Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Turkenvespers (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Turkenvespers
Afbeelding van TurkenvespersToon afbeelding van titelpagina van Turkenvespers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

Scans (13.13 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Turkenvespers

(1977)–Louis Ferron–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

19 Voor Turk spelen

Het laatste beeld in het Belvédère was omgehaald. Er stonden alleen nog sokkels, zwaar beschadigd en dienstdoend als ondergrond voor geschutsstellingen. Tussen de sokkels en de bemoste fonteinen stonden legertenten en waren veldkeukens ingericht. Het paleis was ingericht als lazaret. In de balzaal rook het naar zwachtels, in de bibliotheek naar wei en ongewassen voeten. De als reservekolonel opgeroepen gynaecoloog Čelinek zat vertwijfeld achter zijn bureau en zag, terwijl de knokkels van zijn handen wit van ontzetting werden, hoe de vervuiling in het onder zijn leiding staande ziekenhuis voortwoekerde. Van de tien gewonden die het lazaret werden binnengedragen, overleden er zeven aan gangreen of infectieziekten. Maar aangezien alleen dokter Čelinek wist dat deze ziekten bestonden, overleden de patiënten gewoon aan hun verwondingen, hetgeen bevestigd werd in een aan Zijne Majesteit uitgebracht rapport, waar de dokter zijn handtekening onder weigerde te zetten.

‘Het is allemaal drek,’ zei de dokter, ‘overal waar je kijkt, drek. En omdat de aan hem ondergeschikte artsen, die het rapport hadden opgesteld, namen droegen als Pystiner, Meyrink en Mandelstamm, stelde hij een tegenrapport op waarin hij, wel wetend dat zijn infectietheorieën door niemand serieus werden genomen, Zijne Majesteit in overweging gaf het wetenschappelijk gehalte van het eerste rapport eens te toetsen aan de namen van de ondertekenaars. In een p.s. voegde hij er nog aan toe dat het allemaal een kwestie van drek was en dat alleen híj wist hoe je drek kon

[pagina 154]
[p. 154]

neutraliseren. Dat was voor een halfjood als Čelinek een wel heel gewaagd rapport en hij mocht zich in de handen wrijven dat het ergens in de ambtelijke molen, zo ongeveer tussen het departement van openbare gezondheid en de keizerlijk-koninklijke kanselarij, om precies te zijn, op het niveau der zevende klasse - bleef hangen. Men had daar, in tegenstelling tot de hogere rangen, waar joden bepaald populair waren, en de lagere rangen, waar ze voor de kwade geesten van het rijk werden aangezien, in ieder geval geen aversie tegen halfjoden. Het was tenslotte de klasse van het luchtledige en men hoedde zich er wel voor zich ten bate van wie dan ook uit te spreken. Naast de harde kern van het ambtelijke apparaat, vertegenwoordigde de zevende klasse tevens de niet te miskennen onderstroom van anarchie die allengs de kop begon op te steken. Dat betekende de redding van dokter Čelinek. Het betekende tevens dat er aan de hygiënische toestanden in het Belvédère niets veranderde en de gram van de dokter tegen zijn collegae met de dag toenam.

De gemiddelde stedeling had geen flauw benul van wat zich in het ziekenhuis en achter de ambtelijke schermen afspeelde. Men slaagde er wonderwel in de geuren die rond het lazaret hingen voor parfum te houden. En wie echtgenoot, neef, zwager of zelfs verre vriend in het hospitaal had, mocht graag zo eens te hooi en te gras laten vallen dat der Seppl of der Toni tegenwoordig in het Belvédère woonde. Jawel, gebakken leeuwerikjes bij het ontbijt en 's middags truffels in gelei. Het was zelfs zo dat de bewoners van de voorsteden in twee kampen verdeeld raakten. Aan de ene kant stonden zij die vriend of verwant in het Belvédère hadden, terwijl anderzijds de woedenden - de rancuneuzen, zeiden de anderen - stonden wier vrienden of verwanten gewoon in tenten lagen. De bevoorrechten achtten zich 's keizers gunst deelachtig te zijn, terwijl de anderen er een re-

[pagina 155]
[p. 155]

den in zagen dat hele verdomde keizerrijk naar de bliksem te wensen en desnoods met de Turken te pakteren.

Verraad loerde overal. Het aantal, door de politie ingehuurde spionnen nam met de dag toe. Er waren er nog maar weinig die in de koffiehuizen hun mond durfden open te doen.

Een van de spionnen die de politie had weten aan te werven was Kunz. Fatale keuze, maar ik was er de man niet naar de politie daarvan op de hoogte te brengen. Wie zou me ook geloven als ik van Kunz' nachtelijke bezoeken aan de keizer vertelde? ‘Wat geheime deur in het kk washok, wat schoudermassages en boze influisteringen, bent u soms krankzinnig geworden, mijnheer Hauser? Wij kennen Kunz als een eerbiedwaardig burger, een sieraad van de natie. Een schitterende staat van dienst in het Zillertal. Uw ondermijnende gezwets staat ons in het geheel niet aan. Die naam, Hauser, hebt u die niet gestolen? Hebt u eigenlijk wel gediend?’

Nee, ik kon maar beter mijn mond houden.

‘Nietwaar, Mitzi?’

Mitzi knikte bedachtzaam en zweeg. Ze haakte haar lijfje los. ‘Je vraagt nooit meer eens of je mijn ansichtkaarten mag zien,’ zei ze na een hele tijd.

Ik zuchtte. ‘Er staan alweer soldatenlaarzen onder je bed,’ zei ik, om haar aandacht op iets anders te brengen.

‘Er staan altijd wel laarzen onder mijn bed, Kaspar, of was je soms vergeten dat ik daar mijn brood mee verdien? Ach ja,’ zei ze daarop met een komisch vertrokken gezicht, ‘die Eifersucht ist eine Leidenschaft die mit Eifer sucht, was Leiden schafft.’

‘Het is vandaag de dag gevaarlijk om met soldaten naar bed te gaan, Mitzi.’

‘Ik zei het je toch, jaloers.’

‘Tucholsky.’

[pagina 156]
[p. 156]

‘Soldatenlaarzen.’

‘Ik jaloers op soldatenlaarzen?’

‘Nee, rund, op die soldaten natuurlijk.’

‘Waarom zou ik je je soldaten misgunnen?’

‘Ik weet niet, in ieder geval vraag je nooit meer naar mijn ansichtkaarten. Is er iets met je gebeurd, Kaspar? Vertel het me, ik ben je vriendin toch.’

Ik antwoordde dat ik gehoord had dat de Turken besmette hoeri's door de linies hadden gesmokkeld en dat onze soldaten zodoende met geheimzinnige islamitische ziekten rondliepen en dat het daarom niet aanging soldatenlaarzen onder je bed te hebben. ‘Dat heeft allemaal niets met jaloezie te maken.’

Jaloezie, wat wist ik ervan? Had ik ooit een vrouw dermate begeerd dat ik haar niet aan een ander zou gunnen? Alma misschien, maar die had ik uit de film geknipt. Mét haar had ik een einde gemaakt aan het soort gevoelens dat het leven vergalt van ieder die zich van het leven meer voorstelt dan het te bieden heeft: een dwaaltocht langs loketten en nu en dan een kadaver om je nek over te breken. Nee, liefde en jaloezie hadden mij niet veel meer te zeggen. Liefde kon je kopen bij Mitzi, dan bleef de jaloezie je bespaard. En wie bij Mitzi niet terecht kon of wilde die zocht maar contact met mij. Ik was altijd bereid mijn koffer te openen voor hen die bereid waren het met illusies te doen, wat bovendien nog als voordeel had dat je er geen kwalen van kon oplopen.

Mitzi zei dat jaloezie het heerlijkste gevoel was dat er bestond omdat het het bewijs was dat je van iemand hield. Maar ik vond dat toch maar gepraat van een lichtekooi. Natuurlijk begreep ik wel dat haar behoefte aan liefde groter moest zijn dan welke vrouw ook, maar ik begreep tevens dat vrouwen van het soort van Mitzi zich maar wat inbeeldden. Als ze werkelijk zouden weten wat liefde was, dan

[pagina 157]
[p. 157]

zouden ze zich toch ook niet zo vergooien. Ik denk dat ze door het voortdurend slapen met soldaten de kluts een beetje was kwijtgeraakt. Een weldenkend mens hield geen rekening met gevoelens van dat soort mensen. Ik was van een ander soort, dat was ook de reden dat ik geen belangstelling meer koesterde voor Mitzi's kaartenverzameling. Dat was ook de reden dat ik serieus een huwelijk met juffrouw Kamenow begon te overwegen. Wat men nodig heeft zijn zekerheden. Naarmate de figuur van mijn stiefvader zich verder in de tijd van mij verwijderde, begon hij me helderder voor de geest te staan. ‘Avontuur’, zo herinnerde ik mij een uitspraak van hem, ‘je leeft op die manier maar alle kanten op. Het leven verwaait en er staat er al één klaar om het in een hoek te vegen.’ En dan te bedenken dat hij het avontuur, behalve misschien op het eind van zijn leven, nooit aan den lijve ondervonden had. Met hoeveel meer recht van spreken kon ik zijn stelling dan niet bevestigen?

‘Er waaien zelfs geen hoeden en paraplu's meer door de straten, dat is het bewijs dat de toestand ernstig begint te worden.’

Mitzi keek me niet begrijpend aan, terwijl ze haar borsten op de handen woog.

‘Dat was tenminste nog zekerheid,’ lichtte ik toe, ‘je begon er aan te wennen, het bevestigde iets, al was het niet veel soeps.’

‘Ik heb mooie borsten, vind je niet?’

Ik keek haar geërgerd aan. Altijd als ik over de ernstige dingen van het leven wilde praten begon Mitzi over haar borsten of, als het haar zo gelegen kwam, over nog intiemere lichaamsdelen. Ik probeerde haar uit te leggen dat het tijd werd om eens aan iets anders te denken, dat ze de ernst van de situatie onder ogen diende te zien omdat ze anders het slachtoffer zou worden van die golf van waanzin die over de

[pagina 158]
[p. 158]

stad dreigde te spoelen. ‘De mensen raken geheel buiten zinnen. Mijn beste klanten houden schietoefeningen op mijn koffer, bij Sacher verkopen ze taarten in de vorm van tulbanden, in het Prater hebben ze Turkse schommels, je collega's bieden hun klanten Turkse baden aan en in de cultuurschouw las ik dat men zelfs aan het hof Turkse geneugten serveert.’

‘Turkse geneugten, Turkse baden?’ Mitzi's ogen begonnen te stralen. ‘Vertel me daar eens iets meer van, Kaspar.’

‘Zie je wel,’ beet ik haar toe, ‘je bent al niet beter dan de rest. Ik weet niet wat Turkse baden zijn en als de keizer zich tegoed doet aan Turkse geneugten, dan moeten dat hele fatsoenlijke geneugten zijn.’

‘O, je houdt je van den domme, Kaspar, je weet het allemaal best. Je komt toch zoveel onder de mensen?’ Mitzi strekte zich op bed uit.

Turkse geneugten, Turkse baden, ik had de woorden alleen maar bedacht om haar op de ernst van de situatie te wijzen. Eigenlijk zou ik best wel willen weten wat die Turkse genoegens inhielden. Ik durfde er wat om te verwedden dat juffrouw Kamenow me dat wel zou weten te vertellen, ze maakte tenslotte een studie van de Turkse zeden. Zou het iets met kromzwaarden te maken hebben, met Turkse trommen, met zwepen, ketens, boeien?

‘Er waaien geen hoge hoeden meer, geen paraplu's.’

‘Turkse baden, o, Kaspar, stel je voor...’

‘Ik weiger om me daar iets bij voor te stellen, Mitzi. Ik ben een trouw onderdaan van Zijne Majesteit de keizer. Ons land is altijd een fatsoenlijk land geweest en bijgevolg ik dus altijd een fatsoenlijk mens.’

‘Dan vraag ik me af wat je hier doet.’

Zo'n antwoord had ik natuurlijk kunnen verwachten. Voor wie de ontucht bedrijft met hele regimenten is niets

[pagina 159]
[p. 159]

meer heilig. Meer en meer begon ik te beseffen dat ik me eigenlijk wel gelukkig mocht prijzen met een brave vrouw als juffrouw Kamenow. Die hield zich weliswaar ook met de Turken bezig, maar dan toch meer vanuit een fatsoenlijk standpunt bezien. Ze verhuurde tenslotte kamers en had een klein kapitaaltje overgespaard.

Mitzi ging op haar knieën liggen en toonde me op onbeschaamde wijze haar billen. Ik keerde me naar het raam. ‘Ik heb wel eens gelezen dat de Turken het als de hondjes doen, Kaspar.’

Ik haalde mijn neus op.

‘Zou jij het niet eens...’

‘Ik ben een fatsoenlijk mens, Mitzi. De voortplantingsdaad behoort buik tegen buik en dan nog bij voorkeur tussen echtelieden verricht te worden. Natuurlijk mogen daar uitzonderingen op gemaakt worden, maar dan toch alleen als daar geldige redenen toe zijn. De daad is evenzeer onderworpen aan de regels van etiquette als wat ook. Stel je voor dat iedereen er maar op los leefde, dan zou het hier al gauw een zwijneboel worden.’

‘Een zwijneboel is het toch al,’ kirde Mitzi. ‘Toe, Kaspar, speel eens Turk.’

 

Nadat ik Turk had gespeeld trok ik beschaamd mijn broek omhoog en verliet zwijgend het vertrek. Ik had naar mijn kosthuis willen gaan, maar durfde juffrouw Kamenow niet onder ogen te komen. Ik had het gevoel dat ze onmiddellijk zou begrijpen wat er was voorgevallen en ik was er van overtuigd dat ze vast niet zou willen trouwen met een man die de Turk had gespeeld. Het had haar toch al zoveel moeite gekost in mij de fatsoenlijke man te ontdekken die ik in wezen was.

Er zijn momenten waarop men zich afvraagt wie iemands vrienden zijn. De banaliteit van die behoefte alleen

[pagina 160]
[p. 160]

al is voldoende om de omstandigheden waarin deze behoefte zich doet gevoelen tot de meest sombere in iemands bestaan te maken. Daar ongeveer moet het excuus liggen voor het feit dat men op die momenten de meest onverantwoordelijke beslissingen neemt. Maar ach, wat zal ik mij verontschuldigen? Laat ik gewoon eerlijk bekennen dat ik, na bij Mitzi vertrokken te zijn, behoefte voelde met Kunz te praten. Het kon me niet schelen dat mijn eeuwige achtervolger voortdurend en ironisch grijnzend zijn hoed voor me afnam. Het kon me ook niet meer schelen dat geen enkele koetsier de moeite nam op mijn stoptekens te reageren. Ik raakte er aan gewend en bovendien waren er nauwelijks nog koetsiers op de weg.

Kunz bewoonde een huurkamer in Heiligenstadt, in de Beethovengang, van waar men de kampementen van generaal Suleiman tegen de Kahlenberg kon zien liggen.

Men verkeerde in afwachting van het voorjaar. Grote dingen zouden dan gaan geschieden. In de kk hofzeitung hielden astrologen, piskijkers en handopleggers zich uitvoerig met de naderende apocalyps bezig. En niet alleen zij. Dwaallichten en zogenaamde uitvinders van het meest uiteenlopende slag kregen in de kolommen uitvoerig de gelegenheid hun bijdrage aan de komende ondergang te leveren. Een zekere baron Joachim Cobenzl stelde voor reusachtige luchtballonnen, ieder bewapend met honderd man grenadiers, op de vijand af te sturen. Graaf Farinelli, die men toch wijzer geacht zou hebben - had hij niet ooit het voorstel gedaan de slecht renderende porseleinindustrie in te schakelen bij de landsverdediging? - kwam voor de dag met een vehikel, vervaardigd uit doek en pianosnaren, waarvan hij bij hoog en bij laag beweerde dat het kon vliegen als een vogel. En om zijn merkwaardige fantasie een schijn van waarachtigheid te geven liet hij, op de bijgaande tekening, de bestuurder van dit vehikel gebloemde porse-

[pagina 161]
[p. 161]

leinen ballen boven de vijand uitwerpen. Ons volk is een dwaas volk, zoveel is zeker. Maar het zal er de ondergang niet mee ontlopen, zoveel is eveneens zeker.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken