Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Heiruiker (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Heiruiker
Afbeelding van HeiruikerToon afbeelding van titelpagina van Heiruiker

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Heiruiker

(1935)–Emiel Fleerackers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 129]
[p. 129]

Brief aan Mevrouw Sapyra
(die in de Armenschaal, tijdens het Lof, een valsch stukje van 0,25 fr. needei)

Hoogedelachtbare Mevrouw,

't Was helaas! geen vergissing; 't was wel zóó gewikt en zóó gewild: U hebt een valsch stukje in de schaal gelegd ‘voor den Arme’; en helaas! zeg ik... Ik zeg: helaas over den Arme!

Maar driemaal helaas! over U.

Zeg me niet: 't is niet waar!... Want ik weet het zóó allerbest, Mevrouw. Ik heb het zóó juist gezien; en 'k heb het zóó precies gehoord...

U foeffelde, toen de kerkmeester tusschen de stoelen naderstruikelde, - U foeffelde in uw reticuletje; U foeffelde achter uw geldbeugel; U foeffelde achter 't valsche muntstukje; en, foeffelend, U bespiedde me schuins; al zoo schuins als ik zelf U schuins bespiedde...

[pagina 130]
[p. 130]

En ik dacht: die dame gaat een valsch geldstukje in de schaal leggen; en U legde een valsch geldstukje in de schaal; - want het klonk zóó dof!...

Een looden geldstukje van 0,25, dat neervalt in een houten schaal, klinkt zóó dof!

Op dien doffen klank, plots, U verschrokt - en bekeekt me... en wij bekeken malkaar - en U bloosde!

En ziet U, Mevrouw?... Te kunnen blozen verraadt soms een schoone ziel; te moeten blozen verraadt een leelijke ziel.

En U ondervondt dat een mensch tragische oogenblikken beleven kan.

 

Kom, zeg niet dat ik me bedroog in de klank-interpretatie van dit... uw muntstukje... Dit dof geluid sprak zoo klaar! En uit ondervinding die ik opdeed, zou ik, onder een miljoen doffe geluiden, het dof geluid herkennen van een valsch 25 centiemen-stukje dat in een schaal valt.

Luister.

Eens ging ik naar een Te Deum; met een vriend. Maar ik had mijn geldbeurs vergeten; en zoo, toen de koster met de schaal rondkwam en de metalen stukjes daarin met zuiver geluid neertjangelden, ik wist er geen ander raad op dan mijn vriend eens aan den elleboog te stooten en duim over wijsvinger te schuiven... Mijn vriend begreep mijn nood en schoof me een stukje voor van 0,25 fr.; en 'k lei dit vroom en ruimgevend in de schaal. En toen, - maar toen eerst! - hoorde ik, aan den looddoffen klank, dat mijn stukje valsch was... En 'k hoorde tweedens, dat de koster, met in zijn wensch al 't humour en sarkasme waarvoor een koster vatbaar is, me zei: ‘God moge 't u loonen!’

Ik bekeek mijn vriend; mijn vriend bekeek mij; en U zult begrijpen, niet waar, dat er een wereld pathos trilde in onze wederzijdsche bekijking. Nu nog soms, als ik eens heel naar en tragisch droomen wil, hoef ik maar eventjes

[pagina 131]
[p. 131]

mij dien doffen klank te herinneren met dien sarkastieken optatief: ‘God moge 't u loonen!’

En ik herhaal het: onder een miljoen doffe geluiden zal ik het dof geluid herkennen van een valsch 25 centiemenstukje dat in een schaal valt!

Bij nadere beredeneering, heb ik echter over mijn daad geen verdere schaamte gevoeld. Immers, mijn aalmoes-inientie was zuiver genoeg geweest; maar 't geld van mijn vriend, was valsch.

Maar ùw aalmoes-geld, Mevrouw, was valsch; en ùw aalmoes-intentie was nog oneindig valscher.

 

Wij moeten het natuurlijk niet al te tragisch opnemen; en 't is maar wijsheid de dagelijksche dingen van 't leven als komedie te beschouwen, zoolang wij er het tragische kunnen buiten houden. En nochtans, uw geval is wel trapisch.

Want zie nu! hier treffen wij dus een dame, een dame die rijk is en rijk doen wil - en ze geeft dàt!...

Apropo, Mevrouw, laast U Handelingen der Apostelen, Hst. V?... O Sapyra, ‘waarom heeft de Satan uw hart vervuld, zoodat gij gelogen hebt tegen den H. Geest?... Bleef uw geld niet het uwe zoolang het u bleef?’

En Sapyra viel dood.

Blijf leven, Mevrouw, en denk na...

En alweer, luister eens.

God heeft alles geschapen, marmer, zilver, goud... Maar ei! in zoovele kletskerken wordt plaaster vervalscht tot marmer, ijzer vervalscht tot zilver, koper vervalscht tot goud. En het echt zilver, het echt goud hangt in de ooren en aan den hals van de menschen... en God zelf, van uit Zijn eigen tabernakel, moet die vervalsching aanzien, en dat die vervalsching gebeurt met vermindering van zijn glorie.

't Zelfde Mevrouw, als U de heilige liefdadigheid vervalscht...

[pagina 132]
[p. 132]

En iets anders nog.

Valsche munt geven; met valsch geld spelen, dat is omtrent al een oerzonde, een erfzonde. Niet alleen dus een aanranding op de openbare trouw, een schokken aan een zuil, waarop de solidariteit van de maatschappij rust, maar inderdaad 't is het leven van 't menschdom, voor zoover die mogelijkheid bij u ligt, onmogelijk maken. Geijkte munt vervalschen, wetens en willens valsche munt uitgeven, - zij het dan ook maar in de schaal ‘voor den Arme’, - 't is omtrent al een misdaad als bij de oude volken, 't vuur van den stam te stelen; in de middeleeuwen, de bronnen te vergiftigen; en tegenwoordig, nagelen te strooien langs de makadams.

 

En dit valsche stukje werd ‘den Arme’ geschonken! En van overouds moest de aalmoes van den Arme zoo een heiligheid wezen. Bij oeroude volken reeds werd belasting geheven op den rijkdom ten bate van den behoeftige; en de Joden hadden roerende wetten over de tienden: het 1e tiende was voor den Heer; het 2e voor de bediening van den Tempel; het 3e voor den Arme. En de aren, die schamele Ruth lezen mocht op den akker van gegoeden Booz, waren geen dor ijl stroo, maar volle en voedzame aren. En Christus heeft zoo eens gezegd: ‘Wat gij aan één van deze mijn broeders hebt gedaan, dat hebt gij aan Mij gedaan.’ Hum hum!...

Het schandaal, dat U aan mij hebt berokkend, vergeef ik U. Ik wensch voorwaar niet, dat rondom uw décolletage een molensteen worde gestrikt... U weet wel, dat 's de straf voor hen die schandaal verwekken aan kinderen.

Want het is, me dunkt, zoo al erg genoeg.

 

U ziet, wij zijn tot hooge beschouwingen gestegen.

Hoog, ja! en tragisch.

Maar het meest tragische van al is dit: De koster zei: ‘God zal 't U loonen!’

[pagina 133]
[p. 133]

Die koster is een virtuoos van 't sarkasme; en mijn vrome hoop is, Mevrouw, dat God het U niet en nooit moge loonen.

'k Heb vroeger een anderen koster gekend, Stoffe-Peter, ook sarkastiek; maar naast ùw koster was Stoffe-Peter een sarkastiek wezen op zoet-water. Daar werd een omhaling gehouden, in de kerk, ten bate van de Congoleesche missies. En een dame (nicht van U?) lei heel profijtelijk een witten knop in de schaal... Maar Stoffe-Peter, die 't spel in de gaatjes had, nam den knop uit de schaal, schonk hem oven profijtelijk aan de dame weer en zei zoo: ‘Madame, in Congo dragen ze nog geen bretels.’

Maar dit woord is zoet-water naast den wensch van ùw koster... ‘God zal u vinden!’

 

Tragisch, niet waar?... En 't is voorwaar geen troost, dat het nóg tragischer kan.

Heeft uw linkerhand de daad gezien van uw rechterhand? Laten wij nu maar best veronderstellen van neen...

Maar ja dan of neen, en wat er van weze, ga die daad biechten en betichten, Mevrouw... Ik zeg U: ga het biechten en trek niet op naar 't leste Oordeel, met dit valsche muntstukje op uw geweten.

Want ik herinner mij een woord uit den ouwen Dies Irac en dat woord luidt:

Liber scriptus proferetur: het geschreven boek zal voor den dag worden gebracht...

En een ander woord:

Quidquid latet apparebit: Al wat nu verborgen is, zal dan aan 't licht komen...

Nil inultum remanebit: Niets zal ongewroken blijven...

Dien geweldigen dag houd ik U in 't oog; maar ik hoon dat U dan niet zult te blozen hebben.

En wilt U dien dag niet blozen, ga - en biecht. En bid om vergiffenis bij den Heer, - bij dien Heer, die de armen zóó vaderlijk bemint...

[pagina 134]
[p. 134]

Allo, Mevrouw, op de knieën, armen omhoog, en zeg me na:

 
- ‘Heer! vergiffenis!
 
‘Arme broer! vergiffenis!

‘En gij, onnoozel maar valsch, dom maar venijnig loodstukje, sta niet op tegen mij in 't leste Oordeel - en getuig niet tegen mijn hart!’

En mediteer daar wat over, Mevrouw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken