Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Turkenvespers (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Turkenvespers
Afbeelding van TurkenvespersToon afbeelding van titelpagina van Turkenvespers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

Scans (13.13 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Turkenvespers

(1977)–Louis Ferron–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

27 Illusies van kraakbeen, vlees en bloed

In de derde maand van de zwangerschap, die van juffrouw Kamenow, die inmiddels weer was teruggekeerd, werden de tekens onmiskenbaar. Het reuzerad in het Prater zakte door zijn assen. Van Mitzi hoorde ik dat verschillende, als mensen vermomde Turken, huis hielden in de bordelen, er gebedskleedjes spreidden en er, hun achterwerken naar het westen gekeerd, op neerknielden. De Stefansdom werd tot aan de grond toe afgebroken. Op de blootliggende fundamenten werd een vloer gestort waarop een geheime militaire uitvinding werd geplaatst. De uitvinding werd in de volksmond ‘de dikke Sissy’ genoemd, naar onze keizerin. Er waren al componisten die odes aan Emin Pasja begonnen te schrijven. Korngold was een van hen. Epidemieën begonnen te woeden, waaronder de zogenoemde Turkse ziekte. De hongerende bevolking schraapte kalk en gips van de muren. De bomen in parken en langs de boulevards werden gerooid. De kerken die niet werden gesloopt, werden ingericht als mortuarium. Tot drie keer toe werd de komeet van Halley gesignaleerd, ondanks het verbod dat de kk kanselarij voor sterrenkunde op dergelijke signalementen had ingesteld. Volgens de cultuurschouw begonnen de walswedstrijden nu een echte rage te worden, tot zelfs in de volkswijken aan toe. Lanner en de familie Strauss verdienden kapitalen, maar aangezien ze voor die kapitalen niets konden kopen, trokken ze zich verbitterd terug in hun werkvertrekken om nog meer walsen te produceren. Een nieuw liedgenre kwam op. De brodeloos geworden koet-

[pagina 206]
[p. 206]

siers, wier paarden in de soeppotten van de bevolking waren verdwenen, trachtten hun boterham te verdienen met het zingen van weemoedige fiakerliederen. Het genre nam een geweldige vlucht. Zelfs de keizer zou trachten de voor het genre zo typerende manier van fluiten met de vingers onder de knie te krijgen. Dat was een geruststellend gerucht omdat het in tegenspraak was met andere geruchten als zou de keizer al geruime tijd zijn overleden. Er gingen ook geruchten dat de Turksgezinde studenten Freiherr von Sayn aan Amerika hadden verkocht teneinde overeen ruimere financiële armslag te kunnen beschikken. Er gingen zoveel geruchten in die dagen dat het ene het andere ophief, zodat er eigenlijk een merkwaardig soort rust heerste in de stad.

Maar wie de tekenen wilde zien kón ze zien. De tijd van het Backhaend'l naderde zijn einde. De jongemeisjes die zich het vorig jaar nog het hof hadden laten maken door jonge vaandrigs en hete tranen hadden geschreid bij het lied van de Leiermann, bezochten nu ordinaire koffiehuizen waar ze zich door de soldaten lieten onderrichten in het soldatenjargon, waar ze op hun vingers leerden fluiten en geheimzinnige en o zo opwindende ziekten opdeden.

Wie luisterde er nog naar Schubert? Verder dan de ontvangzalen van de bordelen kwam hij inmiddels al niet meer. Met trillende handen zat hij aan een tafeltje en smeekte iedere langskomende deerne les van hem te willen nemen. Solfège noemde hij het, in de hoop dat het hem meer zou opleveren. Nu, een glaasje brandewijn kon hij krijgen, maar de solfègelessen wezen de meisjes vriendelijk doch beslist van de hand. Zijn gezicht was pokdalig geworden, zijn bijziende ogen stonden flets, het hoornvlies was van een troebel geel, de paar haren die hem nog restten werden overwoekerd door huidschilfers. ‘Zingen,’ mompelde hij, zich met trillende handen aan het tafelblad vastklem-

[pagina 207]
[p. 207]

mend, ‘zingen’, en zijn rechterhand zocht nerveus naar een servet om de nooit eindigende stroom van liederen te kunnen vastleggen. Zingen. Zijn kameraden kwamen hem niet meer opzoeken. Niet uit ontrouw, maar omdat ze gesneuveld waren bij de verdediging van de stad.

‘Verdediging van welke stad?’ prevelde Schubert. ‘Zingen’, en zijn hand tastte opnieuw naar een servet. ‘Ze hebben me verraden. Ze hebben me naar de hoeren gesleept en me daarna laten barsten. Zingen.’ Zijn hoofd viel voorover en bonsde op het tafelblad waar het hartverscheurend begon te huilen.

‘Die maakt het niet lang meer,’ zei Mitzi, die juist met een heer de trap afkwam.

‘Wie niet?’ vroeg de heer.

Ze knikte naar Schubert.

‘Maar dat is toch...’

Mitzi knikte opnieuw.

‘Tragisch,’ zei de heer, daar moet een operette in zitten’, en hij begon te hummen en te neuriën. De heer heette Berté, Emil Berté. Hij was de eigenaar van het bordeel ‘Das Dreimäderlhaus’ en schreef in zijn vrije tijd muziek.

Maar niet iedereen zag die tekens. Juffrouw Kamenow leek sinds wat haar overkomen was met blindheid geslagen. Ze ontleende een air aan het feit dat ze een kind van de aartshertog droeg en zag volkomen voorbij aan het feit dat ik me vrijwel dagelijks misselijk voelde. Het sprak echter vanzelf dat ik dat tegenover haar niet kon bekennen. Ik werd geacht een toekomstige vader te zijn en dan heeft men zo zijn eer op te houden. Ze behandelde me als een sul en de maandelijkse cheque die, namens de aartshertog, aan mij werd overgemaakt, beschouwde ze als door haar in noeste arbeid verdiend.

Kunz werd met zijn gravures de laan uitgestuurd, maar de heiligenbeelden werden er niet meer voor in de plaats ge-

[pagina 208]
[p. 208]

zet. Er slingerden ook geen camisoles meer rond. Allicht niet, want ik deed het huishouden. Juffrouw Kamenow zat de gehele dag met een gelukzalige glimlach rond haar dikke lippen op een stoel, haar handen over elkaar geslagen op haar buik.

‘Hij trappelt al,’ zei ze zo af en toe, maar niet tegen mij. Ze zei het tegen het, in haar gedachten, onder het raam samengestroomde volk.

Ze wilde ook dat ik mijn handel van de hand deed en een, wat zij noemde fatsoenlijke betrekking nam. ‘Met vooruitzichten, iets waar het land iets aan heeft. Waarom meld je je niet bij het leger? O,’ droomde ze, ‘een kind van de aartshertog en een oorlogsweduwe, wat kan een vrouw nog meer betekenen voor dit land?’

Het leek wel of de vernederingen die ik van de aartshertog had moeten doorstaan, bewust door haar gekleineerd werden. Iedere keer als ze over het moederschap sprak, voelde ik het weerzinwekkende geslacht van die haarloze, bleke man weer in mijn mond kloppen. Haar kind was de voltooiing van mijn ellende.

In de avonduren trok ik mij, als mijn werk me niet in de stad hield, terug op mijn kamer, waar ik proeven deed met mijn handelswaar. Met behulp van toverlantaarns en snel in het rond draaiende schijven probeerde ik bepaalde effecten te bereiken die iets met snelheid en oogopslag, met bevriezing zowel als met beweging te maken hadden. Een vervolmaking van de illusies waarin ik handelde. Soms was het resultaat van dien aard dat het zekere lustgevoelens bij me opwekte, vaker echter werd ik door een diepe melancholie bevangen. Ik had het vage gevoel iets te moeten betrappen en ik stelde me voor dat, als me dat eenmaal gelukken zou, daarmee het laatste over mijn afkomst en toekomst onthuld zou worden. Mijn schaduw zou eindelijk en ruiterlijk bekennen niet meer dan een door mijzelf bedachte schim te zijn.

[pagina 209]
[p. 209]

Maar het was niet alleen het oorverdovend ratelen van de tandwielen van het aandrijfmechanisme dat me deed inzien dat de illusie de volmaakte illusie te kunnen oproepen wel altijd een illusie moest blijven. Een dame in een boudoir, een heer die haar komt bezoeken. De heer zet zijn hoed af, de dame legt haar handen op haar zwoegende boezem of speelt met haar paarlenketting. Maar dit alles zo hortend en stotend, dat het eerder verhullend dan ontmaskerend werkte. Ik wist dat ik een geheim op het spoor was, maar naarmate ik dat beter besefte leek het geheim zich effectiever achter de door mij opgeroepen bewegingen te verschuilen. Vertwijfeld begon ik mij af te vragen of ik, met gebruikmaking van een defect - de luiheid van het menselijk oog - wel ooit datgene zou kunnen achterhalen wat ik zocht. Was het niet tegen de filosofische orde om een gebrek om te zetten in een kwaliteit? Was het misschien zelfs wel niet tegen de staatsorde en dus onmogelijk zolang de wereld was zoals zij was? Weliswaar had ik iemand wel eens horen vertellen dat alles wat denkbaar was, ook mogelijk moest zijn, maar ik betwijfelde toch of wat zich in een plat vlak afspeelde wel tot de gerealiseerde mogelijkheden behoorde. Zélf kon je immers niet in de handeling binnendringen, het bleef op zijn best een droom en ik wilde meer dan dat. Op de een of andere manier moest het mogelijk worden vanuit de werkelijkheid in de gedroomde mogelijkheid te vluchten. Misschien was het daartoe nodig dat ik zelf een dimensie aflegde en plat werd als een papiertje, dat ik bijna de ontstoffelijkheid van een romanfiguur kreeg.

Ik kon daar uren over peinzen op mijn kamer en ik moest dat ook wel. Want waar het eens een liefhebberij van me was geweest me met dit soort bespiegelingen bezig te houden, daar leek het nu een dure plicht te zijn geworden om nog iets van mijn waardigheid te redden. Steeds sterker immers bekroop me het gevoel dat ik als een volkomen mis-

[pagina 210]
[p. 210]

plaatste in deze wereld stond. Ongelegen gekomen in een ongelegen tijd en dan voortdurend die dikke, ranzige smaak in mijn mond die mij, als ik mij niet met mijn speurtochten in de tweedimensionale wereld bezighield, daarenboven nog het gevoel gaf dat ik wel voortdurend augurken zou lusten.

De nacht waarin ik verwekt was behoorde beslist niet tot de vrolijkste van mijn leven en het leek wel of ik daar dagelijks aan herinnerd moest worden. Die herinnering ongedaan te maken en daar een ander voor in de plaats te stellen, daar was het me om te doen. Er moest een reusachtig scherm geplaatst worden en op dat scherm moest zich een ander leven gaan afspelen. Een leven waarin ik gelukkig en gerespecteerd zou zijn, een leven waarin de schim van Hauser voorgoed naar zijn kelder verbannen zou zijn en waarin een bediende dagelijks een uittreksel uit de burgerlijke stand op mijn bureau legde waarop, onomstotelijk en voorzien van een keizerlijke signatuur, mijn naam vermeld stond. En een vrouw aan mijn zijde die op Alma leek.

Wat ik zo moeizaam probeerde te bereiken, was juffrouw Kamenow als het ware in de schoot geworpen. Jazeker, in de schoot geworpen. Haar illusies hadden de vorm van kraakbeen, vlees en bloed aangenomen. Zij zou over zes maanden de droom van haar kinderjaren baren. Dat haar droom mijn naam zou dragen was voor mij slechts een schrale troost. Haar droom was mijn droom niet en mijn naam was mijn naam niet.

De vraag is natuurlijk, hoe lang kan een mens met dergelijke ideeën in zijn hoofd, een dergelijke smaak in zijn mond en in omstandigheden zoals die nu eenmaal waren, blijven rondlopen zonder op zijn minst lichamelijk ondermijnd te raken. Mijn braakneigingen namen afschuwelijke vormen aan, ik kreeg last van huidverkleuringen en mijn tanden begonnen in mijn kaken te rammelen. Als ik achter

[pagina 211]
[p. 211]

me keek, om steun bij mijn dubbelganger te vinden, zag ik niets dan het gat dat hij bij zijn vertrek had achtergelaten. Ach, wat verlangde ik naar de schim die ik altijd zo gehaat had. Nu hij er niet meer was leek mijn aanwezigheid, meer nog dan anders, een uiterst dubieuze. Aan wie had ik mezelf ontstolen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken