Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kijkkast (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kijkkast
Afbeelding van KijkkastToon afbeelding van titelpagina van Kijkkast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (11.60 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kijkkast

(1932)–Emiel Fleerackers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

Schamel Binkske

Toen Schamel Binkske stierf... daar zou niemand op de wereld u kunnen verteld hebben van wàt hij stierf. Brak zijn hart? Deed hij geheimelijk een kou op, 's nachts, in den winter? Werd hij gepletterd onder een auto?...

Wie weet?...

Wel, misschien was hij eenvoudig gestorven van honger en miserie.

Toen Schamel Binkske stierf... 'k peins, niemand op de wereld wist, dàt hij stierf. En ware hij bij voorbeeld een paardje geweest, en paardje zijnde, doodgevallen in de berries, - daar zou iets geroerd hebben bij zijn dood; iemand zou gefluisterd hebben: Arm beestje! - Maar Schamel

[pagina 126]
[p. 126]

Binkske was eenvoudig Schamel Binkske - en zoo, toen hij stierf, daar was niets op de wereld, ding noch mensch, dat er om roerde of stoorde...

 

Zooals bij zijn geboorte geen blijde feest werd gehouden en zooals bij zijn Eerste Communie geen wijn op tafel kwam, - zoo stil en ongefeest Binkske in de wereld kwam en over de wereld ging... zoo ging Binkske de wereld uit: ongekend, onbesproken, onbeweend.

 

Twaalf jaar oud - en wees; - en niemand had hem sedertdien ooit gezegd: ‘Kom binnen, Binkske’. - En hij had veel geweend, en daar was niemand die hem zeggen wilde: ‘Troost u, Binkske’. - En hij had maanden lang gezworven door stad en veld en niemand fluisterde: ‘Arm Binkske!...’

Ik geloof vast, dat hij stierf van miserie en droefheid...

 

God! hadden de menschen niet zooveel gewoel gemaakt en feestlawaai in de straten, misschien hadden ze Binkske hooren klappertanden soms van de kou; hadden de menschen meer tijd gehad, ze zouden tranen gezien hebben in Binkske's oogen; hadden de menschen meer liefde gehad, wie zou Binkske niet hebben gekleed, gevoed, gelegerd?

Maar nu, - daar is te veel gewoel geweest in de straten; en de menschen hebben geen tijd gevonden; en de menschen hebben niet aan de liefde gedacht - en zoo... arm, arm Binkske!...

 

Nu ligt Binkske stil en warm. - Hij rust op 't kerkhof. Waar juist, 'k en wete. -

Want de grafdelver zamelde een hoopje zavel en plantte een kniehoog kruisje daar, waar hij Binkske wegdolf; maar den nacht daarop, rukte de stormwind het kruisje weg en smakte 't aan stukken tegen een arduinen monument, en

[pagina 127]
[p. 127]

hij dreef en wreef zoo lang en geweldig dat het hoopke zavel lag effen geschoren, en niemand zou u kunnen zeggen wie daar ligt begraven - en óf er wel iemand ligt begraven...

Stil de wereld in, stil de wereld over, stil de wereld uit...

Arm Binkske!...

 

Maar 't ging er, 't ging er schooner in de andere wereld!

Nauw was Binkske dood, of zijn Engel-Bewaarder voer omhoog, het Paradijs binnen, en hij klapwiekte rond en juichte: ‘Binksken is dood! Schamel Binksken is dood!’ -

En twee tranen blonken in zijn oogen - loutere blijdschap, omdat Binkske dood was!

En toen ze de mare hoorden, al de Engelen, zwevend op hun groote vleugelen, fladderden lijk witte duiven, zongen en jubelden mee: ‘Schamel Binksken is dood!’ - en de weergalm kaatste tegen de gouden zuilen af en klonk doorheen de zalen.

Toen Binkske zelf bij de poort kwam en, heel, heel zoetekes aanklopte, stond Sinte-Pieter gereed en vroeg: ‘Wie klopt daar?’ - En Binkske stierf bijna een tweede maal, van schrik nu, - maar hij wilde beleefd zijn, en zoo, hij antwoordde:

- ‘Binkske, Mijnheer.’ -

- ‘Binkske?’ vroeg Sinte-Pieter. ‘Is dat uw doopnaam?... Wie is uw patroon?’ -

- ‘Ons... Ons-Lief-Vrouwke’, snikte Binkske.

Maar Sinte-Pieter had nu de poort al op een kier gedraaid en met een glimlach over zijn oud, goed gelaat:

- ‘Kom binnen, Binkske, kom binnen.’ -

- En Binkske wilde zoo doen, maar hij schoof uit op den glanzigen dorpel en viel; en toen hij bedeesd en beschaamd weer recht kwam, daar stond een Engel vóór hem met een diamanten kroon in zijn handen, en een ander met twee sneeuwwitte vleugelen, en een derde met een kraaknieuw satijnen gewaad... Altemaal voor Binkske!...

[pagina 128]
[p. 128]

En een muziek kwam op, aanruischend van verre, vol violen en fluiten en zingende vogels.

Maar Binkske zweeg en werd banger en banger. Hij was zeker dat hij droomde. Hij was zoo gewoon aan die schoone droomen!

Hij dacht: Het kan niet voor mij zijn... Hij sloeg zijn oogen omneer, op voorhand al bevreesd voor 't oogenblik dat hij ontwaken ging. En hij deed zijn best om niet te luisteren, niet te kijken.

Een Engel nam hem bij de hand en zei:

- ‘Kom, Binkske, kom.’ -

En Binkske dierf maar amper zijn voeten zetten op den albasten vloer. ‘Ik droom weer’ murmelde hij ‘ik droom weer. - Ik droom dat ik de zoon van den koning ben... En morgen vroeg zal 't weer uitvallen dat ik Schamel Binkske ben.’ -

Nu moest hij stilstaan. Maar hij hield zijn oogen omneer, op het tipke van zijn voeten, en met zijn twee handen rolde en frutselde hij aan den zoom van zijn arm frakske, en hij voelde de tranen kittelen over zijn kaken - van spijt omdat hij droomde en maar niet ontwaken kon. -

En had hij zelfs opgekeken, om wille van zijn dikke tranen zou hij niet gezien hebben, dat de Groote Rechter daar vóór hem zat op een zonnigen troon, met rechts erneven, zijn Engel-Bewaarder en links Sinte-Pieter. -

En de Engel-Bewaarder begon nu te spreken en zijn stem klonk lijk zilver en hij vertelde zoo hooge en zoo diepe dingen en zijn woorden waren zoo lang en zoo geleerd, dat Binkske bijna niets ervan begreep.

Maar hij hoorde wel dat er spraak was van een weesje... dat geen huis had en geen ouders en dikwijls geen brood... en dat nooit de zuiverheid van zijn ziel had bevlekt... en dat elken avond insliep - ‘onder de wake van de starren en mijn vleugels’, zei de Engel - met in zijn handen het koperen kruiske van zijn moeder-zaliger... en dat elken mor-

[pagina 129]
[p. 129]

gen wakker werd met een wees-gegroet op zijn lippen... en dat dit weesjen een echt broederke was van kindjen Abel en kindje Samuel en kindeke Jesus in de kribbe te Bethlehem... en dat Schamel Binkske, engeltje zijnde geweest op aarde met een arm klakske en een krellen frakske, nu voor eeuwig moest Engeltje blijven in den Hemel, met een diamanten kroon en satijnen vleugelen...’ -

Groote God!! Dat gaf een slag in Binkske zijn hart! Want hij wist nu, dat er spraak was van hem zelf; - en dat hij niet droomde, dat wist hij nu ook zeer goed, want zoo schoon kon hij niet droomen. -

Maar hij hield zijn blijdschap in, en wilde ze niet uiterlijk vertoonen, want hij had eens gezien, op den tribunaal, dat er een tweede man moest spreken, die dan juist het tegenovergestelde zeggen moest van den eerste...

En waarlijk, Binkske beefde een beetje, toen Sinte-Pieter opstond en stillekes begon:

- ‘Ik heb ondervonden’ zei Sinte-Pieter ‘dat elk jaar, onder 't zielenoctaaf, en onder de Juni-maand en Maart en Mei, zooveel zielen in den hemel komen... dat ik... dat ik waarlijk peinsde... dat Sint-Jozef of Ons-Heere Jesus of Onze-Lieve-Vrouw... àl de zielen binnenliet... En ik had voorgenomen al de dingen zorgvuldig na te zien... al de papieren... Maar... (en de goede man haperde in zijn woorden en 't was klaar te zien, dat hij geroerd was)... maar de Engel-Bewaarder heeft ons zooveel schoons... zooveel heiligs... zooveel... schoons verteld van Schamel Binkske, dat ik er niets heb bij te voegen dan... dan... Binkske!... (en hij snikte nu en de tranen droppelden langs zijn baard) Binkske!...’

En hij vatte Binksken in zijn armen vast en hief hem op en schudde hem. ‘Binkske, ge moogt hier blijven bij ons!’

- ‘Hier blijven?...’ jubelde Binkske los... ‘Merci!... Merci, Sinte-Pieter! Merci, schoone Engel!... Merci Mijnh...’ -

[pagina 130]
[p. 130]

En de Engel-Bewaarder glimlachte en Sinte-Pieter ook, en ze namen in 't geheel niet kwalijk, dat Schamel Binkske, die toch niets anders kende dan een beetje straat-Vlaamsch, hen in 't Fransch bedankte.

- ‘Mijn kind’ sprak de Groote Rechter nu ‘mijn kind, mijn zoon! Gij hebt geleden op aarde; heeft Mijn Zoon ook niet geleden op aarde? En gij hebt onschuldig geleden; heeft Mijn Zoon ook niet onschuldig geleden? En gij hadt geen huis om te rusten; had Mijn Zoon wel een steen om zijn hoofd neer te leggen?... Voor onschuldige kinderkes is mijn hemelrijk, en zalig zijn degenen, die zuiver zijn van hart, want ze zullen Mij zien en Mijn glorie! ...En zoo, Mijn kleine, trouwe dienaar, wees welkom!... Euge, servule bone!... wees welkom in Mijn Rijk en Mijn Blijdschap!’ -

 

En Binkske bedankte nog eens, zoo beleefd hij kon, - en was heen nu, stoeiend met de Engelen in de starrevelden van het Paradijs. -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken