Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Julia (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Julia
Afbeelding van JuliaToon afbeelding van titelpagina van Julia

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.44 MB)

XML (0.58 MB)

tekstbestand






Editeurs

J.J. Kloek

A.N. Paasman



Genre

proza

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Julia

(1982)–Rhijnvis Feith–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 77]
[p. 77]

Julia. De ontmoeting.

1In een van die bekoorlijke zomersche avondstonden, die ons van de 2nederdrukkende warmte eens wolkenloozen dags vertroosten, den 3geest verkwikken, en, onder het inademen van duizend verfrissende 4koeltjes, ons op nieuw het genoegen van ons aanzijn doen smaken,Ga naar voetnoot4 5sloeg ik mijne begunstigde wandelplaats in. Deeze was een uitge-Ga naar voetnoot5 6breid dennenbosch, waar een eeuwig duister in heerschte, omgeven 7door al het ontzaglijke der afgezonderdste eenzaamheid. OntelbaareGa naar voetnoot7 8beekjes van levendig water slingerden overal langs de kunsteloozeGa naar voetnoot8 9paden heen. Door een zacht windtje voortgestuuwd, rolden ze hunne 10golfjes langs bloemrijke oevers, die de welriekendste kruiden voort-11bragten. Tallooze Lelien van daalen, die de natuur hier alom ont 12luiken deed, vermengden er haare liefelijke uitwaasemingen mede.Ga naar voetnoot12 13In het diepste van 't woud was eene groote kom, wier midden deGa naar voetnoot13 14eenigste verlichte plek van dit geheele bosch was. Voor lang had hierGa naar voetnoot14 15mijne hand eene gemaklijke rustplaats van zooden gemaakt, en hetGa naar voetnoot15 16was altijd daar, dat ik mij aan mijne liefste bespiegelingen overgaf. 17Nooit was ik tot zo ver in deeze gewijde schaduwen doorgedrongen

[pagina 78]
[p. 78]

18of mijn hart was reeds tot dien trap van gevoeligheid gebragt, dienGa naar voetnoot18 19het immer bereiken kon. Dan bepeinsde - gevoelde ik de grootheidGa naar voetnoot18-19 20van den Mensch - ik zag ze, ik smaakte ze in mijne eigen onsterflijk-Ga naar voetnoot19-20Ga naar voetnoot20 21heid. Hier vierde ik de nagedachtenisse mijner overleden VriendenGa naar voetnoot21 22- verkwikkelijke traanen ontsprongen uit mijne oogen - verlorenGa naar voetnoot22 23in eene wellustige droefgeestigheid overviel mij de nacht - de maanGa naar voetnoot23 24verlichtte bij vakken het bosch, en mijne verbeelding vertoonde mij 25hunne schimmen om mij heen zwevende - ik sprak met hun - mijnGa naar voetnoot25 26hart ontlastte zich van alle zijne geheimen in hunnen schoot - Zij 27beminden reeds in dit leven de deugd - ook zij was de vriendinneGa naar voetnoot27 28mijner jeugd - de gelukzaligheid, die uit hunne oogen scheen, 29verstrekte mij telkens op nieuw tot een spoor - Welk eene geluk-Ga naar voetnoot29 30zaligheid! - de eenigste, die mijn brandend hart niets meer te be 31geren kon geven! - Mijn gemoed verwijdde zich - enkel gevoel - 32zuiver, heilig gevoel, wierp ik mij op den stillen grond neder - De 33bank van zooden ondersteunde mijne betraande handen - Het 34bosch werd mij tot een' Tempel - in ieder stofje zag ik mijnenGa naar voetnoot34 35verheven Weldoener - alles werd god! - Hartelijke dankbaarheidGa naar voetnoot35

[pagina 79]
[p. 79]

36- vuurige gebeden, vlogen, met duizend zuchten, tot den onuit-37spreeklijken,Ga naar voetnoot36-37 38den oneindigen. - Alle mijne Vrienden paarden hunne stemmen aan de mijne - onze traanen vermengden zich - 39mijn gevoel werd verrukking! - het bosch verdween - 't was 40geen tempel meer - 't was de Hemel - ik genoot - ja! ik genoot 41met hun alle de onsterflijkheid.Ga naar voetnoot22-41Ga naar voetnoot41

 

42Thans, meer dan naar gewoonte in diepe gedachten verzonken, 43was ik onmerkbaar tot bijna aan het midden van 't woud genaderd. 44Mijn hart had dikwerf gebrek gevoeld in zijne eenzaamheid. Ik moest 45beminnen om gelukkig te zijn en echter - ik beminde niet! - Met de 46innigste aandoeningen had ik vaak het zachtste en aanminnigste 47gedeelte des Menschdoms beschouwd. Meer dan eens zag ik met deGa naar voetnoot46-47 48tederste gewaarwording de roosjes op de koontjes van een lieftallig 49meisje ontluiken - meer dan eens twee onschuldige borstjes op een 50zwoegend hart verleidend spel spelen. - Dikwerf, vervoerd doorGa naar voetnoot50 51uitwendige aantrekkelijkheden, gekluisterd aan een onwederstaan-52baar lagchje, verbeeldde ik mij te beminnen; dan ach! - nimmer hadGa naar voetnoot52 53ik gemeenzaam met mijne schoone omgegaan, of de begocheling, dieGa naar voetnoot52-53Ga naar voetnoot53 54mij voor een oogenblik zo veel geneuchte schonk, verdween. Ligt-Ga naar voetnoot54 55vaardigheid en ongestadigheid woonden in 't hart van 't eigenGa naar voetnoot55 56meisje, op wier lippen het genoegen bloosde. - Ik zag, onder hetGa naar voetnoot55-56 57plengen van zilte traanen, dat ik mij bedrogen had - dat ik alge-58meenGa naar voetnoot57-58 gevoel van wellust voor waare tederheid had aangezien, en - 59verder dan ooit van mijn geluk, mijn eenigst geluk op aarde verwij-

[pagina 80]
[p. 80]

60derd - betreurde ik mijn lot, en mijn hart doolde, afgemat, in zijne 61ijsselijke ledigheid.

 

62Levendig getroffen door alle deeze herinneringen, ging ik gebukt 63onder mijne eenzaamheid - toen eene zachte vrouwenstem, die van 64den kant mijner gewoone rustplaats scheen te komen, mij ijlings inGa naar voetnoot64 65mijne mijmering stoorde. - Geheel ontroering, naderde ik - ‘O 66mijn God! Gij hebt mij dit gevoelig hart gegeven ... en nu ... Nimmer 67- neen! nimmer heb ik U om rijkdom, om eenig aardsch voorrecht 68gebeden - mijn geluk is er nooit aan verknocht geweest! - maar een 69Vriend voor dit hart, een deugdzaam Lotgenoot, onder wiens geleide ik 70deeze, voor mij zo eenzaame, waereld doorwandelen kon - op wiens 71arm rustende, geen zegening ongemerkt over mijn hoofd zou waaien -Ga naar voetnoot71 72o mijn God! zie daar mijne bede! - de innigste, de vuurigste bede van 73mijne onschuldige ziel - Och! ontzeg ze aan een hulploos meisje niet!’Ga naar voetnoot65-73 74- Nu was ik tot aan de verlichte plek van 't woud genaderd. Hemel! 75wat zag ik? - Eene tedere bevallige Maagd, in wier blaauwe oogen 76en rijzige gestalte gevoel en onschuld om strijd uitblonken - bruineGa naar voetnoot76 77hairlokken kronkelden kunstloos om eenen sneeuwwitten hals -Ga naar voetnoot77 78met gevouwen handen voor de bank van zooden geknield, dropen 79stille traanen langs haare gloeiende wangen op het gras neder, even 80als de morgendaauw van eene pasontloken roos. - Zo knielt een 81Engel voor den ongeschapenen. - Terwijl ik, stom van ver-Ga naar voetnoot81

[pagina 81]
[p. 81]


illustratie

[pagina 82]
[p. 82]


illustratie

[pagina 83]
[p. 83]

82wondering, en naauwlijks mijn gezicht vertrouwende, staren bleef,Ga naar voetnoot82 83ontdekte mij julia; - vol ontroering rees zij op - eene kleene 84siddering deed haar verbleekt op de zooden nederzijgen. - Ik trad 85met ongewisse schreden naar haar toe. Hemelsch Meisje! borst ikGa naar voetnoot85 86stamerende uit - maar de ontroering sloot met lieffelijk geweld mijn'Ga naar voetnoot86 87mond, en geen enkel woord konden mijne bevende lippen 88meer uitbrengen! - Onwederstaanbaar getroffen, gevoelde ik eene 89nieuwe gewaarwording in mijnen boezem. - Beurtling onder tal-90looze zuchten, die met vereenigd geweld eenen doortocht door 91mijnen geprangden gorgel zochten, met moeite ademhalende, enGa naar voetnoot91 92weder in de ruimste kalmte van genoegen herlevende, zeeg ik, door 93overmaat van gevoel verflaauwd, krachtloos aan haare zijde neder. 94- Onze bevende oogen ontmoetten elkander - Spraakloos hievenGa naar voetnoot94 95onze harten het tederst gesprek aan, en de inspraak der NatuurGa naar voetnoot95 96verzekerde mij, dat julia het eenigste Meisje op den geheelenGa naar voetnoot96 97aardbodem was, dat mij gelukkig kon maken. - Hoe gemaklijk 98verstaan zich twee harten, die op dezelfde wijze slaan! die de NatuurGa naar voetnoot98 99op den eigen toon stemde! - Onze ontroering vernietigde zich-zelveGa naar voetnoot99 100- dan, eer wij nog spraken, waren onze zielen, onscheidbaar in een 101gesmolten, reeds voor de eeuwigheid aan elkanderen verbonden. - 102Nu ontdekten wij ons onze onderlinge behoefte, en beide vervuldenGa naar voetnoot102 103wij - ieder een tot hier toe aaklig ledig hart. - Waare liefde in eeneGa naar voetnoot102-103

[pagina 84]
[p. 84]

104onschuldige ziel veinst nooit. - Och! zij is de roem en zegen der 105Menschlijkheid - en zou zij blozen over haar eigen taal, die voor hetGa naar voetnoot105 106verdorven hart even onverstaanbaar, als onnavolglijk is? - Hoe 107zalig verliet ik thans, met mijne julia (o mijn hart gevoelde dat 108mijne!) hand aan hand tredende, het bosch! - Eén oogenblik had 109een nieuw Heelal voor mij ontsloten - alles lagchte mij toe; nietsGa naar voetnoot109 110kwam mij meer onverschillig voor. Het grasje, dat zich voor mijnen 111voet boog - het viooltje, dat aan mijne zijde waassemde - alles,Ga naar voetnoot111 112alles vermeerderde mijne zaligheid! De Liefde had duizend nieuwe 113gevoelvermogens in mijn hart ontwonden, die tot hier toe in zijneGa naar voetnoot113 114geheimste schuilhoeken werkeloos verschoven lagen. - - o Liefde!Ga naar voetnoot114 115tedere, goddelijke Liefde! gij alleen verheft onze ziel tot het waareGa naar voetnoot115 116geluk - gij alleen maakt den sterveling vatbaar voor zijne waareGa naar voetnoot116 117grootheid - ongelukkig hij, die u nimmer kende! -

 

* * *

voetnoot4
aanzijn: bestaan.
voetnoot5
begunstigde: favoriete.
voetnoot7
ontzaglijke: ontzagwekkende.
voetnoot8
kunstelooze: natuurlijke (niet kunstmatig aangelegde).
voetnoot12
uitwaasemingen: geuren.
voetnoot13
kom: vijver.
voetnoot14
Voor lang: lang geleden.
voetnoot15
rustplaats van zooden: bank van plaggen. De zodenbank was een geliefd attribuut van de zg. Engelse tuin. In de sentimentele literatuur behoort de zodenbank dikwijls tot de sfeerbepalende ‘stoffering’ van het landschap.
voetnoot18
trap: graad. Onder bepaalde gunstige omstandigheden kan men hogere niveaus van gevoeligheid bereiken; de entourage bepaalt dikwijls in belangrijke mate de gemoedsgesteldheid van de personages (zie Inl. hfdst. 6).
voetnoot18-19
dien ... kon: die het ooit (d.w.z. op z'n hoogst) zou kunnen bereiken.
voetnoot19-20
grootheid van den Mensch: nl. het feit dat zijn ziel onsterflijk is.
voetnoot20
ze: nl. de grootheid.
smaakte: ervoer.
voetnoot21
vierde: vereerde.
voetnoot22
verkwikkelijke: verkwikkende.
voetnoot23
wellustige: (hier) aangename. Zie voor het complex van betekenistoepassingen van wellust(ig): M.C. van den Toorn, ‘De semantiek van geest en zinnen bij Rhijnvis Feith.’ In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 90 (1974), p. 22-57, in het bijz. p. 38-42.
voetnoot25
schimmen: geesten.
voetnoot27
deugd: zie Inl. hfdst. 4.
zij: nl. de deugd.
voetnoot29
spoor: aansporing.
voetnoot34
stofje: het kleinste stukje materie.
voetnoot35
Hartelijke dankbaarheid: dankbaarheid uit de grond van het hart.
voetnoot36-37
Onuitspreeklijken: nl. God, die zo groot is dat het niet in woorden kan worden uitgedrukt. Ook de door Feith bewonderde Duitse dichter F.G. Klopstock gebruikt met betrekking tot God dikwijls unaussprechlich.
voetnoot22-41
In zijn Verhandeling over het heldendicht (1781) beschrijft Feith op vergelijkbare wijze zijn eigen beleving van de nachtelijke natuur: ‘Zo wordt mijne ziel geheel gevoel als ik eenzaam de volle maan aan een ruimen en zuiveren hemel beschouw. Ik staar 'er gedachtloos op - mijne aandoeningen overstelpen mij - traanen biggelen langs mijne wangen - ik koom weder tot mij, en de gedachtenis van alle mijne overleden vrienden zweeft voor mijne oogen - ik bepeinze mijne verganglijkheid - ik gevoel mijne onsterflijkheid’ (p. 40).
voetnoot41
alle de onsterflijkheid: geheel de onsterflijkheid.
voetnoot46-47
het zachtste ... des Menschdoms: nl. de vrouwelijke sexe.
voetnoot50
een zwoegend hart: een hart dat snel klopt (van opwinding).
voetnoot52
dan: maar.
voetnoot52-53
nimmer ... of: (hier) niet zodra ... of.
voetnoot53
gemeenzaam: intiem.
voetnoot54
geneuchte: genot.
voetnoot55
ongestadigheid: onbestendigheid.
voetnoot55-56
't eigen meisje: hetzelfde meisje.
voetnoot57-58
algemeen gevoel van wellust: onbepaald gevoel van welbehagen; dit in tegenstelling tot het specifieke waare tederheid (r. 58).
voetnoot64
ijlings: plotseling.
voetnoot71
ongemerkt over mijn hoofd zou waaien: mij zou ontgaan.
voetnoot65-73
O mijn God ... niet: In een van zijn uiteenzettingen over het minnedicht zegt Feith: ‘'Er zijn harten vatbaar voor de Liefde, en die 'er als 't ware het voorgevoel van bezitten, zonder dan nog een bepaald voorwerp [d.w.z. een bepaalde persoon] te beminnen’. Hij verwijst daarbij in een voetnoot naar enkele verzen uit Klopstocks elegie ‘Die künftige Geliebte’, die lijken door te klinken in Julia's gebed (zij het dat in Klopstocks gedicht niet God, maar de natuur aangesproken wordt):
 
Ach! warum, o Natur, warum, unzärtliche
 
Mutter,
 
Gabst du zu dem Gefühl mir ein zu
 
biegsames Herz?
 
Und ins biegsame Herz die unbezwingliche
 
Liebe,
 
Daurend Verlangen, und ach keine
 
Geliebte dazu?
(Brieven over verscheiden onderwerpen dl. 5, p. 94).
voetnoot76
om strijd: niet voor elkaar onderdoend.
bruine: donker glanzende.
voetnoot77
kunstloos: op natuurlijke wijze.
voetnoot81
Ongeschapenen: hij die niet geschapen is, nl. God.
voetnoot82
mijn gezicht: mijn ogen.
voetnoot85
borst: barstte.
voetnoot86
stamerende: stamelende.
voetnoot91
geprangden gorgel: dichtgeknepen keel.
voetnoot94
bevende oogen: knipperende of trillende oogleden. Waarschijnlijk metonymisch bedoeld: onze ogen waarin het beven van ons gemoed te lezen was.
Spraakloos: zonder te spreken. Voorbestemde zielen herkennen elkaar zonder dat er woorden aan te pas hoeven te komen (zie Inl. hfdst. 4).
voetnoot95
inspraak: stem (dikwijls in een verheven betekenis).
de inspraak der Natuur: de stem in mijn gemoed, mijn intuïtie.
voetnoot96
eenigste: D.m.v. eenigste wordt opnieuw aangegeven dat er sprake is van voor elkaar voorbestemde zielen.
voetnoot98
verstaan zich: verstaan elkaar.
die op dezelfde wijze slaan: die met elkaar harmoniëren.
voetnoot99
op den eigen toon: op dezelfde toon.
Onze ontroering vernietigde zich-zelve: onze aangedaanheid (die ons aanvankelijk bijna tot bezwijming bracht, verg. r. 92-93) deed zichzelf teniet, verdween.
voetnoot102
Nu ontdekten ... behoefte: nu maakten wij aan elkaar ons wederzijds gemis bekend.
voetnoot102-103
vervulden ... hart: nl. met liefde; vervullen: vol maken, z'n bestemming geven.
voetnoot105
Menschlijkheid: mensheid.
voetnoot109
nieuw Heelal: d.w.z. door de liefde gaat er een nieuwe wereld voor Eduard open; hij ziet de wereld met nieuwe ogen.
voetnoot111
waassemde: geurde.
voetnoot113
ontwonden: geactiveerd.
voetnoot114
verschoven: verl. deelw. van verschuiven: ter zijde stellen, wegstoppen.
voetnoot115
goddelijke Liefde: zie Inl. hfdst. 4.
voetnoot116
vatbaar: ontvankelijk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken