Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kronijken (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kronijken
Afbeelding van KronijkenToon afbeelding van titelpagina van Kronijken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kronijken

(1930)–Emiel Fleerackers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

De vischmijn

En dit nu was te zien in de hoofdstad der Kempen, op de Groote Markt.

Vlak naast het stadhuis, lag een geplaveid pleintje, enkele stappen lang en breed, afgebakend met ijzeren leunstaven in arduinen paaltjes vastgezet; en midden dit pleintje stond een arduinen tafel op twee arduinen staanders. Steeds verwees de meester op school ons naar die tafel, als hij ons wilde wijsmaken hoe een oud-Bretoensche ‘dolmen’ er uitzag. En tegaar mochten we vernemen wat een ‘menhir’ was.

Nu is die dolmen weg, zooals trouwens heel de vischmijn; en daar hebt ge alweer een droeve bewijs te meer, wat een baldadig ding is: modernisatie onzer steden. Ze moesten hangen!... De vischmijn is niets meer dan een verre souve-

[pagina 89]
[p. 89]

nir, die enkel nog in onze verbeelding zweeft - vol vischgeur.

Elken vrijdag voornoen, lag over 't plaveisel heen, op een beddeke stroo, de rijkdom van de zee te keur en te kijk: alle visch bij zijn eigen volk en soort, op rij. En daar lag schol en rog en makereel, sprot en paling, zalm en haring, garnaal en abberdaan, schelvisch, kabeljauw!... Die reusachtige kabeljauwen vooral riepen vizioenen op van alle vischmogelijkheden in de zee!... En ze lagen daar nu, och arme! op wat stroo, en hun doode oogballen zaten vol heimwee naar de groote zee, en hun opgespalkte kieuwen schrééuwden naar de levende wateren.

En al die visch, dat was zoo een totale massa, alsof de zee, met één hoos, ze daar, in 't hart van de Kempen, bij ons had uitgeschud - en dan, vermoeid, op lage tij terugvloeide.

Een mozaïek van kleuren was het, waar de zon op schitterde zooveel het haar lustte; een hooglied was het van schakeeringen; een cantate van straling en flikkering, zoo rijk als de vitrien bij den goudsmid. Als ik het nu bedenk, Heeremijn!... die kleuren galmden en zongen, de heele gam door, diëzen en bemols inkluis, van 't vuurrood uit naar 't violet. Die visch vulde de markt niet alleen met geur, maar met kleur en klank van kleur... En vischkleur ligt er zoo niet boven-op als bij de bonte vogelen. 't Zit er binnen-in; 't is doorschijnend, net als blinkend metaal en ivoir. En bij de visschen geen flauwe fluweeligheid van dons en vederen, maar een schubberig pantser, waar de harde vlakjes en staalfacetjes op elkander schitter-schoven en schitter-pasten lijk bij den maliënkolder van een middeleeuwschen ridder...

En de bouw dan van de visschen! Zoo een lenig, symmetriek, harmonisch lijf, - 't heele ding als een lustig schipke, met dit roertje, dit schroefje, dat hun staart is; en met die vinnen, zoo teerfijn, als roeispanen in de dollen van de boegflanken. En als een visch gaapt, dan gaapt hij royaal.

De geur alleen bederft wat. Vischgeur! De geur van den

[pagina 90]
[p. 90]

visch bederft den heelen visch. En elken vrijdag, tot 's avonds toe, rook de gansche markt als een pharmacie van ziekelijken Hofmann. 't Is misschien omdat de kleur van een visch, en de vorm van een visch zoo perfekt is, dat O.L. Heer er zoo een weegeur op lei... En ik verbeeld me gaarne, als dier, esthetisch-absoluut perfekt: een visch die zingen zou als een lijster en geuren als reseda.

Wat den smaak betreft van visch, - dat is subjectief. Daar zijn menschen, die àlles ‘mogen’... Pekelharing, dat kan er door. 't Is beter dan haring simpliciter; en daarbij, pekelharing verheft uw ziel uit de naamlooze verveling en saaiheid, verzoent u weer met schoonheid en gezond verstand, als ge b.v. een half uurtje lang moderne poëzie hebt gelezen. Ik meen dat Heine die lettercritiek neerschreef. Ze kan nóg dienen.

Maar haring - haring simpelweg, zonder pekel - is sympathieker. En haring speelt een rol in de sociologie: haring is het biefstuk van den armen mensch. Haring is de proletariër onder de visschen. Haring is armzalig, en zoo gedwee, en zoo goed! Goed ja, - vooral met boontjes.

Maar visch moeten wij niet alleen bewonderen; wij moeten visch ook dankbaar zijn...

Visch inspireerde aan S. Franciscus een heilig sermoen en aan Gezelle de prachtstrofen-soeverein:

 
Met den monde middagmalend,
 
einde en heeft hij noch begin,
 
maar hij muffelt zonder staken,
 
met zijn muile, en met de vlaken,
 
van zijn kaken,
 
water uit en water in.
 
 
 
Wonder schepsel, zonder sprake,
 
woord en tonge en tale ontzeid;
 
zinnebeeld van ongeraakte,
 
nooit besproken, nooit bespraakte
 
moedernaakte
 
schaamtelooze onnoozelheid!
[pagina 91]
[p. 91]

* * *

 

Maar we moeten naar de vischmijn terug...

Leunend met mandjes en korfjes op de ijzeren leun, stond de plebs, kijkers en gebeurlijke koopers, rondom de vischtentoonstelling, en wachtte op den ‘roep’. - Bij den dolmen stond de beul paraat, met een groot kapmes; en op het tafelblad lag een kabeljauw, die met zijn broers gekapt moest als een geurend sacrificie voor den appetijt van duizenden. Lijk die beul - zoo stond Antonius, toen hij voor de Romeinsche plebs de lijkrede ging uitspreken van Caesar, die dood daar op de baar lag, met al zijn gapende wonden.

Bij een tafeltje, in een hoek van de mijn, zat de sekretaris, voor de komptabiliteit, en naast hem stond de bellemanroeper. En een knecht toonde nu een koopje visch, en de belleman telde af: ‘40!... 39... 38... 37... 36!...’

- ‘Mijn!’ - beet een stem.

En de kooper kreeg de portie dan voor 36 stuivers.

En opnieuw: ‘40... 39... 38... 37... 36... 35...’

- ‘'ijn!’

Ge ziet: 't ging hier niet zooals boeren, die koopslaan over een vaars, met bieden, opbieden, afbieden, 't verschil in twee, en handslag, en een ronde bier... Neen! Maar kort-af en kort-weg:

- ‘'ijn!’

Noch ging het hier kalmweg en altie-tij-genoeg als bij notarissen, met hun provisoire en definitieve verkoopingen, inzet, hoogen, palmslag, kaarsjesbranderij; maar kort-kategoriek:

- ‘'ijn!’

Geen officieele omslag noch formalisme.

- ‘'ijn!’

En hier werd het eigendomsrecht, ‘il sacro egoismo’, brutaal en soeverein uitgeroepen en geproklameerd: ‘'ijn!’

Geen socialisme of communisme; geen solidariteitsgevoel; 't was hier het kroondomein van den ouwen Hobbes: homo

[pagina 92]
[p. 92]

homini lupus! - En ware Proud'hon of Marx eens naar onze vischmijn komen kijken, - ze waren zeeziek geworden van korzeligheid: ‘'ijn!’

En daar waren steeds van die gepatenteerde ‘mijners’ bij, die dat woordje ‘mijn’ wisten af te bijten met een knepperigheid, dat ge hun 't brevet op 't artikel had gegeven... 't Kwam zoo knak uit een hoek van hun kaaksbeen als een weerlicht uit den donder: ‘'ijn!’

Zoodat, met de visschen, en dien beul, en dien roeper, en die ‘mijners’, de vischmijn een theater was van aanschouwelijkheid.

Ook van plezier soms.

Wat een plezier was het wel, zoo, op eens, ‘mijn’ te roepen - en weg te zijn. Zoo een revolutionnair ‘mijn’ ertusschen, stoorde den traditioneelen sleur. Dat begrijpt ge.

Een mijner meestudenten deed het eens, en wilde weg; maar werd juist gesnapt door een humoristischen politieagent, die hem snapte, en snappend, ook riep: ‘'ijn!’ - En een uur lang werd de jongen in ‘verzekerde bewaring’ vastgehouden; mocht hij napeinzen over wat de maatschappij er zoo al over denkt, als ge ‘mijn’ roept - en 't is niet van u.

Die zelfde student toch heeft het later verre gebracht. Hij is een hooggeleerd man nu. Hij schrijft boeken. Hij schreef onder meer, een brochuur, getiteld: ‘Over het eigendomsrecht volgens den geest van Rerum Novarum’ - en op bladzijde zeven van die brochuur kunt ge dit lezen, geschreven in een stijl, die zijn best doet om te trillen van eigenaarsverontwaardiging:

- ‘Eigendom is diefstal,’ braakt de godloochenaar Proud'hon uit; maar u vraag ik, goedjonstige Lezer, aan wien schenkt gij het recht te roepen: ‘Mijn!’ - als het niet van hem is?... Dat ware een schelmachtigheid.’

Zoo schrijft 'ne mensch maar uit persoonlijke ondervinding.

[pagina 93]
[p. 93]

* * *

 

En toch - en toch, hoe interessant en aanschouwelijk, schilderachtig en psychologisch-opvoedend dan ook, die vischmijn was geen zielverheffend iets... 't Woordje ‘mijn’ was er heel de triomfleuze van - en 't woordje ‘mijn’ is te ikzuchtig.

Dat 's de wereld, zult ge zeggen. Persies! en dat is de schoonste geschiedenis niet van de wereld.

Inderdaad is het zoo wel: de wereld is een vischmijn in 't groot; en onze vischmijn was de wereld in miniatuur.

't Is ‘mijn-mij-ik’ al wat de klok slaat.

Ik-mij-mijn, gij-uw-'t uw, hij-hem-'t zijn! Wij hebben broeken versleten op de verbuiging dier pronomina; meenden toen, al te naïef, dat het een geval was van spraakleer, door een schoolmeester uitgevonden om er de schooljongens mee te vervelen. We weten het wel beter sinds!... 't Is het echte, gillende, lillende, trillende leven! en 't hoofdstuk over die bezitsvoornaamwoorden is het menschelijkste uit de grammatica. Het louter-menschelijkste; zoodus: het leelijkste!

 

Die koopers; ‘'ijn!’
De snoek snapt een baarsje: ‘'ijn!’
De tijger snapt een lam: ‘'ijn!’
De Jood snapt een Christen: ‘'ijn!’
De Christen snapt een Christen: ‘'ijn!’
Egoïsme zegeviert over al de fronten... Nichts neues!
Altruïsme zwiert aan de galg.
Zelfopoffering ligt verwurgd.
Caritas hangt gekruisigd!

 

- Allo Fancy! zóó niet!... niet àl te melankoliek wezen bij een vischmijn!... niet àl te zwartgallig...

't Is waar... In de straten onzer steden trippelt nog een Zusterke der Armen; in de djungel van Indië zwerft nog een

[pagina 94]
[p. 94]

missionaris - die voor evenmensch en voor Gods glorie leven... en sterven.

En al die ‘mijners’, die de schoone wereld bevlekken?... Luistert toe - want hier gaat een profetie:

Belleman Tijd staat, telt af:

- 40... 39... 38!...

‘'ijn!’ - knakt de Dood - en mee!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken