Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zoon van Ouwe Klare (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zoon van Ouwe Klare
Afbeelding van De zoon van Ouwe KlareToon afbeelding van titelpagina van De zoon van Ouwe Klare

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.14 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zoon van Ouwe Klare

(1969)–Rinus Ferdinandusse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

De Zoon van Ouwe Klare

Er zijn van die uren in het café, die ik ‘de schemering’ zou willen noemen. Ga bij voorbeeld eens naar een druk beklant café om een uur of vijf, de borreltijd voor het eten. Het is er dan lekker druk en je kunt meteen de functie van het café aan den lijve ondervinden, zoals die bestaat vanaf de tijd dat we nog apen waren, vanaf de tijd dat de Batavieren bier dronken uit de schedels van de Kaninefaten. En omgekeerd. Mannen onder mekaar. Daarom klagen geëmancipeerde vrouwen zo vaak dat het in echte cafés niet leuk is: niemand wil met haar praten. Terecht, daarvoor komen mannen er ook niet. Met vrouwen doe je wat anders, en zeker met geëmancipeerde vrouwen, en niet in het café.

Het wordt zes uur, en daarna zeven uur en dan is het borreluur voorbij. Dan zijn ook de meeste bezoekers verdwenen. De mannen die er nog zijn weten nog niet wat ze zullen gaan doen. Ze overwegen naar hun kamer te gaan, misschien moeten ze eigenlijk wel iets gaan eten. Of er bestaat ergens in hun hoofd het vage idee dat ze naar de bioscoop willen; of ze overwegen om maar te blijven en langzaam door te zakken. Of ze weten zeker dat ze niet zullen blijven en zakken langzaam door. Dat is één van die tijden die ik de ‘schemering’ zou willen noemen. Gewoon omdat het een naam moet hebben.

Toen ik die avond café O. binnenkwam schemerde het al. Dat kon je zien aan het feit dat Toon achter de bar zat. Vroeger kwam hij al om vijf uur op, totdat Dien merkte dat hij teveel weggaf, en daarna liet ze hem tot zes uur in zijn bed liggen, en hoopte dat hij daarna, in de avonduren, hun zaak niet zou verruïneren.

Aan de tafeltjes en tegen de bar verbleven zes of zeven man, sombere figuren allemaal, de meesten in de tweestrijd

[pagina 8]
[p. 8]

die ik hierboven zo simpel heb neergeschreven. Er was nog een achtste man. Ongeschoren, een winterjas aan, hoewel het niet koud was in de warmte die vijftig drinkers hadden achtergelaten. Hij stond met zijn rug tegen de bar, een glas bier in zijn hand en hij praatte.

‘Kijk,’ zei hij, ‘ik zou wel naar huis kunnen gaan, maar ik zou gek zijn als ik me niet eerst afvroeg of dat wel zin zou hebben. Eigenlijk hoef ik het me niet eens af te vragen: ik weet het zó wel. De zaak zou anders liggen als mijn wijf geen gebroken neus had. Ja, dat kwam een beetje ongelukkig uit. Mijn hand ging naar voren en haar neus ook, dus wat wil je? Ja. Ik had ook liever dat mijn hand was gebroken, want ik kan best wat vakantie gebruiken. Maar 't was haar neus.

Dat is het besodemieterde van de drank. Zij zei dat ik bezopen was. En ik zei van niet. En daar kwam bonje van. En toen brak haar neus. Dus toen was bewezen dat ik bezopen was! Zo gaat dat!

Afijn, wat doe ik de volgende avond? Ik zet haar neer in een fauteuil onder de bloemen; ik had een halve kas leeggekocht om althans mijn eigen huis nog in te kunnen; en ik zeg: blijf hier effe zitten, dan ga ik voor een verrassing zorgen.

Ik ga de stad in om die Monnikendammers te zoeken. Die hebben zo'n straatorkestje en ik denk: weet je wat, ik geef die jongen een hap centen en dan laat ik ze voor mijn vrouw een serenade brengen. Dat viel ten eerste al tegen omdat ik ze niet vinden kon. Ik moest vijfendertig cafés af voor ik de trombonist tegenkom. Ik was nog redelijk helder, want ik had niet eens in elk café wat genomen. Afijn, die trombonist die zit daar, maar hij heeft zijn uniform niet aan, en hij heeft ook wat teveel op. Dus ik met hem mee naar zijn kamer in een hotel in de Kerksteeg en toen wou hij op bed gaan liggen, dus ik heb hem rustig laten liggen en ik heb 'm terwijl die lag in zijn kostuum gehesen. De trombone

[pagina 9]
[p. 9]

onder me arm en hij onder de andere arm en ik op huis aan. Maar als we daar komen is het al hartstikke donker binnen, maar ik dacht: ze wordt wel wakker. Dus die Monnikendammer pakt zijn toeter en speelt Sarie Mareis. Dat floot ik vroeger toen ik mijn vrouw ging afhalen bij het atelier. Na twee maanden floot iedereen het daar, maar goed, er kwam ook altijd wel wat naar buiten.

Nou, dat is een troep geworden, hoor! Overal gingen de lichten aan en mensen gingen uit de ramen hangen en op den duur kwam ook de politie en die nam ons mee. Maar bij mij ging het licht niet aan. De politie legde die Monnikendammer in een cel, maar ik mocht weg, ik kon nog lopen. Dus ik naar huis, maar de slaapkamer zat op slot. Ik riep nog door het sleutelgat: ‘Ik heb nog wel een serenade voor je laten spelen.’ ‘Jazeker,’ roept ze terug door het sleutelgat, ‘ik heb 't wel gezien. Je deed uitstekend je best om die vent recht overeind te houden.’

Ja mensen, zo leidt de drank ons allen op het verkeerde pad. Wie het glas opheft zal door het glas vergaan, en zo is het maar net. Ik herinner me nog dat ik al vaak bezopen was voor ik vijftien was. Toen merkte ik al dat bier reuzenkrachten geeft: ik had toen al de macht om elke wedstrijd ver pissen te winnen, maar ik was dikwijls zo beneveld dat ik vergat de gulp open te knopen.

Ja, je doet wat als je nat bent. Ik herinner me een keer dat ik met klein Jantje uit Eindhoven kwam rijden. We hadden daar wat metaaltjes verkocht en omdat we geen zin hadden in de trein had klein Jantje die auto bij de prijs laten doen. Dus wij naar huis en klein Jantje reed en in de buurt van Utrecht worden we aangehouden door een agent langs de weg. Dus wij dachten meteen dat die wagen gestolen was en spraken af: gekocht, maar we weten niet van wie. Maar die smeris staat aan mijn kant en steekt zijn hoofd naar binnen en begint te snuiven en zegt: ‘Ik geloof dat de heren een goeie borrel ophebben.’ Nou, dat was zo. Ik dacht,

[pagina 10]
[p. 10]

daar gaat mijn rijbewijs, en meteen pak ik die vent bij zijn stropdas en ik zeg tegen klein Jantje: ‘Gas!’ Ik me arm uit het raampje en zo hebben we die vent vijfhonderd meter mee laten lopen. ‘Ruik je het nog?’ roep ik. ‘Nee,’ hijgt hij - en toen heb ik hem losgelaten. Nou, voor we in Amsterdam waren stonden ze ons op te wachten. Logisch. Klein Jantje en ik hadden de hele rit nog voor het open raampje zitten hijgen, maar 't hielp niks, ze roken 't nog steeds. Wij ook trouwens, we hadden nog steeds die vertrouwde geur om ons heen hangen. Dat is toch zo? Als ik me een keer helemaal gewassen heb, dus ook de rug en 't kruis, moet ik direct even een borreltje halen. Dan heb je meteen die cafégeur weer terug.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ach mensen,’ ging hij na enige tijd verder, ‘ik weet wel dat drank een hoop ellende geeft, maar ja, daar wil je toch ook wel weer 's om lachen en dan neem je d'r weer eentje. Het lijkt wel of ik alleen maar over drank kan praten, maar dat is helemaal niet zo. Maar als je zo'n kegel heb als ik meestal, dan denken de mensen vanzelf dat je d'r altijd over praat. Nou, en als dat toch zo is, waarom zal je die kans dan laten lopen?

Het beroerde van drank is dat als je goed nat ben, dan gebeuren de leukste dingen, maar je bent er zelf niet bij. Zoals die keer toen ik bijna begraven ben. Ik had die doodkist gekocht, want ik vond dat een mooi ding. Uit een serie die speciaal gemaakt was om dure Amerikanen die hier doodgingen naar de States te vliegen. Met rood fluweel en zwarte franje en zilveren engeltjes als knoppen. Een prachtig ding, met ingelegd hout. Ik vond 'm te mooi om in m'n magazijn te zetten, dus hij stond op mijn slaapkamer, naast me bed. 't Is nu bijna twee jaar geleden, dus ik had dat wijf dat ik nu heb, nog niet, dus dat ding kon gewoon naast 't bed staan. Nou, toen zijn er een hoop leuke dingen gebeurd, maar ik was er niet bij, want ik was lam. Toeterzat, 't was in 't café van Joop Tot. En Chris was erbij. En Teun. Nou,

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie

op een gegeven moment is 't hoogste tijd. En hoe 't gegaan is heb ik alleen maar van horen zeggen, maar 't schijnt dat Joop Tot en Teun mij naar huis gebracht hebben. En die hebben die kist van boven gehaald, beneden voor het raam gezet en mij d'rin gelegd. Deksel open en daar lag ik, een bos bloemen hadden ze op me buik gelegd. En naast de kist hebben ze kaarsen aangestoken en voor het raam een stuk karton en daar stond op: ‘Hier rust De Zoon van Ouwe Klare.’ Dat karton heb ik nog maanden bewaard, tot ik dat wijf kreeg en die heb er de kachel mee aangemaakt of vliegen mee doodgeslagen. 't Is weg in ieder geval.

Afijn, ik lag daar, maar ik had er geen lol van. D'r is wel een grote oploop van ontstaan toen om twee uur de cafés op het plein dichtgingen, en iedereen langs kwam. D'r zijn mensen geweest die gingen de lijkbezorging opbellen dat het een schande was. En de politie kwam en die hebben de deur opengebroken want die dachten dat ik me eigen van kant had gemaakt. Onlogisch natuurlijk, de zoon van Ouwe Klare doet er hoogstens een keer de kurk op, maar hij maakt er nooit een einde aan.

[pagina 12]
[p. 12]

Volgens Joop Tot is het Chris geweest die de politie gewaarschuwd heeft. Volgens hem was Chris ook meegegaan om mij naar huis te brengen, hoewel hij niet zo best zag, want van die rot-cognac die hij drinkt beslaat zijn bril van binnen uit. Volgens Joop Tot hebben ze ook geprobeerd om Chris ook in die kist te krijgen, maar heeft-ie enorm teruggevochten omdat-ie dacht dat ze mij al gekist hadden en dat hij ook dood moest. En dat hij daarom naar de politie is gegaan.

Maar Chris zegt dat hij buiten is gebleven en 't spotten vond. Onzin natuurlijk. 't Was leuk, maar ik had 't graag meegemaakt. Spotten is heel anders. Dit was simpele humor, en zalig zijn de simpelen van geest. Dat is het evangelie van Ouwe Klare en dat geldt alleen voor zij die drinken. Zo is dat toch? Op zulke momenten ben ik in Ouwe Klare en Ouwe Klare is in mij. En 't enige wat Ouwe Klare in me zegt is: maak 't niet al te gek, jongen. En dan zeg ik ja vader, maar de verzoekingen zijn groot. En zo is dat.’

Er hing nu een mooie stilte in het café. Toon, achter de tap, schonk met trillende hand twee glaasjes, een voor hemzelf en een voor de spreker. Die hield het glaasje op ooghoogte voor zich en zei tegen Toon: ‘Ouwe Klare!’ en goot de inhoud zeer behendig naar binnen. ‘Geef me er nog maar één.’ En dat opdrinkende, zei hij: ‘Wie gelooft kan er bergen van verzetten.’

Daarna knoopte hij zijn jas dicht, en zei: ‘Kom, ik ga eerst even een kroketje eten.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken