Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Turkenvespers (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Turkenvespers
Afbeelding van TurkenvespersToon afbeelding van titelpagina van Turkenvespers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

Scans (13.13 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Turkenvespers

(1977)–Louis Ferron–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

7 À la manière de Grimmelshausen

Er trok er één uit om vlinders te vangen. Hop, hop, sprong hij, van bloem naar bloem. Geruit kostuum, smetteloze sous-pieds. Bijziend, maar zeer verrukt door de vingerdikke glazen van zijn bril turend. Hij was wat houterig in zijn bewegingen; had eerder de polka dan de wals leren dansen.

Hij was tot vlak onder mijn boom genaderd. ‘Hola,’ riep ik. De man liet geschrokken zijn vlindernetje vallen en keek hulpeloos om zich heen. Gebroken extase; maar wat wist ik daarvan? Hij had een lang, mager gezicht, een forse haakneus en een hoog, zacht welvend voorhoofd, dat hij met de palm van zijn rechterhand bedekte.

‘U bent wél vroeg op pad,’ riep ik naar de nog steeds verwezen om zich heen kijkende man en begon daarop naar beneden te klauteren. Eenmaal op de grond aangekomen, rekte ik me eens flink uit en maakte een aantal diepe kniebuigingen om mijn verstijfde spieren wat lucht te geven. De man, die inmiddels zijn netje weer had opgeraapt, bekeek me met een mengeling van verbazing en wantrouwen.

‘U komt van hoog, jongeman, zeer ongebruikelijk, zeker om deze tijd van de dag.’ En hij wees op de rode vuurbol die juist boven de kim begon te stijgen.

Ik had natuurlijk kunnen antwoorden dat het ook wel wat ongebruikelijk was om rond die tijd vlinders te vangen, maar ik zei, ‘Het is oorlog, de Turken liggen aan de grens. Maar alvorens tegen de Turken op te trekken houden onze troepen eerst nog wat strafexpedities tegen de boeren. Zodoende ben ik in die boom terechtgekomen.’

[pagina 58]
[p. 58]

De man trok zijn wenkbrauwen op. ‘Oorlog, o ja, heel zeker, maar ik begrijp niet...’

‘Nee,’ zei ik zuchtend, ‘ik ben bang dat ik het ook niet begrijp.’

‘Dat is een begin,’ constateerde de vlindervanger.

‘Dat begrijp ik ook al niet.’

Er volgde een wonderlijk gesprek over onderwerpen waarin ik me nog nooit verdiept had; over kennis die bij onwetendheid een aanvang neemt. Ik beperkte me daarbij tot knikken of schudden met mijn hoofd, al naargelang het de man leek te bevallen. Toen hij uitgepraat was en ik op mijn benen stond te wankelen, greep hij me plotseling in vervoering bij de schouder en keerde me in de richting van de opgaande zon. Opnieuw wierp hij zijn vlindernet neer en begon zachtjes te neuriën, heel onmelodieus.

‘Nun will die Sonn' so hell aufgehn,’ verstond ik en verder begreep ik dat dat voor iedereen het geval was, maar dat het verdriet alleen hém beschoren was. Dat klonk toch wonderlijk uit de mond van zo'n kraai. Ik wilde hem onderbreken om verslag te doen van mijn recente wederwaardigheden, maar hij wierp me een verwijtende blik toe, zodat ik maar wat voor me uit bleef staren. De man zong verder. Hij zong om troost voor een verloren dochter. Hij riep de wouden en heuvels aan en verzocht deze met klem hem tot nieuw leven te inspireren. Vreemde tekst. Maar de melodie beviel me. Ik haalde mijn mondorgel - echo van een gelukkig verleden - uit mijn achterzak en begon hem aarzelend te begeleiden. Dat was mogelijk omdat de melodie die de man probeerde te zingen me vaag deed denken aan een van de liedjes die de meiden en knechten op de boerderij vaak gezongen hadden.

Toen het lied uit was keek de man me met beslagen brilleglazen aan. ‘Waar heb je dat geleerd, mijn jongen?’

‘Thuis, mijnheer.’

[pagina 59]
[p. 59]

‘Thuis? Ach, wie heeft er een tehuis op deze wereld?’

‘Ik in ieder geval niet, mijnheer.’

‘Hoe heet je, mijn jongen?’

‘Jongen.’

‘Jongen is geen naam, jongen geeft het geslachtsonderscheid aan,’ zei hij lichtelijk geïrriteerd. ‘Hoe hebben je ouders je genoemd?’

‘Mijn stiefvader noemde me Galgenaas en ook wel Domkop, en als hij eens in een goed humeur was, Simpelmans. Mijn moeder noemde me Knul of Aap.’

‘En wie was dan wel je echte vader?’

‘Een heer uit de stad en meer moet u mij niet vragen, want het is mij verboden met mijn schande te koop te lopen.’

‘Een schande dat dit een schande moet zijn.’

‘Daar heeft u ongetwijfeld gelijk in, mijnheer.’

‘Maar hoe heet je stiefvader dan?’ ging de man hardnekkig verder.

Ik keek hem wantrouwend aan. De naam van mijn stiefvader, zo had ik inmiddels begrepen, maakte de mensen ook al niet vriendelijker. Wat is er toch met namen dat ze altijd nooit verwachte reacties oproepen? ‘Mijn stiefvader heette Vader,’ zei ik, ‘maar als hij me niet kon horen, noemde ik hem altijd Klootzak. Ik weet dus niet of hij wel wist dat hij Klootzak heette.’

‘Maar hoe noemde je moeder je vader dan?’

‘Vader.’

‘Noemde ze hem nooit anders?’

‘O, jawel, ze noemde hem ook wel eens Bullebak.’

De man blies een pluis van zijn mouw en nam me nog eens aandachtig op. Ik voelde me er wat ongelukkig onder. Hij schudde zijn hoofd en zei geërgerd dat ik wel een hele domme, of daarentegen juist een hele doortrapte jongen moest zijn, dat ik mijn eigen naam niet kende. En dat was

[pagina 60]
[p. 60]

natuurlijk een hele domme opmerking van hem, want hij kende mijn naam immers ook niet. Ik zei hem dat en toen moest hij geweldig lachen. ‘Beste jongen,’ zei hij, ‘je stiefvader had misschien wel gelijk toen hij je Simpelmans noemde, maar een beste knul ben je tevens. Maar apropos, waarom zwerf je hier eigenlijk in de bossen rond?’

Ik vertelde hem nog maar eens dat het oorlog was, dat de soldaten bij ons langs waren geweest en dat ik wel wist hoe het met mijn stiefvader, mijn halfbroers, de knechten en meiden en bovenal mij moeder was afgelopen, maar niet hoe het met mij zou aflopen.

Het was of de man uit een diepe slaap ontwaakte. ‘Wat moeten we nu met je aan, jongen?’ vroeg hij zuchtend.

Ik antwoordde dat ik er geen bezwaar tegen zou hebben als hij me met zich meenam. Want hij was wel een vreemde man die weinig van de wereld om zich heen scheen te begrijpen, maar hij droeg prachtige kleren. Ik kon mijn ogen niet van zijn sous-pieds afhouden. Die iedere dag te kunnen zien, leek me een genot dat veel van mijn narigheid ongedaan zou kunnen maken. Ik had het gevoel dat ik in een prachtige film zou gaan wonen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken