Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 1 (1784)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 1
Afbeelding van Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 1

(1784)–Rhijnvis Feith–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 180]
[p. 180]

Zesde brief.

Over de vrouwen - zijnde een bijvoegsel op den voorgaanden.

Hoor, Karel! ik zeg het nog eens - wonderlijker wezen, dan gij zijt, bestaat in den geheelen kring der Schepping niet. Hoe! op uwe jaaren de Liefde te veroordeelen? Haar de vruchtbaarste bron der ondermaansche rampen te noemen? Liever voor altijd van al wat bevallig genoemd kan worden beroofd te willen blijven, dan het in de school der Vrouwen, ten koste van uwe rust, van uw geluk, te leren? - Welk denkbeeld vormt gij u toch in uwe woeste eenzaamheid, die voor uw geheel Karakter hoe langer hoe besmettelijker wordt, van de Vrouwen? In welke ongelukkige kringen hebt gij deeze denkwijze toch bekomen? - Is het dan, dunkt u, volstrekt onmogelijk immer met zulk een aanminnig gedeelte van 't

[pagina 181]
[p. 181]

Menschdom te verkeeren, zonder dit ten koste van zijn geluk te doen? - Lieve vriend! deeze bedenking treft onmiddellijk den grooten Waereldregeerer. - o Spaar uwe tegenwerpingen maar - ik zie ze reeds alle in slagorde tegen mij staan - ‘zo veele ongelukkigen alom, die het alle door de Vrouwen geworden zijn, zo veel’..... Hoor, Karel! gij hebt mij niet recht begrepen. Toen ik zeide dat de verkeering met Vrouwen het geschikste middel ware voor een 'Dichter, om dat fijne harmonische, dat ongekunstelde bevallige aantenemen, dat zich zo weinig beredeneeren, maar in ieder regel gevoelen laat, meent gij dan dat ik toen wilde aanduiden, dat het op eens uitkwame indien men slechts met Vrouwen omging? Quintilianus raadt de jonge liefhebberen der fraaie wetenschappen ergens aan, met den aanvang hunner onderneming een model te kiezen - dan, voegt hij 'er bij, kiest vooral een goed model - hier hangt alles van af, en beter ware het voor den goeden smaak zich nimmer naar een voorbeeld te vormen, dan naar een gebrekkig. Uit het eerste kan ten minsten iets goeds voortkomen, uit het laatste nooit. Sprak het niet van zelven dat ik

[pagina 182]
[p. 182]

juist de eigen bepaling onder mijnen raad wilde begrepen hebben, en konde ik twijffelen of gij, in alle andere gevallen de man van smaak, van gevoel, zoudt dit zeer ligt begrepen hebben? - Waar gij minder voortreffelijk, waar uw hart met dat dikke eelt omtogen, dat zo veele menschen onvatbaar maakt om het bevallige, het lieve, tot in de tederste nuances te gevoelen, ik zou uwen brief met de eene of andere algemeene magtspreuk beantwoord, en het daar vrij onverschillig bij gelaten hebben. - Nu wil ik eenen anderen weg inslaan; ik zal mij duidelijker verklaren - toets, beproef alles onbevooroordeeld, en beslis dan wie van ons beiden dwaalt - gij, die altijd een weinig misanthrope geweest zijt, en op uw afgelegen landgoed den mensch uit uwe boeken leert kennen, of ik, die hier niets voortbrengen zal of het is uit mijne ondervinding in de zaamenleving zelve getrokken.

Ik moet volstrekt beginnen met uwe rangschikking, Heer Wijsgeer! - - ‘Hoe verschillend de gemoedsneigingen der menschen ook zijn mogen (dus vangt gij aan) men kan echter elk individu met Sulzer tot een deezer drie algemeene Classen betrek-

[pagina 183]
[p. 183]

ken. De eerste Classe bevat zulke menschen, die 't naast aan de Engelen, aan zuivere onstoffelijke wezens grenzen. Met een scherp, doordringend verstand begaafd, is hunne hoogste lust en liefste bezigheid de afgetrokkenste waarheden in te zien - zij zoeken niet wat behaaglijk, maar wat waar zij, en dit laatste behaagt hun altijd, onder welk eenen ruwen en afzichtelijken mantel het ook verborgen moge zijn. Die tot de tweede behoren, tonen, behalven eenen geest, ook een bezintuigd ligchaam te bezitten. Met een sterk gevoelvermogen en eene levendige verbeeldingskracht voorzien, is het rijk der zinnelijke schoonheid hun paradijs. Beide beminnen zij de waarheid - dan, die van de eerste Classe verlustigen zich bijzonder door de beschouwing der overnatuurkundige waarheden. Wanneer zulkeen Wolfs metaphijsische Schriften leest, heeft hij in dezelve meer genoegen dan in alle andere bezigheden. De anderen daar en tegen vinden een hooger vermaak in voorvallende dingen. De verbeeldingskracht wil ook eenig werk bij hen hebben. Zij beminnen de waarheid, wanneer die onder beeldtenissen voorgesteld wordt, en zullen meer genoegen uit Milton en Klop-

[pagina 184]
[p. 184]

stock, dan uit Newton en Wolf genieten. Het bevallige is bij de zulken iets wezenlijks. Eindelijk behoren tot de derde, en ongelukkig de grootste Classe, de enkel zinnelijke menschen. Zij grenzen het naast aan de dieren. Zij kunnen niet door den geest, maar enkel door de zinnen werkzaam en vergenoegd worden, en hebben zeer weinige, of in 't geheel geen, klaare begrippen. Deeze laatsten, dus besluit gij, zijn voor de Vrouwen geschapen. - Ik behoor, God dank! tot deeze laagste Classe niet, en derhalven is 'er voor mij bij die bedrieglijke Sexe, die altijd door schitterende uitwendigheden betoverd wordt, geen heil te haalen’.

Sulzer heeft gelijk. Zijne rangschikking is de beste, die ik nog gezien heb, mits dat men 'er de gemengde Karakters, die door ontelbaare nuances tot in het oneindige lopen, onder begrijpe, en enkele wezens erkenne, die de beide eerste Classen volmaakt in zich vereenigen. Dit deed de groote Leibnitz. Hoe zeer God het rijk der afgetrokkenste waarheden hem tot een' Lusthof scheen geschapen te hebben, toont hij echter overal teffens de man van smaak en gevoel te zijn, zelfs in zijnen stijl

[pagina 185]
[p. 185]

en wijze van uitdrukken. Dan men moet uit een verschijnsel als Leibnitz geweest is, geen gevolgen trekken; hij was in alle opzichten een van die voortbrengsels, daar eene geheele Eeuw met recht roem op draagt - hij behoort tot de Geschiedenisse van alle Wetenschappen Ga naar voetnoot(1).

[pagina 186]
[p. 186]

Maar gij begrijpt, hoop ik, wel, dat ik, Sulzer gelijk gevende, u hier teffens geen gelijk meê geef. - Brengt gij Sulzer ter goeder trouwe bij? - Is, behalven dit, het besluit, dat gij uit zijn gezegde trekt, juist? - Waar spreekt Sulzer in zijne rangschikking van ons geslacht alleen? Hij spreekt van 't Menschdom, daar de Vrouwen mede onder behoren; gij past alles op de mannen alleen toe. - Voel uwe onrechtvaardigheid en bloos, Vriend!

[pagina 187]
[p. 187]

- Hoe! gij neemt drie, in wezenlijke waarde zo verschillende, Classen onder de Mannen aan, en al de Vrouwen scheert gij over eenen kam? Gij vindt dan een minder wezenlijk onderscheid, bij voorbeeld, tusschen de geleerde Madame Dacier, de schoone Hortense Mancini, en eene gewoone Noordhollandsche Boerin, dan tusschen Newton, Voltaire, en een louter zinnelijk wezen van ons geslacht? - Maar dit daar gelaten - uw besluit is honend voor de Vrouwen, en verraadt onkunde. Zie hier wat ik 'er van denk. - Enkele intellectueele wezens, om bij uwe rangschikking te blijven, behagen 't minst aan de Vrouwen. Zij mogen ze hoogachten en zelfs met eene zekere soort van eerbied beschouwen, maar zelden zullen zij ze beminnen, en ik zou haast nooit durven zeggen, indien men altijd de rechte denkbeelden aan dit woord hechtte. Ik weet wel, gij zult mij hier met de gewoone, door Leibnitz en Wolf zelfs aangenomen, en in de daad ook goede, beschrijving der Liefde aanklampen. Zij is, zult gij zeggen, in dien toestand gelegen, die ons in de volmaaktheden des geenen, dien men bemint, genoegen doet vinden - dewijl nu de volmaaktheden der louter intellectueele

[pagina 188]
[p. 188]

Wezens grooter zijn.... Voorzichtig, mijn Vriend! - ik stem niet toe dat ze grooter zijn - als mensch, tot wiens wezen behoort eene redelijke ziel, met een zintuiglijk ligchaam vereenigd, te bezitten, is hij, die de beide opgegeven Classen in zich vereenigd, grooter. Behalven dat 'er iets in de zuiverste liefde tusschen verschillende sexen is, dat zich niet beredeneeren laat. Het behoort zeker tot het gevoel, en wel tot het phijsieke gevoel - doch dit is, in de waare liefde, zo kiesch, zo fijn gesponnen, dat het zich slechts door de zulken, die 'er vatbaar voor zijn, gevoelen, en door den welsprekendsten Dichter zeker niet onder woorden laat uitdrukken. Men vindt 'er iets van in Julia en Saint-Preux beide - doch in Julia oneindig fijner - bij den eersten kusch, dien deeze als de grootste belooning, welke zij uit kon denken, aan haaren Minnaar gaf in tegenwoordigheid van de inséparable cousine in het betoverend Prieeltje. Rousseau heeft van dit gevoel op verscheiden plaatsen meesterlijk gebruik gemaakt. Maar ik verwacht hier eene tweede zwarigheid. ‘Hoe, zult gij zeggen, heet dit de Vrouwen te verdedigen? Verlaagt gij ze door

[pagina 189]
[p. 189]

uwe vreemde stelling niet even zeer als ik? Zijn ze dan enkel vatbaar voor zinnelijke genoegen en niet voor intellectueelen? Zouden alle Vrouwen den mensch boven den Engel verkiezen?’ - Om te beminnen zeker - ik geloof waarlijk, dat de Engel in een' kring van Vrouwen een zeer zot figuur zou maken. Fontenelle heeft het ergens in een zeer geestig sonnet zeer wel uitgedrukt. Apollo was een God en hij beminde Dafne - maar Dafne beminde hem niet weêr - zij ontvlucht hem en hij achtervolgt haar - de arme Apollo gebruikt alle mogelijke argumenten om zijn meisje te bewegen. - ‘Ik ben de God der Dichters, lieve Dafne!’ - Dafne hoorde niet. - ‘Ik ben de God der Medicijnen’ - Dafne begon eens zo hard te lopen. - ‘Ik ben...’. In 't kort, hij noemt alle mogelijke verdiensten op, behalven de eene, die alleen van uitwerking zou geweest zijn. Had hij gezegd, ik ben een jonge welgemaakte God, Dafne zou, naar de gedachten van Fontenelle, zeer spoedig het hoofd omgedraaid hebben. Dan spreken wij ernstig. De zaak komt, zo 't mij toeschijnt, hier op neêr. De laagste classe van Vrouwen (gij begrijpt hoop ik wel

[pagina 190]
[p. 190]

dat de geboorte hier niets toe doet, maar het hart - en dat 'er op den troon wel geweest zijn, die tot deeze laagste Classe behoorden) beminnen (het stuit mij altijd als ik dit woord gebruiken moet voor eene verachtelijke drift) al wat te beminnen valt. Het grove Phijsieke maakt bij haar het wezen der Liefde uit, en schoon de opvoeding iets bij haar moge beschaafd hebben, zij beminnen nimmer een bepaald individu - zij beminnen een uit het mannelijk geslacht - 't zelfde wien, naar dat de gelegenheid Ga naar voetnoot(2)of de keus haarer Ouderen het uit-

[pagina 191]
[p. 191]

wijzen. Wanneer zulk eene Vrouw tegen haaren Man zegt: wat heb ik u hartlijk lief! betekent deeze spreekwijze in haare Phrasiologie niets anders dan of zij zeide: wat

[pagina 192]
[p. 192]

ben ik door eene langduurige gewoonte aan u gewend. De middensoort, en deeze omvat het grootste getal, beminnen uit verkiezing. 't Is haar ver van onverschillig te wezen met wien zij haar geheel leven door zullen brengen. De ingeschapen trek van de sexen tot elkanderen - het phijsieke is bij haar - zelfs voor haar zelven - zodaanig gemaskerd onder den schijn van verdiensten te beminnen, dat men 'er zeker de dupe van zou zijn, indien men uit de keuze der meeste Vrouwen, die bijna altijd van drie minnaars den minsten in zedelijke waarde kiezen, niet duidelijk zag, dat het grillige van 't gevoel 'er alleen de eer van toekomt. Beide deeze takken van hartstochten noem ik geen Liefde. Deeze toch is eene voortreffelijke deugd en teffens de bron van duizend andere deugden. Maar men zal dan zeer weinig waare liefde vinden, of, om duidelijker te spreken, zeer weinig Vrouwen, die 'er vatbaar voor zijn. - Dit stem ik u gretig toe. Vrouwen, die tot de derde Classe behoren, zijn 'er alleen in staat toe, en ongelukkig is deeze Classe de kleinste. Dit zijn die voortreffelijke Wezens, die den zuiversten en fijnsten smaak voor het moreele schoon en bevalli-

[pagina 193]
[p. 193]

ge hebben - wier gevoel beledigd wordt door de kleenste wanorde, die voor de afgetrokkenste intellectueele denkbeelden vatbaar, met alle de toverkracht der inbeelding en welsprekendheid hunne gedachten onder zinnelijke beeldtenissen gemaklijk en als van zelve mede kunnen deelen. Zij zijn het die den gordel der Gratien bezitten; buiten welken de Godin der Schoonheid zelve geen overwinning van aanbelang behalen kan. 't Is de grootste lofrede voor een individu uit ons geslacht door zulk eene Vrouw bemind te worden. Haare keuze is altijd op overeenkomst en reden gegrond. Zij bemint slechts eenmaal, onveranderlijk en eeuwig, en niemand dan die in staat is om geduurig voedsel aan de behoefte haarer ziel tot denken te geven, en teffens fijn genoeg van gevoel is om den eenstemmigen toon met haar hart te trefen Ga naar voetnoot(3), zal immer de Lief-

[pagina 194]
[p. 194]

de aan haar doen kennen. 't Is in deeze liefde alleen, dat de volle waarde van een lagchje, van een kuschje gevoeld wordt, en dat men nooit uit gewoonte en al geeuwende ziet liefkozen. De kieschheid van 't gevoel Ga naar voetnoot(4) weet hier altijd eene nieuwe

[pagina 195]
[p. 195]

prikkeling aan de kleenste genoegens te geven, en nooit komt dezelfde zoen weêrom,

[pagina 196]
[p. 196]

al leefde men ook Methusalems jaaren. Ieder lieflozing is hier de belooning eener

[pagina 197]
[p. 197]

verdienste, en de wellust is in Huwelijken van deeze soort (zo 'er die zijn en niet slechts tot het rijk der mooglijkheden behoren) de eeuwige vriendin en gezellin der Deugd. Behalven uit de proef die Rousseau aan de Vrouwen ergens opgeeft om ontwaar te worden of ze waarlijk van hunne minnaars (ik wenschte uit liefde voor de deugd dat hij hier het, voor Fransche ooren zo onharmoniesch, woord maris geschreven had) bemind worden, en die hier ook geldt, kunnen Echtgenooten, mooglijk zekerer nog, weten of zij deeze Liefde in hunne Echtverbintenisse gekend hebben. Zij behoeven slechts nategaan of de Liefde hun, niet alleen nooit hinderlijk in hunne zedelijke volmaking geweest is, maar of zij door middel van deeze den hoogsten trap van deugd bereikt hebben, daar zij vatbaar voor waren. Ik vrees dat tot het stelsel van Zedekunde der meesten het Hoofdstuk der Liefde niet behore.

Dan, om weêr ter zaak te komen - toen ik u de verkeering met Vrouwen ter verkrijging van eenen fijnen smaak aanprees, doelde ik alleen op de laatste Classe. ‘Ik heb ze nooit ontmoet, Vriend!’ zult gij ligt antwoorden. Maar waar wildet gij ze

[pagina 198]
[p. 198]

ontmoet hebben? Zouden ze mijn Heer den Misanthrope op zijn eenzaam landgoed aan het einde van de waereld hebben komen opzoeken? - ‘Ja, maar ik heb toch meer dan eens in kringen van Vrouwen geweest’ - O mijn Vriend! denkt gij uit uwe oppervlakkige waarnemingen eene gegronde menschenkunde verkregen te hebben? Schijn bedriegt, en nergens meer dan bij de sexe. De gevolgen der opvoeding, die bij haar oneindig ingetogener en meer gekunsteld is, worden zeer ligt op rekening van 't hart gezet, en de kundigste waarnemer loopt gevaar hier mistetasten. Dit is een van de rampzalige vruchten onzer beschaafde Eeuw. Veinzen, nooit de zuivre taal van 't hart te spreken - vooral niet in onze tegenwoordigheid - zie daar de eerste les in het stelsel der opvoeding voor de Vrouwen - zie daar de bron dier ongelukkige verwydering tusschen Sexen, die elkanderen onderling gelukkig moeten maken. Voeg hier nu bij, dat het hiermede zo als met alles is, de voortreffelijkste Vrouwen maken het kleenste getal uit, en gij wilt nog dat men iets aan uw losse waarnemingen vertrouwe? - Geloof mij, Karel! ze zijn 'er - ik heb 'er gekend.

[pagina 199]
[p. 199]

Mooglijk zijt gij in voorigen tijd eenen enklen keer in uw oordeel bedrogen geworden, en hier uit besluit gij tot alle de Vrouwen. Zoudt gij wel geloven dat ik een' geruimen tijd in uw geval geweest ben? - Dit verzeker ik u echter, en 't is niet dan door herhaalde ondervindingen dat ik van denkwijze veranderd ben. Deeze belijdenis moet mij immers eenen zekeren graad van geloofwaardigheid bij u geven. - Weet gij wat mij eerst zo ongunstig over de Sexe deed oordeelen? - Ik zal het u verhalen - de volgende anecdôte gaf 'er mij de eerste aanleiding toe:

In 't jaar 17** kwam ik te Brussel. De Hollandsche Ambassadeur bood ons zijne Lôge in den Schouwburg aan. Ik ontmoette daar de Gravin van *** die dit voorrecht altijd genoot. Het vermaak van eene Landgenoote buiten mijn Vaderland aan te treffen, bezielde mij zodanig, dat ik in weinige oogenblikken kennis met haar gemaakt had. Schoon ik zeer veel van het Toneel houde en men dien avond een van de geestigste stukken van Moliere speelde, vergat ik alles om de zedigheid en voortreffelijke gevoelens mijner Landgenoote te bewonderen. Zij verzocht mij den volgen-

[pagina 200]
[p. 200]

den morgen het ontbijt bij haar te komen nemen. Om acht uuren was haare koets voor mijn Logement. Zij betrok eene boven woning, die met pracht en naar den eersten smaak versierd was. Haar gevolg bestond uit eene kamenier, twee knechten, en een koets met vier paarden. Ik maakte haar 't elòge van Brussel. Zij stemde mij toe dat Brussel in de daad eene aangenaame plaats was, doch verhaalde mij teffens, dat zij van derzelver vermaaklijkheden nimmer gebruik maakte. De Schouwburg, en bij gelegenheid eene enkele promenade door het Perk, waren haare eenigste uitspanningen - eene goede uitgekipte Bibliotheek vervulde haar alle de overigen. Om één uur nam ik afscheid en begaf mij naar het Perk. Geduurende mijne geheele wandeling was ik enkel bewondering over de keuze en solide wijze van denken van een achtentwintigjaarig Meisje, dat met zulk een ruim bestaan, in eene Stad als Brussel, de genoegens van een stil en denkend leven boven alle de vermaaklijkheden van haare jaaren verkoor. Nog geheel stichting trad ik in het hôtel van den Marquis ***. die mij dien middag tot eeten gevraagd had. Zijne Echtgenoote,

[pagina 201]
[p. 201]

ruim dertig jaaren jonger dan hij, nam de honneurs van 't huis op eene uitstekende bevallige wijze waar. Zij vroeg ons rekenschap van den verlopen morgen. Gij begrijpt wel dat ik deeze schoone gelegenheid niet voorbij liet gaan, zonder mij van eene lofrede op mijne achtingswaardige Gravin te ontlasten, daar ik tot stikkens toe vol van was. Voila une Fille bien respectable, Monsieur! mais je ne me rapelle pas de la connoitre - Comtesse de *** dite vous? - Je ne me remets pas ce nom-là. - Ma chère Amie, viel haar hier de Marquis in, met eene stem, die bijna zestig jaaren, en eene in Parys wel besteede jeugd ongemeen deftig maakten, en daar hij waarlijk alle de waarde van scheen te voelen; want dit was de eerste maal dat hij 'er ons gehoor op vergastte; la fille, dont Monsieur fait l'éloge, n'est autre que la maitresse du Collonel ** qu'il entretient depuis deux ans - c'est la seule fille, qui a fu captiver & conserver un homme, accoutumé a changer de maitresse comme de chemise.’ De Marquis had nog een uur kunnen spreken, zonder dat ik 'er op gedacht zou hebben hem te storen. Mijne geheele lofrede werd groen en paars voor

[pagina 202]
[p. 202]

mijne oogen. Ik voelde dat ik tot aan de toppen van mijne vingers rood wierd, en de gedachte, die ik in de spottende en op mij gevestigde oogen van de Marquisin duidelijk lezen kon, bragt mij geheel buiten mijn spheer. Helaas! ik had het ongeluk van nog maar achtien jaaren en een Hollander te zijn - ik was eenvouwig genoeg van un simple amusement, avoué de tout le monde, voor misdaadig te houden, en te bloozen van schaamte over iets, daar men in Parys en Brussel van genoegen over bloost. Enfin me voila plus sage. Dien zelfden middag ontving ik eene les, die mij waarlijk zeer nuttig geweest is; zij maakte dat ik niet meer voor mirakel door Brussel liep. Wij spraken over tafel over het nationaal karakter der Engelschen en Franschen. De gemakkelijkheid en voorkomende vriendelijkheid, die elk vreemdeling bij deeze laatste Natie aantreft - haare vrolijke en levendige drift - verwierf al onzen lof. Het flegmatieke der Engelschen - hunne alle paalen te buitengaande troschheid tegen alles wat de eer niet heeft van binnen hun Eiland geboren te zijn - behaagde ons in 't geheel niet. ‘Avec tous ces défauts, vervolgde mijne leermeesteresse, il faut

[pagina 203]
[p. 203]

avouer pourtant qu'ils ont plusieurs bonnes qualités, qui manquent aux François; ils sont sincères & constants - & si jamais l'envie prenoit à mon mari d'aller passer une partie de l'hiver a Londres, je choisirai mes amis parmi cette nation; mais pour un amant - je préfère infiniment la nation françoise. Il me semble qu'on leur pourroit appliquer, ce que le Chevalier de Parny dit aux femmes:

 
Sexe léger, sexe charmant,
 
Vos défauts sont votre parure;
 
Remerciez bien la nature,
 
Qui vous ébaucha seulement.
 
Sa main bizarre & favorable
 
Vous orne mieux que tous vos soins;
 
L'on vous aimeroit beaucoup moins,
 
Si vous étiez toujours aimable.

Je languis toujours d'y retourner. - Je le croi bien, antwoordde de geheel vergenoegde Echtgenoot, met een' zichtbaaren glans van vreugd over den goeden smaak zijner tedere wederhelft op het gelaat, Paris n'a rien, qui puisse lui être comparé de ce coté là. Nu waren mijne oogen geheel geopend - ik bleef nog eenigen tijd in Brussel - zonder weer te blozen - zelfs sprak ik in 't laatste als een Exter mede

[pagina 204]
[p. 204]

over de Liefde - geheel overtuigd van het volgende Epigramme:

 
Mariez-vous, disoit Lindor
 
A la coquette Cydalie,
 
Craignez de différer encor;
 
On n'est qu'un tems jeune & jolie;
 
- l'Independance est ma folie;
 
Quoi! j'irois contraindre mes gouts?
 
Un Ami vaut bien un Epoux.......
 
- Il est vrai, reprit-il, Madame!
 
Qu'en France il est plus d'une femme
 
Qui pense, a-peu près, comme vous.

Onderstel nu eens, Karel! dat ik toen de maatschappij verlaten, en, even als gij, op een afgelegen landhoeve mijne dagen had willen afkwijnen (stoot u niet aan dit woord - recht vergenoegd zijt gij toch niet, wat gij ook voor moogt wenden - ieder letter van uwe brieven verraadt de ledigheid, de gapende ledigheid, van uw hart, die alle uwe Philosophie niet vervullen kan) zoude ik niet juist zulk een oordeel over de sexe gestreken hebben, als gij thans doen? En echter heb ik van achteren gezien, dat dit een vooroordeel zou geweest zijn. Ik ben niet alleen van gedachten veranaderd, maar zelfs geloof ik nu ter goeder trouwe - luister eens, Karel! ik wil ons geheim aan de heele waereld niet verraden - dat 'er meer goede vrouwen dan mannen zijn. Het uitwendige doet niets tot de zaak. Geef dat losse, onbedachte, grillige, aan eene sexe, die deeze kleine gebreken zo bevallig maakt, toe - zie slechts door de schors heen - en gij zult onder dit luchtige gewaad der jeugd en onschuld dikwerf zeer solide harten vinden - harten, die in menschlievendheid, standvastigheid, en kieschheid van gevoel, de onzen overtreffen.

Overweeg dit alles nu eens, mijn Vriend! - als Dichter, ik herhaal het, is u mijn raad noodzaaklijk - ook als Mensch? - o zo gij mij schreeft hier van overtuigd te zijn - ik zou u terstond geluk wenschen met eene vermeerdering van smaak, die in u niets meer overig liet te begeren, en mooglijk met - het waar geluk. - Geloof mij, met alle uwe Wijsbegeerte zult gij het in uwe woeste eenzaamheid vruchtloos zoeken.

voetnoot(1)
Dat ik hier niet te veel zeg, zal elk bij overtuiging weten, die enigszins met de Werken van dien grooten Man bekend is. Wie zou in den afgetrokkensten Wiskunstenaar en Bovennatuurkundige, in den Schrijver der Historie van den Calcules differentialis en der Theodicce, den liefhebber en beoeffenaar der Dichtkunde zoeken? En zie hier echter het getuigenis dat Fontenelle in zijne Lofrede van hem aflegt: ‘De Heer van Leibnitz had lust en begaafdheid tot de Dichtkunst. Hij kon de goede Dichters van buiten, en zoude nog in zijne hooge jaaren den geheelen Virgilius bijkans van woord tot woord hebben kunnen opzeggen. - In het jaar 1679 zijnen weldoener, den Hertog Johan Fredrik van Brunswyk, verloren hebbende, maakte hij op deszelfs dood een Latijnsch gedicht, 't welk zijn meesterstuk is, en onder de fraaiste nieuwe stukken van dien aart verdient geteld te worden. Hij geloofde niet, zo als de meesten, die zich op soortgelijke oeffeningen toeleggen, geloven, dat men Latijnsche vaarsen makende, niet anders denken of zeggen mag, dan 't geen de ouden reeds gezegd hebben. Zijne gedichten zijn vol van zaaken, en wat hij zegt, dat komt hem zelven toe.’ Ik heb hier met oogmerk deeze aanhaling uit Fontenelle geplaatst, om te doen zien, hoe kwalijk het staat aan jongelingen, die naauwlijks de buitenste schors der Wijsbegeerte doorkeken hebben, om met een opgetrokken neus over de fraaie Letteren en vooral over de Poëzij te spreken, en ze gedurig voor te doen komen als iets, dat te laag voor hun is. - Zij is niet te laag geweest voor Leibnitz en Haller - beide hebben ze begrepen, dat de wijsbegeerte en Dichtkunst zeer wel saamen konden gaan - zelfs dat de eerste oneindige diensten aan de laatste deed. - Ook de laatste aan de eerste? wat dunkt 'er u van, mijn Vriend! ik weet het niet, maar dit zegt Leibnitz: Ik wil niet ontkennen, dat vergrotende en om zo te spreken dichtkundige spreekwijzen, dikwerf van grooter kracht zijn om de menschen te roeren en te overreden, dan dezulken, die aan eene regelmatige naauwkeurigheid beantwoorden. Zie zijne Verhandeling over de Overeenkomst van het Geloof met de Rede pag. 18 van de tweede uitgave des Heeren Petsch.
voetnoot(2)
Tot deeze soort van Vrouwen schijnt het beruchte Florentijnsche Meisje Gualdrade, van welke Dante in den 16den Zang van zijne Hel op zulk eene roemrijke wijze gewag maakt, te behoren. Grangier doet haar ons in zijne uitlegging op den aangehaalden zang nader kennen. Ceste Dame, zegt hij, en ses jeunes ans fut pucelle tres belle & de bonne grace, fille de Messire Belnicion Barti des Ravignans, ancienne famille de Florence, & une des Branches de celle des Ademares. Un jour il advint comme l'Empereur Otto IV estoit à Florence en une assemblée de Dames, qui se faisoit à cause de la feste de S. Jehan Baptiste, qu'il fut esmeu merveilleusement de la beauté de cette fille, & demandant à qui elle apartenoit, Belnicion son père se trouvant près dudict Empereur, en presence de tous respond: Qu'elle estoit fille de celuy qui se faisoit fort de la luy faire baiser. La fille oyant les parolles du père, & picqée d'une honeste vergoigne, en se levant gaillardement dict: Mon Père, je vous prije ne soyez si liberal d'une chose qui me touche si fort. Car vous me permettrez, s'il vous plaist, que je vous asseure, que jamais aucun ne me baisera s'il n'est mon espoux legitime. Tot hier toe is alles heel fraai en wel, en ik bewondere met Bayle Art. Gualdrade de ongemeene kuisheid van dit Meisje; dan het vervolg van 't verhaal boezemt mij minder goede gedachten van haare kieschheit in, en ik begrijp niet dat Bayle dit zo ongemerkt voorbij gaat. L'Empereur, vervolgt Grangier, fut estonné d'une si chaste & prudente responce en si bas aage, & soudainement fit venir l'un de ses Barons appellé Guido, voulant que sur le champ elle l'espouse, & en dot luy donna la Cassentin, & partye de la Romagne, & honora son mary du Tiltre de Comte, duquel tire son origine la famille de Comtes Guidons. Hoe ik deeze anecdote keer of wende, ik vinde 'er altijd een Meisje in, die gereed is om haare deugd, door den eersten man, dien men haar aanbiedt, te laten belonen, en de kuischheid van al zulke Vrouwen, die haar hart zodanig in haare handen hebben, dat zij 'er willekeurig en in een oogenblik over beslissen kunnen, behoort bij mij meer onder het getal der gelukkige en nuttige vooroordeelen, dan tot de uitwerkselen der waare deugd.
voetnoot(3)
Deeze beide vereischten verzekeren aan het geluk van een Huwelijk deszelfs duurzaamheid. Ik moet waarlijk lagchen als ik Saint-Evremond hier de verschillende Godsdiensten zie bijslepen, en zijn gevoelen door het grappigste argument staven. Een zijner Roomsche vrienden was op een Protestantsch Meisje verliefd geraakt en verzocht hem in dit netelige geval om raad. Of hij bij de regte Casuïst ter biegt kwam, laat ik in 't midden; maar dit was het antwoord van Saint-Evremond: Vous m'écrivez que vous êtes amoureux d'une Démoiselle Protestante, & que sans la différence de Religion vous pourriez vous résoudre à l'épouser. Si vous êtes d'humeur à ne pouvoir souffrir l'imagination d'être séparés en l'autre Monde votre Femme & vous, je vous conseille d'épouser une Catholique: mais si j'avois à me marier j'épouserois volontiers une Personne d'une autre Religion que la mienne. Je craindrois qu'une Catholique se croyant sure de posséder son Mari en l'autre vie, ne s'avisât de vouloir jouir d'un Gaiant en celle-ci.
voetnoot(4)
Ik ben verpligt om hier eene aanmerking bij te voegen, die in deeze dagen noodzaaklijk geworden is. Verscheiden Schrijvers, wien men, ten minsten wat de meesten onder hen betreft, zeker niet verwijten kan, dat ze door eene al te groote kieschheid van gevoel zondigen, schijnen van gedachten te zijn, dat de fijnheid van 't gevoel de oorspronglijke krachten der ziel wegneemt, en haar voor die werkzaamheden, daar eene zekere moedigheid en sterkte van geest toe nodig is, ontzenuwt. Om deeze reden verklaren ze zich tegen alle sentimenteele schriften. Ik ben van een tegenovergesteld gevoelen, echter met eenige bepaling. Wanneer een Schrijver of Dichter zich veroorlooft om het gevoel op te wekken voor alle die zinnelijke voorwerpen, daar de Deugd en Godsdienst de versmading of een bepaald genot van vorderen; wanneer hij de weelde verfijnt en aan haare onmerkbaarste nuance eenen betoverenden prikkel weet mede te deelen; dan zeker kan men van eene gevoeligheid, die door zulke middelen opgewekt en gevormd is, zeggen, dat er uit geboren wordt, om mij van de woorden van Saint-Evremond te bedienen: cette douce & dangereuse Nonchalance, qui fait perdre à l'Esprit sa vivacité & sa vigueur. Maar nimmer zal ik geloven, dat de hoogste graad van gevoeligheid voor het schoone der Deugd, voor de kalme en alle driften glad kemmende genoegens der Natuur, nadeelig voor de ziel en haare werkzaamheid zij. In tegendeel zulk een gevoelig hart volbrengt met moed en vuur alle die innemende pligten van de Maatschappij, die menschen met menschen verbinden, en den onderlingen band van genegenheid tusschen Natuurgenooten meer en meer toehalen. 't Zijn deeze edele harten, die de tederste stem van het mededogen, der menschlievendheid, der weldaadigheid, en van alle soortgelijke voortreffelijke deugden van het gezellig leven, altijd opvolgen, terwijl ze het oor der gevoellooze menigte naauwlijks treft. - Maar behalven deeze waarneeming, die door de ondervinding gestaafd wordt, kan men immers niet ontkennen, dat alle menschen, schoon ze nimmer sentimenteele schriften gelezen hebben, van natuur eene zekere geneigdheid tot die zinnelijke driften ontwaar worden, die wij met het redenlooze vee gemeen hebben, en elk die openhartig genoeg is om zijne gebreken te belijden, en niet beter schijnen wil, dan hij in de daad is, zal gemaklijk toestemmen, dat hij eenen enkelen keer het gevaarlijke en overheerschende deezer driften gevoeld heeft. Kent gij nu een beter middel ter overwinninge van al zulk verlagende driften, dan een levendig gevoel van hooger en edeler aantrekkelijkheden, die de schaal aan haare zijde in ons hart doen overhellen? - Gelooft gij niet dat een Jongeling, die eenmaal de beminnelijkheid van een verheven en deugdzaam hart, van eenen zachten en door duizend bekoorlijke kundigheden versierden geest, uit twee lieve onschuldige oogen prijkende, heeft leren gevoelen, bijna voor altijd bewaard is voor die groove aanritselingen van wellust, die de menschheid bij elke genieting (indien ik dit woord hier dus ontheiligen mag) verlagen? - Ik kan hier thans niet meer bijvoegen; maar denk deeze laatste aanmerking zelf door: zo ik mij niet bedrieg is in dezelve het grootste argument gelegen, dat men voor den sentimenteelen Schrijver aan kan voeren. Zijne schriften worden, uit dit gezichtpunt beschouwd, waare hulpmiddelen der Deugd. Ik zal hier voor 't overige wel niet bij behoeven te zeggen, dat ik, het gevoel voorstaande, van het wezenlijk gevoel spreek, en niet van die gemaaktheid, die thans bij elk, om voor gevoelig door te gaan, aanneemt, en die nooit nalaat den gevoelloozen nabootser van 't gevoel hoogst belagchlijk te maken.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken