouder leggende.

‘Ik heet Kenrick,’ zei hij, Walter's hand afschuddende: ‘Wat mij betreft kunt gij u verontschuldigen of niet, maar ik zal nooit weer tegen u spreken.’

‘Ik heb niets gedaan waarover ik mij behoef te verontschuldigen; ik zeide alleen tegen...’

‘Ik heb u reeds gezegd dat me dat niet schelen kan. Nu weet het de geheele school, maar dit is niet de eerste keer dat ge gemeen hebt gehandeld.’

‘Ik begrijp u niet,’ sprak Walter, die even driftig werd als Kenrick.

‘Schending van vertrouwen is bijna even laag, als het openbreken van lessenaars en het verbranden’ - deze beleediging was laag en wreed en dit voelde Kenrick zelf.

‘Ik dank u zeer voor die zinspeling,’ viel Walter hem in de rede, ‘en wanneer ik die ook verdien, dan ben ik toch verbaasd dat gij, Kenrick, die uitspreekt. Het was eene zondige, krankzinnige handeling, dát beken ik, waarover ik mij altijd zal blijven schamen en vergiffenis wenschen. Maar hoezeer ik u, indien gij niet zoo opgewonden driftig waart, zou kunnen bewijzen dat ik in dit geval niets misdaan heb, zoo zoudt gij - dit weet ik - er toch niet naar hooren, en zal ik mij dus niet meer vernederen.’

‘Vernederen! Nu, dat woord bevalt mij,’ viel Kenrick hem in de rede met een hoonenden lach, die Walter's bloed deed koken. ‘Inderdaad! Gij zoudt u voor mij vernederen, dat kan ik begrijpen!’

Waarschijnlijk ware de woordenwisseling nog hooger geloopen, indien niet Henderson, nog altijd door Whalley vervolgd, ware komen aanloopen en dadelijk ziende dat er iets verkeerd was, tot Kenrick gezegd had: ‘He, Damon, wat heeft Pythias gedaan?’

Kenrick verwaardigde zich niet hem te antwoorden, draaide zich om en ging heen.

‘Hij is erg boos op u, Euson,’ zeide Whalley, omdat hij geloof t dat gij Jones en consorten al zijne familiegeheimen hebt medegedeeld.’

‘Dat heb ik niet gedaan,’ sprak Walter verontwaardigd. ‘Ik beken dat ik er zonder kwaad oogmerk met Power over heb gesproken, hetgeen door een ander is gehoord. Ik kon onmogelijk vermoeden dat Kenrick daar iets in zou vinden; ge weet heel wel dat het mij nooit zoude invallen kwaad van hem te spreken, en als hij niet zoo doldriftig was geweest, dan had ik het hem in vijf minuten kunnen uitleggen.’

‘Als ge het alleen aan Power hebt verteld, dan zal dit Kenrick minder kunnen schelen, dat weet ik zeker. Ik zal het hem zeggen als hij wat kalmer is,’ zeide Whalley.

‘Zoo als gij wilt, Whalley. Kenrick heeft geen recht mij zoo te wantrouwen, zoo schandelijk te behandelen en te beleedigen, en mij mijne eenmaal begane misdrijven voor de voeten te werpen,’ antwoordde

[pagina 141]
[p. 141]

Walter met diepe ergernis. ‘Laat hem zelf de waarheid uitvorschen, als het hem der moeite waard is.’

De beide vrienden waren zeer tegen elkander verbitterd, beiden voelden zich beleedigd en beoordeelden elkander zeer streng in hunne opgewondenheid, terwijl hunne ondoordachte uitdrukkingen bij het overbrengen zeker niets van hare kracht verloren. Zoo werd de kloof al wijder en wijder, en een misverstand, dat dadelijk heel gemakkelijk uit den weg geruimd had kunnen worden, werd, hoofdzakelijk door Kenrick's trotschheid en voorbarigheid, eene ernstige zaak, die in eene vriendschapsbreuk dreigde te ontaarden.

‘Power, hebt ge ooit iemand oververteld hetgeen ik u omtrent Kenrick had medegedeeld?’ vroeg Walter zoodra hij hem zag.

‘Oververteld?’ herhaalde Power. ‘Foei, Walter, zoudt gij dat van mij gelooven? Wat denkt ge wel van me?’

‘Dan is het goed; ik wist wel, dat ge het niet kondt gedaan hebben; maar Kenrick beweert, dat ik het op school heb uitgebazuind, en heeft mij behandeld of ik een zakkenroller was.’ Walter deelde hem alle bijzonderheden mede, en daar Power ter wille van Walter verstoord was, en het hem speet, dat twee oprechte vrienden zouden gescheiden zijn door iets, dat hoogstens als eene zeer vergeeflijke dwaling van Walter kon beschouwd worden, raadde hij hem, Kenrick te schrijven en de heele toedracht der zaak uiteen te zetten.

‘Maar, waarom, Power?’ zeide Walter. ‘Hij wilde naar geen uitleg hooren en heeft zooveel kwaad van mij gesproken als hij maar kan.’

‘Ja, in drift. Hij zal er spijt genoeg van hebben, als hij bedaard is, want ge weet, dat hij een edelmoedige jongen is. Gij vergeeft hem stellig, Walter! dat weet ik zeker, en kunt de voldoening smaken, den eersten stap te hebben gedaan.’

Na een korte aarzeling, ten gevolge van zijn beleedigd gevoel, schreef Walter een briefje en verzocht Whalley het aan Kenrick te geven; het luidde als volgt:

‘Waarde Kenrick! Ik geloof, dat gij mij verkeerd beoordeelt. Ik weet volstrekt niet, wie Jones omtrent uwe familiezaken kan ingelicht hebben. Ik tenminste niet; ik heb wel een en ander omtrent uw vader aan Power medegedeeld, toen wij heel vriendschappelijk over u spraken. Het gebeurde doet mij leed, maar ik begrijp volstrekt niet waarom gij zoo boos zijt. Power is de laatste persoon, die ooit zoo iets zoude oververtellen. Ik bid u, vergeef mij dus, en geloof mij steeds

 

Uw liefhebbende vriend,

Walter Euson.

 

Kenrick's eerste indruk, bij de ontvangst van dit briefje, was, dat hij Walter dadelijk moest opzoeken en de zaak uit de wereld maken. Maar eensklaps Mackworth en Jones ziende, werd zijn trots weder opgewekt

[pagina 142]
[p. 142]

door de herinnering van hetgeen hem zoo gegriefd had. Hij begreep niet op welke wijze Jones iets van dat karretje gehoord kon hebben, indien Walter er niet over gespot had. In plaats van te onderzoeken en ten minste het beste te gelooven, gaf hij aan zijn booze achterdocht gehoor, en schreef:

‘Ik ben verplicht uwe uitlegging voor zoover die iets beteekent aan te nemen. Maar ik heb alle reden te gelooven, dat er wel wat meer moet zijn voorgevallen dan gij gebeft te bekennen. Ik ben verbaasd, dat gij mij zoo laag hebt kunnen behandelen. Ik zou u zoo iets niet hebben aangedaan. Ik wil trachten de onaangename geschiedenis te vergeten, maar kan mij bezwaarlijk weder noemen

 

Uw liefhebbende vriend

H. Kenrick.

 

Een zoo koel, onvriendelijk antwoord had Walter niet verwacht. Toen Whalley hem Kenrick's briefje bracht, brak hij het haastig open, vertrouwende op eene vernieuwing hunner vriendschap; maar een blos van verontwaardiging kleurde zijne wangen bij de beschuldiging als zoude hij niet de zuivere waarheid hebben bekend, en, verontwaardigd het briefje verscheurende, besloot hij geen enkelen stap meer tot verzoening te doen.

Maar toen hij later de vele aangename uren herdacht, die zij te zamen hadden doorgebracht, hoe trouw Kenrick hem bij alle wederwaardigheden had ter zijde gestaan, en welk een waarlijk edele jongen hij was, toen was hij zeer ongelukkig door deze verkoeling. Hij voelde behoefte, weder op den ouden voet met Kenrick te zijn, dien hij in zijn hart nog altijd even lief had, en na een paar dagen overwon hij nogmaals zijn beleedigd eergevoel en schreef:

 

‘Waarde Ken!

Hoe is het mogelijk dat ge mijn woord niet gelooft? Als ge nog twijfelt aan hetgeen ik u gezegd heb, kom dan bij mij in Power's studeerkamertje. Ik weet stellig, dat ik u in vijf minuten overtuigd zal hebben, dat alles op een misverstand berust. En ook zelfs wanneer ik u onwetend eenig kwaad heb gedaan, of gij slechts onderstelt dat het zoo is, dan wil ik u gaarne zonder voorbehoud daarvoor excuus vragen. Ik mis uw gezelschap zeer en ben en blijf, hoe gij ook over mij denkt, oordeelt of spreekt

 

Uw vriend

W.E.

 

Daar hij natuurlijk niet wenschte dat een derde zou weten, dat er iets tusschen hen bestond, wilde hij niemand zijn briefje toevertrouwen, maar legde het tusschen de bladen van een Herodotus, dien hij zeker wist, dat Kenrick het volgende schooluur moest gebruiken. Nauwelijks had hij dit gedaan, of een der jongens kwam in de schoolkamer om een Herodotus te zoeken en dien van Kenrick op tafel ziende liggen, nam hij dien volgens

[pagina 143]
[p. 143]

jongensgewoonte eenvoudig mede, niet denkende of soms de eigenaar er verlegen om kon zijn. Daar nu die knaap een ander gedeelte van Herodotus las dan Kenrick, bleef Walter's briefje onopgemerkt tusschen de bladen liggen. Toen de jongen zijn werk af had, vergat hij het boek; het bleef slingeren, tot dat het eenige dagen later, nog steeds onopgeëischt, met eenige andere onbeheerde boeken, in eene prullenkast kwam, waar het jaren bleef liggen. Kenrick dacht, dat het weg of door een ander ingepalmd was, en zoo kwam, buiten weten van Walter, zijn briefje niet in de daarvoor bestemde handen. Hij wachtte te vergeefs op antwoord, of eenig bewijs, dat Kenrick zijn schrijven had ontvangen. Maar Kenrick ontmoette hem steeds met afgewende blikken en zonder een woord te wisselen, totdat Walter, verbaasd over zoo verregaande stijfhoofdigheid en onhartelijkheid, begreep, dat hij niet meer kon doen om hem van zijne verkeerde opvatting te overtuigen, en er eindelijk in berustte, eene vriendschap op te geven, die hij op alle mogelijke wijzen had trachten te behouden.

Arme Kenrick! Hij gevoelde even sterk als Walter, dat hij zijn besten en liefsten vriend had verloren, en dikwijls verlangde hij naar hun vroeger vriendschappelijk samenzijn. Zijne overige goede vrienden, Power, Henderson, Whalley, gaven hem ongelijk, waardoor ook tusschen hen eenige verkoeling ontstond. Hij gevoelde zich diep rampzalig en wist niet wat hij zou aanvangen; maar toch onthield hij zich steeds van de minste toenadering; en in plaats dat zij, zoo als vroeger, vele gelukkige uren met elkander doorbrachten, waren zij dikwijls verplicht elkander met stuursch stilzwijgen en voorgewende onbewustheid van elkanders tegenwoordigheid te ontmoeten. Dit gebeurde bijna dagelijks en soms herhaaldelijk. Zij verwierpen elke gelegenheid om hunne schooljaren te veraangenamen en te verhelderen.

Er bestaat zoo weinig ware vriendschap, dat men het dubbel moet betreuren, als zulke kleine geschillen, een onbeduidend misverstand, oprechte vrienden gedurende jaren van elkander doet verwijderen. Hij, die zijne begane dwaasheden oprecht en nederig boet, verdient dat zijne overtredingen of misdaden edelmoedig met den sluier der vergetelheid worden bedekt; maar, helaas, te dikwijls zijn onze beste vrienden en naaste betrekkingen de laatsten om te vergeven en te vergeten. Bij hen wordt die schuld niet uitgewischt, dan na jaren van ongeluk en teleurstelling, tot de door hen geslagen wonde bijna is geheeld en de overtreder in zijne verlatenheid heeft geleerd naar betere dan menschelijke deelneming te zoeken; tot hij eindelijk te oud, te zeer ter neergebogen, te diep door hartzeer verteerd, maar ook te dicht bij Gods troon is, om eenig genot in wereldsche vriendschap of eenigen troost in aardsche liefde te kunnen vinden.

Tweemaal bracht het toeval hen zóó te zamen, dat eene verzoening heel gemakkelijk ware geweest. Eens bij de prijsuitdeeling voor de opstellen, toen zij toevallig beiden naast Power zaten. De opschriften der

[pagina 144]
[p. 144]

ingezonden opstellen werden gewoonlijk gelezen, eerde enveloppen werden geopend, en weldra bleek het, dat onder vele mededingers Power de gelukkige was, die eene schitterende overwinning behaald had.

Het groote schoolgebouw was weder getuige der zege van dien flinken jongen. Walter en Kenrick keerden zich te gelijk naar hem toe, om hem geluk te wenschen, Walter zijn rechter- en Kenrick zijne linkerhand grijpende. Power dankte hen voor hun warmen gelukwensch, drukte hunne handen en legde ze in elkaar. Kenrick begreep wat hij bedoelde en zijn hart juichte bij de gedachte, zijn verloren vriend weder te herwinnen; maar juist werd Walter's aandacht op Eden gevestigd, die eenige banken verder zat en Power wilde gelukwenschen.

Ongelukkig keek Walter den anderen kant uit vóór hij bewust was van Kenrick's aanraking. Hij wist niets van Power's vriendelijke tusschenkomst, eer de gelegenheid voorbij was; want Kenrick, Walter's gedrag verkeerd uitleggende, bloosde eensklaps van trots en trok zijne hand terug.

Bij de tweede gelegenheid wandelde Walter naar een mooi zitplaatsje op den heuvel bij het kerkhof, beschaduwd door oude olmboomen, waar hij dikwijls zat te lezen, toen hij in eens besloot Daubeny's graf te bezoeken en te zien of de steen reeds geplaatst was. De steen stond er, en toen hij het opschrift belangstellend las, werd hij door naderende schreden uit zijne treurige herinneringen gewekt. Hij zag Kenrick, die waarschijnlijk met hetzelfde doel daar kwam. Hij naderde langzaam tot bij het graf en las het opschrift. Hunne blikken ontmoetten elkaar vriendelijk. Beiden waren geneigd tot eene hartelijke verzoening en schenen op het punt elkander de hand te drukken, toen eensklaps drie andere jongens langs het kerkhof gingen, en Jones, de kwaadstoker was één van hen. Deze toevallige bijzonderheid prikkelde beiden en zonder een enkel woord keerden zij zich om en wandelden in tegenovergestelde richting naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken