Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neem er eentje van mij (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neem er eentje van mij
Afbeelding van Neem er eentje van mijToon afbeelding van titelpagina van Neem er eentje van mij

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (7.05 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neem er eentje van mij

(1964)–Rinus Ferdinandusse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

Schubben

Ik had hem al eerder gezien: een kleine man die steeds even op zijn tenen ging staan als hij zijn bestelling afriep: ‘Willem, één pils,’ (Willem is de broer van Bert, die pachter is van een pijpenladerig staan-café).

Een keer sprak hij mij aan: ‘U drinkt ook niet naar u gekleed bent,’ zei hij met twinkelende oogjes. Ik was in receptiepak en liet mij juist een tonic overreiken. Ik wist geen antwoord en stelde me ergens anders op, maar hij volgde mij en bood zijn excuses aan: ‘Ik zeg altijd maar wat voor mijn mond komt, meneer. Mijn vader zei vroeger altijd: ik dacht dat de kat hier de stomste was, die houdt af en toe zijn kop nog, maar jij... Hoewel hij het één keer zeer heeft toegejuicht, maar ja, toen was ik nog heel klein.

Er kwam een zuster van mijn moeder eten, met haar aanstaande, een vent die meer dan twintig jaar ouder was en zo kaal als een biljartbal. Ik was toen zeven jaar oud en ik zei direct: “Waarom wordt die kale vent mijn oom?” Goed, dat werd gesust. Maar even later, ik denk dat ik wou laten zien dat ik al zeer goed voorgelicht was, zeg ik: “Kan zo'n oude man nou ook nog zaadjes maken?” Dat deed de deur dicht, ik moest direct naar bed, maar d'r kwam ook nog zo'n ruzie van, omdat mijn vader zich rot lachte, dat die verkering uitraakte. Mijn tante heeft toen een filiaalchef op de kop getikt, ook oud, maar ze is er nooit mee bij ons thuis geweest.’

Hij bood mij iets aan, verhief zich op de tenen en riep: ‘Willem, twee pils.’

‘Ja,’ ging hij verder, ‘het is of de duivel ermee speelt, maar wat ik ook zeg, ik zit altijd fout. Laatst word ik bij een oude vriend genood, die pas in het huwelijk was getreden. Het eten was niet vies, hoor, dat niet maar je kreeg voor alles een

[pagina 85]
[p. 85]

schoon bord en een schone vork en dat werkt op mijn zenuwen. Wij raken in gesprek en het blijkt dat hij die vrouw aangevoerd heeft uit Oirschot. Nou, zeg ik, u weet al hoe ik ben, als ik Oirschot hoor, dan krijg ik al kippevel, want daar heb ik twee jaar in dienst gelegen. Geen rotter plekje hier op aard.

Maar tegelijk voeg ik daar mijn mening over beroepsmilitairen aan toe: dom, vulgair en voor 't grootste deel schorem. Blijkt dat haar vader sergeant-majoor is. Zo is nou mijn lot. Ik heb geen rem in m'n strot. Als ik in dit gesprek nou tegen u zou zeggen: klotige kolonels, dan zou ongetwijfeld blijken dat u aan zo'n pet-met-klep uw ontstaan dankt. Wat is uw vader?’

‘Accountant,’ zei ik.

Hij zuchtte: ‘Goddank. Dat kan ik niet eens uitspreken.

Laatst meldde ik mij nog aan bij de Vereniging tot Behartiging van de Belangen van Slechthorenden, want omdat ik me altijd in moeilijkheden praat, ben ik altijd op zoek naar baantjes van lichte administratieve aard. Ik heet Swidde. De receptioniste schreef mij in als Zvidde, de chef sprak van Schidde en toen ik na drie weken in doffe ellende wegliep riep de portier mij na: “dag meneer Lid.”

Toen ben ik gaan werken bij een verzekeringsbank. Daar zaten op een bijna verwarmde zolder vijftig mensen in tijdelijke dienst. Wij moesten kaarten ponsen, groene kaarten bij groene en gele bij gele leggen. Rotwerk natuurlijk, maar als ik met kaarten in me hand zit denk ik altijd, 't hadden ook bakstenen kunnen zijn. Ik kom te zitten naast een lange zwoele vrouw. Ik dacht meteen dat ze 't op mij gemunt had, maar ze bleek tegen iedereen zwoel. Zoals zij om koffie vroeg! Daar ging 't lepeltje van rechtop staan. Maar ze sprak wel altijd over d'r eigen.

Na twee of drie dagen al zegt ze tegen me: “ik ga nooit naar het strand, want ik kan m'n rug niet laten zien, ik heb zo'n vreemde uitslag.” En voor ik het besef trekt ze haar

[pagina 86]
[p. 86]

bloes scheef uit d'r rok en ik kijk op haar rug naar een maanlandschap. Kraters, putten, wratten en vlakten. Maar zij zegt: “'t zijn een soort schubben, die d'r ook nog regelmatig afkomen.” Ik kreeg 't walg in me mond.

De volgende dag mijd ik haar, ik vroeg zelfs een ander plaatsje, met een smoesje over m'n slechte ogen. Ik kom naast een jongen te zitten die niks zei. Waarschijnlijk om-dat-ie zo'n slecht gebit had; alles bruin, petertje tandwolf. Maar om de stilte te breken vertel ik hem van dat meisje en ik beschrijf hoe eng zij is en van die schubben en zo. Hij zegt niks terug, maar 's avonds kom ik ze gearmd tegen. Ik neem m'n hoed af, maar ze kijken straal door me heen. Swidde, jongen, zeg ik, je zit weer 's scheef.

Ik kom dus de volgende ochtend met een kater op dat kantoor, want ik wou die schubben wegspoelen. Staat dat meisje op mij te wachten, met twee andere lange jongens, die een beetje dreigend over me heen hangen. “Meneer Swidde,” zegt zij, “mag ik u even aan mijn broers voorstellen.” Goed, ik geef die mensen een hand. Daarop zegt zij: “Nou, tegen de rest kunt u dan gewoon uw gang gaan.” Geloof mij meneer, zo'n les, daar leer je van.’

Ik bestelde nog een glas voor hem.

Hij keek me twinkelend aan. ‘Ik heb tijdens dit gesprek een beetje naar uw mond staan kijken,’ zei hij opgewekt, ‘maar u heeft wel merkwaardige konijnetanden, vind ik...’

Ik legde daarop onmiddellijk mijn oren in mijn nek en verliet als een haas het pand.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken