Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreken en zingen (onder ps. A.M. Eldar) (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreken en zingen (onder ps. A.M. Eldar)
Afbeelding van Spreken en zingen (onder ps. A.M. Eldar)Toon afbeelding van titelpagina van Spreken en zingen (onder ps. A.M. Eldar)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

Scans (11.20 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreken en zingen (onder ps. A.M. Eldar)

(1911)–Willemien Brom-Struick, Anna Fles–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

IV Spraakgebreken en Oefeningen

§ 31 Stotteren

Als hier een enkel woord gezegd wordt over dit spraakgebrek, dan is 't niet om daarvan een verklaring te geven, allerminst om den weg tot genezing aan te wijzen. Het is alleen, om nadruk te leggen op de noodzakelijkheid, hiervoor genezing te zoeken bij bevoegde personen.

De oorzaken van 't stotteren zijn even verschillend als de kwaal in haar uitingen.

Een kind neemt de wijze van spreken over van degenen die het omringen, in de eerste plaats van zijn ouders; als een van beiden stottert, is er groot gevaar dat het kind in dezelfde fout zal vervallen. Dan is dit eerder te wijten aan het slechte voorbeeld dan aan de erfelijkheid; want bij kinderen van stotterende ouders komt de fout zelden voor, wanneer zij hun ouders niet gekend hebben. Door een zenuwachtig temperament zijn velen tot deze kwaal voorbeschikt.

Blume zegt er van: ‘De naaste oorzaak voor het stotteren ligt wel in de onjuiste verhouding tusschen denken en spreken. Of het denken gaat zoo gauw dat het spraakvermogen daarmee geen gelijken tred kan houden, òf de gedachtengang is zoo langzaam, dat de spraakwerktuigen reeds willen functionneeren vóór de gedachten geördend zijn. Deze onevenredigheid kan dus op fysische zoowel als op psychische onvolkomenheden berusten. De onevenredigheid tusschen gedachte en spraak maakt zenuwachtig en leidt tot een krampachtigen toestand van de spraakwerktuigen. Deze openbaart zich in onwillekeurige spierbewegingen, in fronsen der wenkbrauwen,

[pagina 134]
[p. 134]

rimpelen van 't voorhoofd, trekkingen van 't gelaat, soms zelfs van 't heele lichaam.’

Dr. Hermann Gutzmann behandelt de zaak uitvoerig in zijn werk ‘Vorlesungen über Störungen der Sprache’. Volgens hem ontstaat het stotteren dikwijls in de eerste levensjaren; daarom moet het al bij 't leesonderricht bestreden worden. Elke onderwijzer in de laagste klassen heeft op het volgende te letten:

1.De klinkers moeten met de vereischte mondstelling scherp en duidelijk, maar natuurlijk, op lagen toon gesproken worden.
2.Men moet streven naar goede klankkleur en zuiverheid der klinkers.
3.De leerlingen moeten de klinkers door het oor leeren onderscheiden en leeren spreken, naar hun hoogte en laagte, hun kracht en zwakte, hun langeren of korteren duur.
4.De articulatie der medeklinkers in hun verbinding onderling en met de klinkers moet nauwkeurig en vlug worden.
5.Voor zoover de duidelijkheid der uitspraak het toelaat, moeten de medeklinkers aan de klinkers ondergeschikt worden, opdat zooveel mogelijk toon en zoo min mogelijk geruisch gehoord worde.
6.Men ontwikkele en oefene den adem en de juiste verdeeling daarvan bij spreken en lezen.

 

Nog wijst Gutzmann er met nadruk op, toch nooit toe te laten dat een stotterend kind wordt nagepraat. Dit maakt het schuw en ongelukkig en 't is gevaarlijk voor den spotter. Men moet doen, of men de kwaal niet merkt, en veel en goed vòòrzeggen.

Mocht een stotteraar bepaald in de onmogelijkheid

[pagina 135]
[p. 135]

zijn, goed onderricht te ontvangen, dan kan hij beproeven, wat het uitwerkt wanneer hij de volgende oefeningen maakt:

 

Ademoefeningen (zie blz. 141).

 

Spreekoefeningen.

Neem hierbij 't volgende in acht:

a.Spreek langzaam en rustig.
b.Spreek matig luid.
c.Denk eerst en spreek dan.
d.Zit of sta bij de oefeningen recht op.
e.Haal vóór 't spreken door den mond adem.

Klinkers.

1.Doe den mond flink open en laat de tong liggen. Spreek dan de a.
2.Fluister met den mond in a-stand:
inademen _____ h __________
3.inademen _____ h fluisteren a stem
4.inademen _____ h fluisteren ha luid
5.inademen _____ ha lang en luid
6.inademen _____ ha ha ha ha ha ha
7.inademen _____ ha _____ 3 tellen rust a __________
8.inademen _____ ha a ha a ha a ha a
[pagina 136]
[p. 136]
9.Spreek iets lager dan gewoonlijk en begin den klinker zacht:

illustratie

10.Zacht beginnen en toenemen in sterkte:
inademen _____ a a a a a a a
11.Kort en stootend uitspreken:
inademen _____ á á á á á á
12.Haal den eersten klinker in een woord of een zin lang uit en begin altijd zacht:
Aa - l, aa - p, a - dem, a - der, aa - nvang, a - rbeid, a - kker, a - nker, a - vond, a - del, a - ntwoord, a - llerlei.
13.Beschouw den beginletter van een woord als de laatste van 't voorafgaande en den zin als één woord:
A - illustratie. A - lle begin is moeilijk.
A - zië is een werelddeel. A - ppels groeien aan den boom. H - amburg aan de Elbe. H - alle is een Duitsche stad.
14.Doe den mond flink open, laat de tong liggen als bij a en breng de lippen naar voren. Spreek dan de o.
15.Fluister met den mond in o-stand:
inademen _____ h __________
[pagina 137]
[p. 137]
16.inademen _____ ha fluisteren ho fluisteren
17.inademen _____ ho fluisteren ho luid
18.inademen _____ h ho h ho h ho
19.inademen _____ ho luid
20.inademen _____ ho ho ho ho ho ho
21.inademen _____ ha ho ha ho ha ho
22.inademen _____ ho luid 3 tellen rust o luid
23.inademen _____ ho o ho o ho o ho o
24.inademen _____ ha a ho o ha a ho o
25.inademen illustratieGa naar voetnoot1)
26.Oo - m, O - tto, oo - sten, o - pen, oo - ren, o - lie, O - ctober, o - ffer, o - nkruid, o - ntbranden, oo - tmoedig.
27.O - illustratie. O - ver de brug liepen wij. Oo - stenwinden zijn koud. O - hoe lief is dat. O - m de tafel zitten wij. O - ssen zijn in den stal. O - f ge gelijk hebt, weet ik niet.
[pagina 138]
[p. 138]

Medeklinkers.

28.De b wordt gevormd, als men de lippen zacht op elkaar legt en dan zóó opent, dat de luchtstroom in 't midden naar buiten treedt; daarbij geeft men stem.
Oefen vóór den spiegel, fluisterend en met stem: b - b b - b b b - b b b b
ba ba ba ba ba ba
29.Druk met de ingeademde lucht niet op de b, maar houd de keel voortdurend wijd:
ba, aba, bad, bas, baan, baal, bakker, ballen, baksteen, bankwerker, baanveger.
30.Ba - ng maken is verkeerd. Baa - d u niet, als ge warm zijt. Ba - zel ligt in Zwitserland. Ba - kken doet de bakker.
31.De d wordt gevormd, als men den voorsten tongrand zacht achter de bovenste tandenrij legt en dan weer loslaat, daarbij geeft men stem.
Oefen vóór den spiegel, fluisterend en met stem: d - dd - ddd - ddddGa naar voetnoot1)
da da da da da da
32.Da, ada, das, daar, dank, dans, dapper, dadels, dalen, dampen, daken.
[pagina 139]
[p. 139]
33.Da - dels kan men eten. Da - kpannen liggen op de huizen. Da - nkbaarheid is goed. Da - pper zijn die jongens.

 

Ook openluchtbeweging of kamergymnastiek (vooral geen overdreven sport) is voor stotteraars aan te bevelen.

In weinige gevallen, en dan bij energieke personen, zal eigen oefening tot eenig resultaat leiden. Zoo ooit, dan is 't hier noodig, zich te wenden tot een kundig leeraar.Ga naar voetnoot1)

§ 32 Ademoefeningen

Houding

ILiggend op den rug, met de armen los langs 't lichaam gestrekt.
IIZittend op een stoel, terwijl men met iedere hand een zijkant van de zitting vasthoudt, om 't optrekken van de schouders te voorkomen.
IIIStaande met de handen op de heupen en de ellebogen zoo ver mogelijk van 't lichaam af.
IVStaande met de handen tegen de onderkant van de borst, de vingers naar voren en de duimen naar achteren.
VStaande met de handen op 't smalste deel van den rug, zóó dat de eene hand de pols van de andere vasthoudt.
VIStaande met hangende armen.
VIIStaande met zijwaarts gestrekte armen.
[pagina 140]
[p. 140]
De volgende oefeningen kunnen in alle genoemde houdingen uitgevoerd en 5 tot 10 maal herhaald worden.
't Is nuttig den dag te beginnen en te sluiten met oefeningen in liggende houding. Voor eerstbeginnenden is deze houding 't makkelijkst. Door een leerling, die sleutelbeenademhaling gebruikt, moet zij langdurig worden toegepast. Daarna volgt de zittende, later de staande houding. (Zie blz. 22).
Men heeft bij ademgymnastiek veel frissche lucht noodig om de longen te zuiveren en te sterken. Oefen daarom in de open lucht of met open raam. Ook liefst vóór of niet eerder dan ½ uur nà den maaltijd.
1.
a.Haal diep adem door den neus en zet de borst uit, zonder de schouders op te heffen.
b.Blaas de lucht uit op f, zonder de keel te drukken.
2.
a.Adem 2 seconden in.
b.Houd den adem 2 seconden vast.
c.Adem 2 seconden uit.
Om de longen groote inspanning te leeren doorstaan, moet men ze langzaam en voorzichtig wennen, zich zooveel mogelijk gelijkmatig met lucht te vullen, te beginnen met een kleine hoeveelheid en trapsgewijze klimmend tot de grootst mogelijke hoeveelheid, die de longen kunnen bevatten.
De inademing gaat door middel van ribben en middelrif beide (zie blz. 17). 't Vasthouden van den adem gebeurt door 't in spanning houden van alle ademspieren bij open keel; de borst moet daarbij niet inzakken. De uitademing wordt geregeld door geleidelijke ontspanning van de buikspieren. Men moet 't gevoel hebben den adem in de zij te bewaren, wat vooral goed is waar te nemen in houding III en IV.
Sefferi, een Russisch zangleeraar, geeft een lange oefeningstabel, waarbij de tijd voor inademen - vasthouden - uitademen is vastgesteld. Men kan een totaal van 90 seconden bereiken: 25 voor inademen, 40 voor vasthouden, 25 voor uitademen. Oef. 2 kan op deze manier worden uitgebreid. In 't begin moet men niet langer dan 10 minuten achter elkaar en niet meer dan 3 maal daags oefenen; later 4 maal daags 15 minuten.
[pagina 141]
[p. 141]
3.
a.Adem zoo vlug mogelijk in.
b.Adem zoo langzaam mogelijk uit.

In- en uitademing met armbeweging.

4.Neem houding III aan. Breng bij inademing de ellebogen zoo ver mogelijk naar achteren, ga bij uitademing weer in den stand terug.
5.Neem houding IV aan. Breng bij inademing de armen recht naar boven, bij uitademing in den stand terug.
6.Neem houding V aan. Strek bij inademing de armen omlaag, breng ze bij uitademing weer op den rug.
7.Neem houding V aan en adem in, houd den adem even vast en leg de handen tegen 't bovenste deel van de borstkas, zoodat de middelvingers het sleutelbeen aanraken. Adem in deze houding uit.
8.Neem houding V aan en adem in, houd den adem even vast en leg de handen tegen 't onderste deel van de borstkas, zóó dat de toppen der middelvingers elkaar raken. Adem in deze houding uit.
9.Neem houding VI aan. Hef bij inademing de armen zoo hoog mogelijk zijwaarts op, laat ze bij uitademing weer zakken.
10.Neem houding VI aan. Breng bij inademing de armen naar voren tot over 't hoofd, maak een grooten cirkel in de schoudergewrichten, breng bij uitademing de armen achterwaarts naar beneden.
[pagina 142]
[p. 142]
11.Neem houding VII aan. Breng bij inademing de armen zoo ver mogelijk omhoog, bij uitademing weer in den stand terug.
12.Neem houding VII aan. Breng bij inademing de armen zoo ver mogelijk omhoog, laat bij halve uitademing de armen zakken tot schouderhoogte, houd den adem even vast, adem dan volledig uit, terwijl de armen omlaag gaan.
13.Sta rechtop en houd met beide handen (duimen naar beneden) een stok voor de borst. Breng snel den stok zoo ver naar beneden als de armen reiken, zonder 't lichaam voorover te buigen. Hef hem flink boven 't hoofd, zoodat de armen recht naar boven gestrekt zijn. Houd den stok hier eenige oogenblikken, en breng hem dan met een krachtige beweging achter tegen den hals. De armen moeten tot de ellebogen recht naar beneden en zoo dicht mogelijk langs 't lichaam gehouden worden; het hoofd en de schouders moeten, zoo lang de oefening duurt, stil blijven. Adem bij de laatste beweging van deze oefening in, en doe verder als bij oef. 2.
Deze oefening is vooral doelmatig voor den leerling, die bij inademing 't bovenste deel van de borstkas onvoldoende uitzet.
14.
a.Neem een van de bovengenoemde houdingen aan en adem vlug in.
b.Adem zoo langzaam mogelijk uit onder 't neuriën van m, n of ng.
15.
a.Neem houding III aan en adem vlug in.
b.Houd den adem even vast en breng de lippen in lachende houding.
[pagina 143]
[p. 143]
c.Adem zoo langzaam mogelijk uit onder fluisteren van den klinker e.
Zorg er vooral voor bij de uitademing de keel niet te drukken; pers dus niet, maar houd de halsspieren slap en los.
16.
a.Neem houding III aan en adem vlug in.
b.Houd den adem even vast en breng de lippen in lachende houding.
c.Adem langzaam en onhoorbaar uit; stel u daarbij voor een langgerekte e uit te spreken, maar zonder eenig geluid of fluisteren.
Kofler vermeldt aan welke ademoefening de beroemde zanger Farinelli, leerling van Porpora, dagelijks eenige uren besteedde. Hij nam langzaam adem door een kleine lippenopening in houding V, hield den adem eenigen tijd vast, legde de handen tegen 't bovenste deel van de borstkas en ademde langzaam door de kleinst mogelijke lippenopening uit.

Men kan nu overgaan tot oefeningen van lang gesproken of gezongen klinkers. Vóór het toongeven moeten steeds mond en keel in de vereischte houding worden gebracht.

't Spreekt vanzelf, dat men bij deze oefeningen op 't gebied der toonvorming komt. Men heeft de lucht, die nu in klank is omgezet, zorgvuldig te leiden naar 't harde gehemelte. Een goede toonvorming werkt mee tot een goede adembeheersching. Men hoeft daarom met de oefeningen in stemvorming niet te wachten tot de ademtechniek volmaakt is. Eenzijdig is de meening, dat van een goeden adem alles afhangt voor spreken en zingen. Zelfs bij uitstekende ademhaling kan de toon immers slecht geleid worden.

De volgende oefeningen mogen daarom pas begonnen worden, wanneer de normale toon gevonden is en de klinkers vóór in den mond resoneeren.

[pagina 144]
[p. 144]

Bij inademing (volgens Hey) mond en keel in ie-houding brengen, dan, na even den adem vastgehouden te hebben, telkens den klinker ie op een middeltoon, stipt in de maat, spreken met regelmatige tusschenpoozen, zonder lucht te laten ontsnappen. 't Middelrif mag bij 't spreken geen stootende bewegingen maken.

Lukt deze oefening, dan gaat men over tot het uitspreken van een reeks lettergrepen (klinker ie) in één adem:

Wie - die - niet - ziet - niet - ried - dien - brief.

Nu aan elkaar verbonden lettergrepen:

 
Lili ziet dien dief, die Willy's lied niet brieft.
 
Minie liet dien brief niet zien, die Lili grieft.
 
Lili ziet die iris niet.

Na de oefeningen op ie volgen die op andere klinkers.

Een eenvoudige goede oefening is ook het tellen in één adem. De woorden kunnen met tusschenpoozen gesproken worden of nauwsluitend aan elkaar. Het laatste is voor de contrôle van den adem makkelijker, omdat men dan niet ongemerkt den adem kan aanvullen. In plaats van tellen kan men ook lange zinnen in één adem duidelijk spreken.

Voor zangers en zoo mogelijk ook voor sprekers moet hierbij nog het volgende komen:



illustratie

Zoo zacht mogelijk met gesloten mond neuriën, telkens den adem fijner uitspinnen, zoodat elken dag een paar noten kunnen gewonnen worden. Daarna - wat moei-

[pagina 145]
[p. 145]

lijker is - dezelfde oefening met half geopenden mond zacht zingen.

Zangers moeten meermalen daags gedeeltelijke of heele toonladders op en neer zingen, liefst acht tonen, achtste noten in langzaam marschtempo. Telkens moet het aantal der notengroepen, die in één adem gezongen worden, klimmen. Daarna gaat men over tot grooter intervallen, waarbij de adembeheersching moeilijker is.

§ 33 Kaakoefeningen

Alle oefeningen moeten voor den spiegel gemaakt en verscheiden malen herhaald worden.

 

1.Den mond openen en de onderkaak zoo ver mogelijk laten zakken, dan den mond weer sluiten.
2.Den mond openen en de onderkaak zijwaarts heen en weer bewegen.
3.Den mond openen en de onderkaak zoo ver mogelijk naar voren schuiven en weer intrekken.
4.Den mond openen en de onderkaak in een cirkel naar boven en naar beneden draaien.
5.Met gesloten mond onderdrukt gapen, waarbij monden keelholte wijd worden.
6.Vlug spreken, waarbij telkens de onderkaak zoo ver mogelijk moet zakken:
pàpapapa pàpapapa pàpapapa pà
màmamama màmamama màmamama mà.
[pagina 146]
[p. 146]

§ 34 Mondoefeningen

1.Den mond in a-vorm brengen, zoodat tong en gehemelte zichtbaar zijn, dan sluiten, terwijl de tong rustig tegen de ondertanden blijft.
2.Den mond openen, tot de tanden een duimbreed van elkaar verwijderd zijn, dan in ie-vorm brengen door de mondhoeken krachtig terug te trekken, daarna sluiten, terwijl de tong stil blijft.
3.Den mond openen en in oe-vorm brengen, door de lippen naar voren te schuiven, dan sluiten.
4.De lippen afwisselend bewegen als bij sterk glimlachen en bij fluiten, maar nu stijf op elkaar gesloten.
5.Zoo vlug mogelijk overgaan van den eenen mondstand in den anderen door 't fluisteren van de volgende klinkers:
a - ie - a - ie - a - ie - a - ie
a - oe - a - oe - a - oe - a - oe
ie - oe - ie - oe - ie - oe - ie - oe
a - e - ie - o - oe
e - ie - o - oe - a
ie - o - oe - a - e
o - oe - a - e - ie
a - oe - o - ie - e
e - a - oe - o - ie
ie - e - a - oe - o
o - ie - e - oe - a
oe - a - e - ie - o
a - ie - o - oe - o
a - o - oe - e - ie
oe - e - ie - o - a
ie - a - e - o - oe
oe - ie - o - e - a
ie - a - o - oe - e
e - o - oe - ie - a
[pagina 147]
[p. 147]

§ 35 Tong- en huigoefeningen

1.Zacht gehemelte met huig zoo hoog mogelijk optrekken, als bij gapen. Ook bij uitademing de huig omhoog houden.
2.De tong langzaam uitsteken, weer terugtrekken en plat neerleggen, zoodat steeds de huig zichtbaar blijft.
3.De basis der tong plat laten liggen, de punt omhoog bewegen, zoodat ze 't middelste deel van 't harde gehemelte vlug even aanraakt, dan onmiddellijk weer neer laten vallen. De huig moet hierbij opgetrokken en de onderkaak onbewegelijk blijven.
4.De basis der tong plat laten liggen en met de punt een halven cirkel beschrijven langs 't harde gehemelte, zoowel van voren naar achteren als zijwaarts.
5.De tong ver uitsteken en met de punt de bovenlip rechts, links en in 't midden aanraken.
6.De tongpunt tegen de ondertanden houden en afwisselend den tongwortel laten rijzen en zakken.
7.Alle tongletters, in verbinding met klinkers en tweeklanken oefenen; eerst fluisterend, daarna luid, waarbij de onderkaak steeds onbewegelijk moet blijven:
[pagina 148]
[p. 148]


illustratie

la la la la - la la la la - la la la la - la la la la - la
nananana - nananana - nananana - nananana - na
dadadada - dadadada - dadadada - dadadada - da
ta ta ta ta - ta ta ta ta - ta ta ta ta - ta ta ta ta - ta
ra ra ra ra - ra ra ra ra - ra ra ra ra - ra ra ra ra - ra

 

Op dezelfde wijze:

l } e, ie, o, u, oe, è, ì, ò, ù, à, eu, ij, ui, ou.
n } e, ie, o, u, oe, è, ì, ò, ù, à, eu, ij, ui, ou.
d } e, ie, o, u, oe, è, ì, ò, ù, à, eu, ij, ui, ou.
t } e, ie, o, u, oe, è, ì, ò, ù, à, eu, ij, ui, ou.
r } e, ie, o, u, oe, è, ì, ò, ù, à, eu, ij, ui, ou.

§ 36 Klinker- en tweeklankoefeningen

1. Zoek eerst naar 't juiste aanslagpunt van den toon (zie blz. 97 en 98). Zeg daartoe beurtelings een langgerekte j, m, n en ng en laat den toon flink resoneeren. Bij ng de onderkaak laten zakken en heen en weer bewegen. Gaat bij 't neuriën van deze medeklinkers de toonstroom onafgebroken door, dan is dit 't bewijs, dat de toon uit de keel vrijkomt en een goed aanslagpunt vindt.

 

2. Breng nu de resonans van den medeklinker over op den klinker en bewaar het juiste aanslagpunt, wat aan de trilling in 't gehemelte te voelen is:

[pagina 149]
[p. 149]
(lang spreken) (lang spreken)
j - - u - - j - - u - - j - - uGa naar voetnoot1) - -
m - - u - - m - - u - - m - - u - -
n - - u - - n - - u - - n - - u - -
ng - - u - - ng - - u - - ng - - u - -

 

3. Den klinker lang uitrekken en den klank in den medeklinker laten doorstroomen:

 

mu - bu - du - mu - bu - du
zu - nu - vu - zu - nu - vu
ju - lu - wu - ju - lu - wu
ngu - ru - lu - ngu - ru - lu

 

4. Den medeklinker zoo vlug mogelijk vormen, zoodat de klinker bijna niet afgebroken wordt:

 

pu - tu - ku - pu - tu - ku
fu - su - sju - fu - su - sju
hu - gu - chu - hu - gu - chu

u - ù - eu

5. Langzaam van den eenen in den anderen klinker overgaan:

 

ju - ù - eu - jeu
mu - ù - eu - meu
nu - ù - eu - neu
ngu - ù - eu - ngeu
[pagina 150]
[p. 150]

6.

mu - bù - deu - meu - beu - deu
zu - nù - veu - zeu - neu - veu
ju - lù - weu - jeu - leu - weu
ngu - rù - leu - ngeu - reu - leu

 

7.

pu - tù - keu - peu - teu - keu
fu - sù - sjeu - feu - seu - sjeu
hu - gù - cheu - heu - geu - cheu

 

8. Duwen, luwen, stuwen, kuren, vuren, huwen, turen, gluren, zuren, buren huren dure schuren, ruwe muren, sluwe buren, duur uw uur.

 

9. Dun, duf, suf, lucht, gerucht, stug, muts, kunst, gunst, geur, gezeur, keur, stuk, lust.

 

10. Deun, deuk, leuk, heuvel, gleuf, steun, reuk, meu, leun, neus, reus, dreun.

 

11.

 
Dunne deuren kunnen scheuren.
 
Suffe musschen plukken rustig.
 
Schutters stutten fluks hun buksen.
 
Druppels gudsen rundren brullen.

12.

 
Nu uw dunne muren zullen scheuren
 
kunt ge fluks uw gleuven vullen
 
vul ze rustig zuster dunkt uw kunst
 
dun en duf nu vlucht m'n zuster
 
vlucht 't gehucht vlucht op den heuvel.Ga naar voetnoot1)
[pagina 151]
[p. 151]

13. DeurGa naar voetnoot1), deun, duur; geur, gleuf, guur; dun, deun, duw; sleur, sleuf; sluw; keur, keuvel, kuur; hun, heuvel, huwen; hut, heul, huwt; lucht, leun, lummel; dut, deuk, duur; vlug; vleug, gluur; keuren, keuvelen, kunnen; vullen, veulen, vuur; kus, keus, kuur; rust, reuk, ruw; lus, leuk, luw; Rus, reus, ruw; treur, teut, tuur; zus, zeug, zuur; muts, meu, muur.

 

14. Den klinker eerst in de vereischte mondstelling brengen en dan zonder glottisslag aanzetten:Ga naar voetnoot2)

 

u - j - u, ù - j - ù, eu - j - eu
u - m - u, ù - m - ù, eu - m - eu
u - n - u, ù - n - ù, eu - n - eu
u - ng - u, ù - ng - ù, eu - ng - eu
u - b - u, ù - b - ù, eu - b - eu
u - d - u, ù - d - ù, eu - d - eu
u - z - u, ù - z - ù, eu - z - eu
u - v - u, ù - v - ù, eu - v - eu
u - l - u, ù - l - ù, eu - l - eu
u - r - u, ù - r - ù, eu - r - eu
u - w - u, ù - w - ù, eu - w - eu

ù - eu - o

15. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met ù - eu - o.

 

16. Oefeningen als no. 2, 3, 4, maar nu met o.

[pagina 152]
[p. 152]

17.

 
Odo's oog zoo droog zoo rood
 
look zoo droomend sloot zoo dood.

18.

 
Boven blozen roode rozen
 
kroonen hoog de groote boomen.

19. Leun, loon, heuvel, hoven, deun, dood, gleuf, goot, neut, noot, sleuf, sloof, kreunen, kronen, beul, boot, leuk, look, leus, loos, reus, roos, scheut, schoot, keus, koos, peul, pool, kneuzen, knopen, heusch, hoos, spreuk, sprook.

u - ù - o - oe

20. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met ù - o - oe.

 

21.Ga naar voetnoot1)

 
Loopen moet ge 't hooge moeten
 
doet de moeden goed zich voelen
 
doet de moeheid spoedig koelen
 
doet den dood ootmoedig koel
 
kloek ontmoeten hoop ook voeden.

22. Dood, doet, duur; boot, bloem, buur; moot, moed, muur; voet, vuur, vroom; goed, goot, guur; puur, doen, dolen; luw, loef, loof; nu, nood, noen; zuur, zoen, zoon; gruwen, groot, groen; stoot, stoet, stuwt; dood, doet, duwt; groot, groet, gruwt; uur, roer, rook; luwt, bloed, bloot; dolen, doelen, duwen; ruw, roet, rood; sloot, sloeg, sluw; spruw, sproet,

[pagina 153]
[p. 153]

sproot; kluw, kloek, kloof; huwt, hoed, hoofd; schuw, schoen, schoof.

oe - u - eu

23. Boek, buur, beuk; zoet, zuur, scheur; steun, stuur, stoer; groet, guur, gleuf; roet, ruw, reus; stoet, stuwt, steunt; koets, kuur, kreunt; doek, deuk, duw; schoen, scheut, schuw; leun, luw, loer; vuur, voelen, veulen; nu, neus, noest.

 

24.

 
Dood hoe zoet
 
luwt uw gloed
 
koelt het bloed
 
uw voeten dolen
 
kloek in holen
 
stooten stuwen
 
stuwen duwen
 
goeden boozen
 
hopeloozen.

25. Oefeningen als no. 2, 3, 4, maar nu met oe.

 

26. Koen roep goedsmoeds den stoeren boer toef groet koel den stoet doe 't goed.

 

27.

 
't Moet hoe 't bloedt
 
doe 't goed koel en goed
 
hoed den stoet met spoed
 
toef en hoed doe 't kloek.

28.

 
Hoe goed hoe goed
 
de moeder doet
 
hoe goed ze voelt
 
hoe droefheid koelt.
[pagina 154]
[p. 154]

ù - eu - o - e

29. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met eu - o - e.

 

30. Oefeningen als no. 2, 3, 4, maar nu met e.

Men moet er voor zorgen, dat, bij 't eindigen van de ee aan 't eind van een woord of lettergreep, de tong niet omhooggaat: mee klinke niet als meej.

31.

 
Kee heeft steeds veel leed.
 
Kee's leed heel wreed geeft Neel geen leed.

32.

 
Geen reden deed een leed vergeten
 
een leed heel wreed geeft menig wezen
 
geeft teedre wezens wreevlen geest
 
deed spreken menig wreede meening.

33.

 
De roode reus reed heen
 
de groote geus benêen
 
den hoogen heuvel neemt
 
loopt leuk in rozenbeemd
 
een vleugje groot geneugt
 
verheugt de looze jeugd.

ù - e - ie

34. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met ù - e - ie

 

35.

 
Heel diep heel diep
 
langs 't lieve diep
 
eedle Lili liep
 
wie spiedt het diep
 
van 't levenslied
 
dat Lili kweelt
 
nu moegespeeld.
[pagina 155]
[p. 155]

36.

 
Geen zwierig getier
 
geeft een zier
 
eedle Lili breek de lier
 
wees een zegen vredig fier
 
een die eenig hier gebiedt
 
streelt geen lieflijk sierlijk lied.

oe - u - ie

37. Boer, buur, bier; zoon, zuur, zien; groet, gruw, griet; gieren, guur, goed; moed, muur, mier; lier, luur, loer; roep, ruw, riep, diep, duur, doen; stier, stuursch, stoer; stoet, stuurt, stiet; lied, luwt, loef; niet, nu, noen; dieven, duwen, toeven; grieven, gruwen, groeven; stieten, stuurden, stoelen; spied, spuwt, spoed; schoer, schuur, schier; tieren, turen, toeren; roef, uur, Ier; koets, kuur, kier.

ie - u - e

38. Ruw, ried, reed; steenen, stieren, sturen; been, bier, buur; zuur, ziedend, zedig; neen, niet, nu; stuwen, stieten, steden; leden, lieden, luwte; een, iets, uur; duwen, dienen, deelen; spuwen, spieden, spelen; vier, veen, vuur; duur, dier, deed; luw, liep, leen; gruwen, grief, geef; geel, gier, guur; muur, meen, mier; beet, biet, buurt; Kees, kier, kuur.

 

39. Oefeningen als no. 2, 3, 4, maar nu met ie.

 

40.

 
Wie die niet ziet niet ried dien brief.
 
Lili ziet dien dief die Willie's lied niet brieft.
 
Minie liet dien brief niet zien die Lili grieft.
 
Lili ziet die iris niet.
[pagina 156]
[p. 156]

ù - oe - ie - ì

41.

 
Vlied de vliedende vloeden
 
zij spieden en spoeden
 
de boozen de goeden.

42.

 
Zie de Mississippi vlieten
 
zie de gieren die hier zwieren
 
zie de mieren die hier krielen
 
zie de wielen wriemlen tieren.

43.

 
Witte lippen trillen driftig
 
driftig siddren wilde kindren
 
spits begint hun lip te trillen
 
flinke kindren siddren nimmer.

44.

 
Frits ligt gillend rillend trillend
 
in de dichte wildernis.

45.

 
Dit kind is nimmer wild het stille zingen
 
klinkt in de stilte in des vlinders trilling.

u - eu - ie - ì

46.

 
Duw stuw dit is de gleuf
 
zie heuvlen blinken
 
zie 't vleugje licht lief licht te klinken
 
die luwte ginds wie die niet ving
 
vliegt niet die teug in vleugeling
 
klinkt lieflijk niet die keuveling.

ó - ù - ì

47. Dof, dun, dik; min, muf, mof; mosch, musch, mis; bikken, bukken, bokken; vol, vullen, villen;

[pagina 157]
[p. 157]

binden, bunder, bonden; krom, krummel, krib; bik, buk, bok; slof, slungel, slim; boor, blunder, blind; bof, buffel, bits; koor, kust, kind; bos, bus, bind; gloor, gutst, gist; moor, muts, mist; voor, vlucht, ving; kom, kus, kin; zin, zuster, zon; klink, kleur, klom; door, deur, ding.

ì - è - ij.

48. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met ì - è - ij.

 

49. Stel, stijl, stil; geld, geit, gil; wel, wei, wil; gesp, Gijs, git; wet, wijd, wit; let, lijd, lip; dek, dijk, dik; flink, fijn, vel; vlek, vlijmen, vilt; flets, feit, flink; leg, lei, ligt; rep, rijp, rib; bef, blijf, licht; zet, zijde, zit; ken, kijk, kind; zenden, zijn, zin; recht, rijgt, richt; met, mij, mist; schel, schijn, schil; tel, tijd, tillen; tent, thijm, tint; men, mijn, min; pen, pijn, pin; hel, heil, hit; bid, bijl, bel; spel, spijl, spil; wel, wijl, wil.

 

50.

 
Hei, hei!
 
't Is nu Mei:
 
Laat ons dansen in een rij,
 
dansen, springen willen wij,
 
ik en gij,
 
in de Mei.

51. Oefeningen als no. 2, 3, 4, maar nu met ij.

 

52. Hij mijdt mij, mijdt mijn blijheid; kijk zijn spijt, zijn wijsheid; lijdt hij pijn, mijn spijt zij blij, mijn spijt zij pijn, zij wijd; zijn heil.

[pagina 158]
[p. 158]

è - ij

53.

 
Werk met vlijt
 
trek ten strijd
 
mijd den schijn
 
ken den tijd
 
scherpe pijn
 
en venijn
 
wijd en zijd
 
brengt zijn nijd.

ij - ie - e

54. Mij, mee, mie, zij, zee, zie, wie, wee, wij, lei, gij, steê, drie, vee, Kee, wei, brei, blij, vrij, vreê, prij, rij, ei, kei, hij, Fie, gerij, gereê, gedwee, tevreê, thee, getij, galei, bij, vlei, spie, beê, sprei, suikerij, twee, dij, ree, slavernij, gewei, knie, koffie, twee, slee, Slie, candij.

ì - ù - ie - ij

55.

 
Klingeling ling-ling
 
dit lieflijke ding
 
meldt klinkend blijde
 
het stille glijden
 
der milde tijden
 
dit kieleglijden
 
en lieflijk deinen
 
in stille tijden
 
mijdt zielepijnen.

ù - e - è

56.

 
Je kent de menschen slecht je denkt
 
ze wel te kennen en je denkt te helpen
 
te helpen snel en wel je wenscht het
 
zeg heb je elken wensch geteld.
[pagina 159]
[p. 159]

57.

 
Teedere engelen zweven ten hemel,
 
brengen der menschen
 
edele wenschen
 
den hemelschen heerscher.
 
 
 
Zeegnende geesten zweven ter neder,
 
brengen den levenden,
 
edelen, strevenden,
 
hemelschen vrede.

58.

 
't Gehekel 't beestig wreed gehekel
 
deed menig heldren geest reeds breken.

59.

 
Eerder deed men steenen breken
 
eer men hem deed medespreken.

è - ì - e

60. Bed, bid, beet; wet, wit, weet; let, lid, leed; zet, zit, zweet; ver, vin, veen; vel, veel, villen; vet, vitten, veete; vlek, flink, vleet; flets, flikkeren, fleemen; men, min, meen; smet, smid, smeed; pet, pit, peet; tred, trilt, treed; net, nicht, neef; west, wind, wees; kers, kist, keel; vest, vischt, veel; test, tilt, teelt; dreg, dicht, deel; knecht, knikt, kneed; geen, ging, geld; geest, gist, gest; dek, dik, deed; neen, neerGa naar voetnoot1), nest; deelen, bedillen, wellen; vellen, villen, velen; met, meer, meest; gek, geer, geel; vleesch, veer, vet.

[pagina 160]
[p. 160]

61.

 
Kees, speel mee!
 
mee in zee.
 
Kees, kom speel!
 
'k Geef je veel,
 
heel veel steenen.
 
Zet je beenen
 
heel ver in de zee.

ù - ì - e - è

62.

 
Dit bericht deed Krelis rillen
 
siddrend grimmig zegt de meester
 
't is verkeerd dit wist ge immer
 
zelfvergeten plichtvergeten
 
immer wilt ge vrede breken
 
immer zit ge streken zinnend
 
en lichtzinnig te verhelen.

63.

 
Helder klinken de tinklende bellen,
 
de sperwer trilt met siddrende vlerken
 
en meldt de milde lente, kindren
 
zeggen met stille stem stemmige wenschen,
 
misbellen klinken in 't verre westen.

ù - ì - e - è - ij

64.

 
Breid breede rijen
 
op wijde wegen
 
spreid speelsche rijkheid
 
en weelde tevens
 
reeds wijkt de weeheid
 
reeds reiken reeksen
 
rijk levende reinheid
[pagina 161]
[p. 161]
 
heilig ten hemel
 
zij lijden leed
 
't geen weinigen leden
 
een strijd zij streden
 
bij velen geëindigd
 
in wreev'le gepeinzen.

65.

 
Rechte reeksen breiden breed
 
witte wijde kringen in deinende rij
 
geen weet geen kind geen grijsheid
 
welke weelde welke wijsheid
 
wijlt in fijne teere dingen
 
trilt in stil geheime kringen
 
wel is rijke wijde weelde
 
in den strijd den steeds verbeelden.

u - ù - ie - è - oe

66.

 
De buren vieren met bloedige vuren
 
het vlieden der uren
 
zij spieden en turen
 
zij spieden en spoeden
 
en roepen en gluren
 
en koelen hun woede.

e - è - à

67. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met e - è - à.

 

68.

 
Wat was het was de wereld dan wel dwaas
 
wat dacht men van dit effen schel geraas
 
was het de merel kwam de merel melden
 
dat lente kwam van verre langs de velden.
[pagina 162]
[p. 162]

o - ó - ò

69. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met o - ó - ò.

 

70. Bók, kòk; stom, stoffig; kom, klok; bot, slot; lont, los; vod, bod; mof, mop; trommel, tros; drom, drost; krom, korst; roffel, rot; grommen, grof; spons, spot; vol, hol.

 

71. Bod, boorGa naar voetnoot1), boot; bol, bok, bode; bord, boord, boom; bom, mop, moot; blok, blom, bloot; zot, zon, zoon; dot, dof, dood; dorst, dom, doop; lot, lont, loon; kok, koor, kroon; kroop, krom, krot; vocht, vork, vroom; kocht, kom, koon; kort, koord, koos; schot, schommel, schoon; hossen, hommel, hoon; tros, trommel, troon; klos, klom, kloof; ros, rond, roof; drost, drom, droom.

ù - o - ó - ò

72.

 
Op de dorre doode stronken
 
zocht ons Roosje droge lorren
 
donker flonkren groote bonken
 
wolken door den doffen donder
 
morren brommend door de bonken
 
Roosje hoort met groot verwonderen
 
't gonzend bonzen 't botte klotsen
 
en gedrongen op de rotsen
 
loopt ze doof voor boozen donder
 
hoopt beschroomd de lorren op.
[pagina 163]
[p. 163]

73.

 
Op den Dom
 
klonk het doffe klokgebrom
 
klonk het gonzen en het romm'len
 
dondrend klonk het golfgeklots
 
klonk in 't rond tot op de rots.

74.

 
Dorre tronken door de zon
 
dof omgloord ten spot der golven
 
onder 't morsig vocht bedolven
 
tot de zon in 't ronde klom.

75.

 
Dolf, de kok, trok plots den dolk,
 
de os stort ploffend op den grond,
 
't gromt en rommelt in de longen,
 
plomp en log rolt kop op borst.

ù - oe - o - ó - ò

76.

 
Goede moeder hoor ons roepen
 
kom en doe ons spoedig open
 
droeve zonen moeder groeten
 
toeven mocht noch kon de moeder
 
zonen klonk de woordenvloed
 
zonen hoe zoo dof zoo droevig
 
toont je kloek toont je vol moed
 
o 't bewogen droef gemoed
 
zonder hoofd is groot noch goed.

ó - ò - à - a

77. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met ò - à - a.

[pagina 164]
[p. 164]

78. Oefeningen als no. 2, 3, 4, maar nu met a.

 

79. Oefeningen als no. 14, maar nu met a.

Men mag den klinker niet aanzetten, vóór mond en keel rustig in den a-stand zijn gebracht, daar er anders gevaar is voor glottisslag. Dit kan men ook tegengaan door een bijna onhoorbare h vóór den klinker te schuiven.

 

80.

 
Langzaam dwalen arme schapen
 
grazen langs de watervlakte
 
scharen adelaars en valken
 
fladdren zachtkens langs de baren;
 
later vallen matte stralen
 
van de maan langs alle baren
 
dalen zachtjes langs de valken
 
naar het gras waar alle schapen
 
klaag'lijk blatend samen grazen
 
vader ga ze dra vergaren
 
langer dwalen waar hun schade.

81. Baat, bad, bod; laaf, laf, lof; laat, lat, lot; dalen, dal, dol; graaf, graf, grof; grot, grap, graan; daad, dat, dot; laan, lang, los; grazen, gras, gros; blok, blad, bladen; kraan, krab, krot; spot, spat, spade; slot, slap, slaan; laken, lak, lok; wrocht, wrang, wraak; raak, rakker, rok.

 

82.

 
Laat dat 'k zal gaan of lang
 
de bange nacht mocht slaan
 
'k dacht toch te gaan wat laat
 
al stond de maan in vollen glans
 
't was nog een wolkenlooze nacht
 
de maan blonk laat nog kalm en zacht.
[pagina 165]
[p. 165]

83.

 
't Gebod kwam thans tot Sanne dat zij mocht
 
den ganschen dag tot 's nachts nog Otto wachten
 
wat lot ze zocht en zocht mocht ze
 
hem wachten nog lang wachten was het toch.

84.

 
Haar dacht toch maar te gaan en lang
 
als haast de bange nacht brak aan
 
zocht Ada nog de zonnestralen
 
de maan stond lang daar aan den trans
 
lang blonk er zacht haar stralenkrans
 
de zon zag Ada langzaam dalen.

ie - e - a

85. Oefeningen als no. 5, 6, 7, maar nu met ie - e - a en u - ie - a.

 

86. Bies, beet, baas; laat, liep, leep; laat, liet, sleep; Mie, meet, maat; riet, reet, raad; riepen, reepen, rapen; mier, meen, maar; lief, leef, laven; grienen, grenen, granen; kiel, keel, kaal; schriel, scheel, schaal; dienen, deelen, dalen; viel, veel, vaal; stiet, stede, staat; giet, geel, gaan; dief, deed, daad; niet, neen, naar; kies, kees, kaas; waar, weet, wier; lier, leest, laars; klier, klaar, kleed; vlies, vla, vleet; vaas, veel, vies; faam, feest, fier; dier, deed, daar; bier, beest, baar; gaar, geest, gier; hier, heet, haar; paar, peet, pier; zaag, zee, zien; schier, scheen, schaar; vlaag, vleesch, vlier.

ù - ie - e - a

87.

 
Een lied een lieflijk levenslied
 
aan Ada Lili's gaven biedt
 
laat Ada leven 't zielelied
 
't speelt diep en veel in beemd en vliet.
[pagina 166]
[p. 166]

88.

 
Zie 't zwierig kleed daarhenen zwiert
 
een ieder Ida's gaven viert
 
geen die verneemt dat eedle lied
 
en niet haar fieren geest geniet.

a - o - oe

89. Baas, bood, boert; baar, boon, boer; loef, loof, laaf; bloed, blaat, bloot; slaan, sloeg, sloot; vroom, vroeg, vraag; maat, moot, moed; daad, dood, doet; raad, roet, rood; room, roem, raam; laat, lood, loensch; gaat, goot, goed; staat, stoot, stoet; graat, groot, groet; spoed, spoot, spaan; poel, pool, paal; dalen, dolen, doelen; vla, vlood, vloed.

e - a - o

90. Beet, baat, boot; heelen, halen, holen; leven, loven, laven; laat, leed, lood; veel, vaal, viool; vee, vaas, voos; vroom, vratig, vrede; bede, bate, bode; bloot, blaten, bleek; stoot, staat, steê; leenen, lanen, loonen; wreken, wraken, gewroken; sloot, slaat, slee; smook, smaak, smeeken; dood, daad, deed; meel, molen, malen; wonen, weenen, wanen; waas, wees, woon; baak, beek, boot; knaap, knoop, kneep; breed, brood, braam; vlaag, vleesch, vlood.

ù - o - oe - a

91.

 
Hoe goed hoe zoet doet aan 't gemoed
 
de koele ja de zoele vloed
 
laat gaan de moede zoon
 
laat dagen komen schoon ook laat
 
ook spade naken goed en kwaad
 
hoe looft de zoon de goede daad.
[pagina 167]
[p. 167]

92.

 
Waar toeft de moeder
 
hoe raadloos dolen droeve voeten
 
hoe ploegt de laars het groene zaad
 
zoo vroeg en laat zoo vroeg en laat
 
moet zoo de dood haar zoon begroeten
 
maak spoed o zoon waar moeder gaat
 
daar mocht haar dagen raad en daad.

ù - o - e - a

93.

 
Laat Eva staamlen waan is dood
 
gaan vete haten dwalen smeeken
 
geen bede haalt zoo hoogen nood
 
waag weenend vaag het leed te heelen.

94.

 
Geen staamlen baat den vader Oda bood
 
geen raad haar waan is wreed en groot
 
maar Eva schoon zoo vaag haar bede
 
zoo toonloos naderde een schrede
 
en vraagde vaders leed te heelen
 
en waagde smeekend haar te streelen
 
Oda bezweek het weenend oog
 
slaat Eva spraakloos naar omhoog.

95.

 
Koosje is groot;
 
zij is rood
 
als 't roode roosje;
 
zoo rood is Koosje.
 
Koosjes oogjes zijn gesloten;
 
loop niet, Koos, je zult je stooten.
[pagina 168]
[p. 168]

à - a

96.

 
Barbara sprak thans Amanda
 
laat daar dra dat paar vandaan gaan
 
dat daar bang aan 't altaar wacht
 
laat dan Ada's arm aan Abram
 
dat haar knaap haar daar vandaan haal
 
laat aan Abraham dan Ada
 
als Amanda langzaam raad schaft
 
dankt haar Ada zacht sprak Clara
 
ach Amanda laat dan Ada
 
laat dan Ada grafwaarts gaan.

97.

 
Karel gaat,
 
Daatje staat;
 
Karel gaat en gaapt,
 
Daatje staat en slaapt.
 
Laat ik raden
 
wie daar gaat
 
langs de straat....
 
'k Raad: Klaas Vaak.

98.

 
Jana gaat, vraagt raad aan Ada;
 
Ada raadt haar: ga naar Clara,
 
vraag aan Clara raad, vraag Clara
 
daar waar Ada's raad vaak vaag waar.

99.

 
Vader, Karel vraagt genade;
 
kwade dagen kwamen spade,
 
gaven Karel zware slagen.

100.

 
De schaaf maakt de plaat gaaf.
 
De wagen gaat spaak.
[pagina 169]
[p. 169]
 
De knaap laat zaad malen.
 
De staat laat een plaat halen.
 
Ada laat de gaten mazen.
 
Bananen en dadels smaken Ada.
 
Aan de waag laat Aaf de schaal dalen.
 
Het schaap blaat laat.
 
De maan gaat dalen.
 
De vaas staat laag.
 
De bladen van de plataan dalen.

101. De volgende klanken aan elkaar verbinden:

 

E - ù - u - ie - à - a - ij.
O - ò - oe - u - ù - ie - a.Ga naar voetnoot1)

 

102.

 
Zedig Grietje langs de muur liep
 
buurtjes Kees zij even aanstiet
 
Kees die ried wat Grietje meende
 
kies nu riep hij Grietje weende
 
Kees geeft om 't gesteen geen zier
 
Grietje riep hij nu niet fier
 
Grietje meent hij nu geen kuren.
 
Wees nu vriend'lijk voor uw buren.

103.

 
Ruwe Koen groet Teuntje zuur
 
Teun zoekt heul bij Koert haar buur
 
Teuntje voelt nu koel voor Koen
 
kreunt doet preutsch voelt nu haar schoen
 
Koen de reus nu ruw en zuur
 
stuurt en duwt Koert van den muur.
[pagina 170]
[p. 170]

au en ou (ò - oe, zie blz. 49)

De beginklank moet lang, de eindklank zoo kort mogelijk worden aangehouden.

 

104. Flauw, bouwt, bauwt, oud, blauw, kout, douw, dauw, koud, krauwt, gauw, goud, rouw, rauw, sjouwen, lauwheid, vouwen, flauwte, spouwen, blauwt, brouwt, grauwt, klauteren, houwen, kauwen, jouwen, knauwen, outer, krauwen, snauwen, laurier, louter, mauwen, mouwen, nauw, stout, pauw, spouwing, prauw, rouwig, saus, schouwen, stouwen, touw, vrouwen, trouwen, klauwen.

 

105.

 
De ochtenddauw ligt grauw 't is koud
 
de oude vrouw neemt gauw een touw
 
en kloutert stout op 't oud gebouw
 
niet flauw noch lauw
 
maar houw en trouw.
 
Zij sjouwt de pauw die met zijn klauw
 
haar krauwt en knauwt
 
zij roept au! au!
 
maar houdt den blauwen gouden pauw
 
toch vast geef gauw die trouwe vrouw
 
een kous vol goud.

106.

 
Een pauweklauw
 
lag in 't gebouw
 
ik nam een touw
 
zocht in de kou
 
de pauweklauw
 
en een kous vol goud
[pagina 171]
[p. 171]
 
die in mijn mauw
 
gestopt is gauw
 
toen meegesjouwd.

ù - ou - ò - o

In de o mag niets van de tweeklank ou gehoord worden.

 

107.

 
De gouden zon dook onder
 
zou de nood zoo hoog geklommen
 
zou hij rouw en dood verkonden
 
zou hij zonde groot doen komen
 
over groote oude stroomen
 
't zou rouwe hoopen op dat hoofd
 
dat nog in vrome trouw gelooft.

aai - ooi - oei

108. Baai, kooi, moei, fraai, foei, saai, looien, mooi, kraai, gloeien, fooi, maaien, koeien, allooi, draaien, prooi, roeien, kooien, stoeien, kraaien, gloeien, bloeien, verfoeien, bemoeien, rooien, hooien, dooien, gooien, laai, kaaiman.

 

109.

 
Wat lawaai en gedraai,
 
Wat gezwaai en gekraai!
 
't Is niet saai, maar ook niet fraai!

110.

 
Het raam ontdooide 'k zag de kleine kooi
 
't gordijn er naast in mooie plooien hangen
 
ik gooide een fooi naar binnen die daar viel
 
tot in de kooi in 't hooi.
[pagina 172]
[p. 172]

111. Ik roei naar die koeien, die loeien en stoeien; 'k zie bloemetjes bloeien en groeien; de beekjes klaterend vloeien.

 

112.

 
Een saaien rok, een buis van baai,
 
een oude kous met vouw en plooi,
 
een schooiersplunje van allooi
 
ligt naast den gloeiend heeten schouw,
 
ligt in 't verfoeilijk oud gebouw.
 
Een mooie plant daarnevens bloeit
 
en om het fraaie kooitje groeit;
 
daarbinnen stoeien zij en kraaien,
 
terwijl zij heen en weder draaien.

ui (ui - u of ui - ie)

113. Duit, lui, bruid, guit, huis, ui, fruit, fnuiken, fuik, kuit, luiken, luieren, duiken, ruien, ruiken, kruien, kruipen, beduiden, spuien, spuiten, luie, luiden, kuieren, Muiden, fluiten, kruiden, pluis, kuif, duif, buil, ruit, pui, bruin, buis, muis, duin, duim, bui, kuisch, gelui, snuit, tuit, uien, kruien.

 

114.

 
Foei, luie uilen!
 
wat moet dat huilen,
 
dat fluiten als muizen
 
in tuinen en huizen?
 
't Geluid van de duiven
 
met wuivende kuiven
 
is ook al niet pluis;
 
't is lastig gespuis.
[pagina 173]
[p. 173]

115.

 
Wat of toch dat kruipen beduidt,
 
dat fluitende uilengeluid?
 
't Is niet pluis,
 
't zijn muizen, die kuieren in huis.
 
Dat vuile bruine gespuis,
 
krui ze er uit, krui ze weg uit m'n huis.

eeu (e - oe), ieu (ie - oe)

116. Leeuw, nieuw, geeuw, hieuw, eeuw, kieuw, schreeuw, weeuw, meeuw, spreeuw, sneeuw, Zeeuw, Hebreeuwsch.

 

117.

 
Een flinke Zeeuw keek naar een meeuw en een spreeuw,
 
die op nieuw zich rolden in de sneeuw.
 
Op eens zag hij een leeuw, en met woest geschreeuw,
 
hieuw de flinke Zeeuw in op den leeuw.

§ 37 Oefeningen voor den zachten toonaanslag

Vóór 't aanzetten van den klinker mond en keel in de vereischte houding brengen. Wie last heeft van glottisslag, moet eerst een h vóór den beginklinker schuiven en deze langzamerhand weglaten (zie ook no. 14).

[pagina 174]
[p. 174]

118. Haan, aan; haard, aard; happen, appel; heischen eischen; huilen, uilen; heen, een; heinde, eind; held, elk; hoofd, ooft; hik, ik; hout, oud; hakker, akker; hangen, angst; haas, aas; haten, aten; hecht, echt; heer, eer; hier, Ier; hel, el; hei, ei; heet, eet; heg, eg; help, els; hert, erwt; heuvel, euvel; huid, uit; hommel, om; hoor, oor; hop, op; huur, uur.

 

119. Allerlei, achterdeur, aardappel, Albert, Anton, Amerika, arbeid, akker, Agatha, April, avond, Afrika, Azië; aalbessen, aangedaan, aanmerking, aardigheid, akelig, augurk, Augustus, Augustinus, Australië, eigenaar, ijskoud, ijdel, ijverig, eindelijk.

 

120. Uitpakken, uitgaan, uiterwaard, uiensoep, Eduard, Eva, evangelie, eenzaam, edelsteen, evenwicht, eetkamer, Engeland, ellemaat, ebbenhout, erwtensoep, Indië, infanterie, inwijden, immer, ivoor, iris, Italië, Isabella, Ierland, Ida, iepeboom, ideaal, oogappel, oase, Oostenrijk, optocht, onzichtbaar, ontvangen, oudheid, ouwel, oesters, oefenen, oever, uurwerk, Utrecht, uniform, Europa, euveldaad.

 

121.

 
Adam at van den appel.
 
Eva bood den appel aan.
 
Abraham was een der aartsvaders.
 
Eer uwe ouders.
 
Eerlijk duurt het langst.
 
In Artis is een olifant.
 
Italië is een overheerlijk land.
 
Elkeen ontmoette onze oom.
[pagina 175]
[p. 175]
 
Eindelijk kwam er hulp opdagen.
 
Iemand antwoordde onmiddellijk.
 
Oostenwinden zijn er in October.
 
Open, o Ida, och open de oogen.
 
Immer voor een ander leven.
 
Uren, dagen, maanden, jaren.
 
Augustus is een zomermaand.
 
Alles, alles op de aarde moet eenmaal ondergaan.

In Averbode is een oude abdij, eveneens eertijds eeuwen lang in Egmond.

 

122. O, o! hoe akelig is alles wat Ada ons verhaalde. Avond aan avond is er nu angst in ons huis. Alles is ten onderste boven gekeerd. Ieder is angstig; allen ijlen al heen en weer, op en neer. Als Otto ons maar aanhoorde! Akelig is het, Ada aan te zien.

 

123.

 
O avond- noen- en morgenmate,
 
ik vrij mij op uw' klank verlate,
 
gewijde klok!
 
 
 
(Gezelle)

124.

 
- - - - - - - - - - -
 
O God, van U gescheiden, drage; en 'k vrage
 
opdat ge mij, voortaan, o Heer,
 
eens ruste en vrede en weer dat leven wilt geven,
 
dat leven is, en U genieten, immermeer!
 
 
 
(Gezelle)
[pagina 176]
[p. 176]

§ 38 Toonlooze klinkers

Langzaam te lezen; de toonlooze klinkers moeten den natuurklank hebben (zie blz. 45).

 

125. Listige vleiers zijn gevaarlijk. Lastige arbeid is verkieslijk boven ledigheid. In een statig woud heerscht soms doodelijke stilte. Zult ge nu werkelijk eindigen met zondigen? In een landelijk oord kan men gelukkige dagen doorbrengen. Vochtige woningen zijn ongezond. Vinnige koude doet pijn. Vroolijkheid is aanstekelijk. Besmettelijke ziekte. Koninklijke woorden. 't Weer is redelijk. Aanhankelijke kinderen zijn liefelijk. Gelukkige huwelijken zijn zegenrijk. Haastige, onvoorzichtige bewegingen zijn te vermijden. Droomerige stervelingen. Kwistige liefelijkheden. Kinderlijke spelen. Rijkelijke zegeningen. Driftige, toornige lieden zijn gruwelijk. Een halven avond waren we dikwijls bezig met den doctor te hooren prediken. Ver verklonken verrukkelijke en zegenende tonen.

§ 39 Toonlooze lettergrepen

Ofschoon veel toonlooze voor- en achtervoegsels den natuurklank hebben, volgt daaruit niet, dat elke lettergreep zonder accent toonloos is. De o in ont en in voor (zonder klemtoon), de e in ver, de i in mis, worden soms onnauwkeurig uitgesproken en verward met den toonloozen klinker.

De volgende woorden langzaam te lezen, met zachte maar volklinkende stem (zie blz. 70).

[pagina 177]
[p. 177]

126. Ontgaan, ontloopen, ontmoeten, voorkomen, verstaan, verlangen, onthouden, ergdenkend, onnatuurlijk, ondankbaar, verdeeldheid, ontmaskeren, liefdeloosheid, rijkdom, erkennen, koningschap, pausdom, hazelaar, koopman, smeedbaar, troosteres, zangeres, trouwheid, omzwerven, omsingelen, omheinen, verpesten, omwinden, vermijden, vatbaar, gelijkmatigheid, kinderloos, ontgoocheling, misdrijf, misleiden, onmisbaar, aanvankelijk, aanstekelijk, afkeerig, bijaldien, baloorig, bijeen, dagvaarden, dierbaar, doortintelen, doorwrocht, eergierig, eerzuchtig, eerbiedigen, formule, fontein, harpoen, hardhoorend, omwoelen, onaandoenlijk, afgodisch, opeenpakken, orgaan, ornament, portret, grenzeloos, gordijn, potsierlijk, menschdom, aanlokkelijk, onafscheidelijk, luiheid, college, schermutselen, wetenschap, servies, termijn, tersluiks, oorbaar, herhaald, uiteen, uit afgunst, rijkdom, op boete, op leven, vermoeid, reukeloos, vervat, vervangen, verstaan, vertalen, veinzerij, verzeilen, voldoen, volbrengen, heerschappij, voorkomen, priesteres, reinheid, laakbaar, huichelarij, goddeloos, brandmerk.

§ 40 Toonlooze klinkers en toonlooze lettergrepen.

127. Gevaarlijke buitelingen zijn roekeloos. Potsierlijke voorstellingen zijn vermakelijk. Rijkelijke ontvangsten zijn aanlokkelijk. Kwistige loftuitingen zijn onverdragelijk. Doornige paden zijn moeilijk. Zij deed bijbelsche verhalen. Zij droeg kreukelige, slordige kleeren. Een waterrijke landstreek heeft een vruchtbaren bodem. Roemrijke

[pagina 178]
[p. 178]

daden sieren de menschheid. Verstaat gij, wat aanhankelijkheid is? Ge kunt u gevoegelijk verwijderen. Mystieke verhalen zijn gewoonlijk boeiend. Deze onnatuurlijke vertelling maakte grooten indruk op hare ziekelijke verbeelding. Gebrekkige opleiding maakt den mensch ongeschikt tot krachtdadige handelingen. Meesterlijk beschrijft hij aandoenlijke tafreelen. Geestrijke dranken benevelen het verstand. Het lieflijk orgaan bracht de heele vergadering in verrukking. Een vreeselijke orkaan deed het schip omkomen. De koning vaardigde een vonnis uit.

§ 41 Gemengde klankoefeningen

128.

 
Merk toch, hoe sterk nu in 't werk zich al stelt,
 
Die 't allen tij zoo onz' vrijheid heeft bestreden.
 
Zie hoe hij slaaft, graaft en draaft met geweld,
 
Om onze goed en ons bloed en onze steden.
 
Hoor de Spaansche trommels slaan!
 
Hoor Maraans trompetten!
 
Ziet hoe komt hij trekken aan,
 
Bergen te bezetten.
 
 
 
't Moedige, bloedige, woedige zwaard
 
Blonk en het klonk, dat de vonken daar uit vlogen.
 
Beving en leving, opgeving der aard,
 
Wonder gedonder nu onder was, nu boven.
 
Door al 't mijnen en 't geschut,
 
Dat men dag'lijks hoorde,
 
Menig Spanjaard in zijn hut,
 
In zijn bloed versmoorde.
[pagina 179]
[p. 179]
 
Berg op Zoom, houd u vroom,
 
Stut de Spaansche scharen,
 
Laat 's Lands billustratiem en zijn stroom
 
Trouwlijk toch bewaren.
 
 
 
(Geuzenlied)

129.

 
Hoort allegaar, hoe dat men klaar,
 
In 't openbaar zag komen daar,
 
In 't vierenzeventigste jaar,
 
Duc d'Alvens groot armijen,
 
Met trompet en schalmijen,
 
Zeer courageus voorwaar.
 
 
 
Zeer triumfant, voer elk van kant,
 
Van Bergen 't Land, met kloek verstand,
 
Elk schip zeer vroom en wel gemand,
 
Met Spanjaards ende Walen,
 
Zij meenden prijs te halen,
 
Maar 't viel haar uit de hand.
 
 
 
(Geuzenlied)

130.

Het Schrijverke
 
O krinklende winklende waterding,
 
Met 't zwarte kabotseken aan,
 
wat zien ik toch geren uw kopke flink
 
al schrijven op 't waterke gaan!
 
- - - - - - - - -
 
 
 
(Gezelle)

131.

 
't Is nacht!
 
De wacht
 
komt stormende op: Gij knapen,
[pagina 180]
[p. 180]
 
de vijand! Daar
 
is lijfsgevaar:
 
te wil, te weer, te wapen!
 
 
 
(Gezelle)

132.

 
Gierzwaluwen.
 
 
 
‘Zie, zie, zie,
 
zie! zie! zie!
 
zie!! zie!! zie!!
 
zie!!!’
 
tieren de
 
zwaluwen,
 
twee - driemaal
 
drie,
 
zwierende en
 
gierende:
 
‘Niemand, die....
 
die
 
bieden den
 
stiet ons zal!
 
 
 
Wie? wie? wie??
 
wie???’
 
Piepende en
 
kriepende,
 
zwak en ge -
 
zwind;
 
haaiende en
 
draaiende,
 
rap als de
 
wind:
 
wiegende en
 
vliegende,
[pagina 181]
[p. 181]
 
vlug op de
 
vlerk,
 
spoeien en
 
roeien ze
 
ringsom de
 
kerk.
 
 
 
Leege nu
 
zweven ze, en
 
geven ze
 
bucht;
 
hooge nu
 
hemelt hun'
 
vlerke, in de
 
lucht:
 
amper nog
 
hoore ik... en,
 
die 'k niet en
 
zie,
 
lijvelijk
 
zingen ze:
 
‘Wie??? wie?? wie?
 
wie...’
 
 
 
(Gezelle)

133.

 
Gewend, gewaagd,
 
geschommeld door de vlagen,
 
- 't zijn de eerste winterdagen, -
 
ei, schouwt den hoogen schaaiaardGa naar voetnoot1) aan
 
het schoone uit al zijn kleêren slaan!
 
 
[pagina 182]
[p. 182]
 
Gewelkt, geweekt,
 
gewinterd omme end omme,
 
geslokerd als een' blomme,
 
zoo worstelt hij, in stervensnood,
 
zijne alderlaatste krachten dood!
 
- - - - - - - - -
 
 
 
Eilaas, 't geraas
 
des winters heeft gewonnen
 
de ontstelde macht der zonnen:
 
geen loof, geen blad, geen spiere meer,
 
die wêerstand biedt den winterheer!
 
 
 
(Gezelle)

134.

Uitvaart
 
 
 
Befloersde trom
 
Noch rouwgebrom
 
Ga romm'lende om
 
Voor mijn gebeente;
 
Geen klokgebom
 
Uit hollen Dom
 
Roep 't wellekom
 
In 't grafgesteente;
 
Geen dichte drom
 
Volg' stroef en stom;
 
Festoen noch blom
 
Van krepgefrom
 
Om 't lijk, vermomm'
 
Mijn schaamle kleente!
 
Mijn jaartal klom
 
Tot volle som,
 
Mijn oog verglom;
 
En de ouderdom
[pagina 183]
[p. 183]
 
Roept blind en krom
 
Ter doodsgemeente.
 
Wat zoude ik thands,
 
Beroofd der glans
 
Van 's hemels trans,
 
Op de aard begeeren?
 
Geen moed des mans,
 
Geen spies of lans,
 
Geen legerschans,
 
Kan 't sterfuur keeren.
 
Geen spel of dans,
 
Geen dobbelkans,
 
Geen lauwerkrans,
 
Of Rijkbeheeren.
 
Een handvol zands
 
Des grafkuilrands
 
Is 't nietig gants,
 
Dat de asch mag eeren:
 
De beet des tands
 
Des Aartstyrans
 
Des menschenstands,
 
Zal 't lijk verteeren.
 
 
 
Doch wat 's dit mij,
 
Die bandenvrij,
 
In 't uitzicht blij
 
Dat ik belij,
 
Op 't noodgetij'
 
Mag triomfeeren?
 
Ik juiche en strij';
 
Wat glippe of glij',
 
Hij staat me bij,
 
Die 't af kan weeren.
[pagina 184]
[p. 184]
 
Geen dwinglandij,
 
Geen razernij,
 
Geen Helharpy
 
Van Sofistry,
 
Geen nood, dien wij
 
Aan Jezus' zij'
 
Niet stout braveeren!
 
Zijne Englenrij
 
Verordent Hij
 
Tot wachters om ons hoofd.
 
Geen onheil kan ons deeren.
 
(Bilderdijk)

135.

 
.... Dan stapt hij op 't gebrom,
 
Het grof gebrom der domklokke, uit den Dom
 
Van 't om en om befaamde en roemrijk Rome.
 
(Vondel)

§ 42 Medeklinkeroefeningen

P b m (zie § 13)

136. De p wordt in 't begin geoefend met eerst even in te ademen, dan de lucht volkomen af te sluiten door de lippen sterk tegen elkaar te persen en deze daarna plotseling te openen, waarbij de lucht ontploft.

 

137. Nu moet alleen door sterk samendrukken der lippen een scherpe p geoefend worden: inademen, uitademen, dan p zeggen. De weinige lucht, die nog terug-

[pagina 185]
[p. 185]

blijft, zal voldoende zijn voor een sterke ontploffing, wanneer de lipspieren zoo sterk mogelijk gespannen worden. Ze moeten bij de oefeningen zóó krachtig werken, dat ze een gevoel van vermoeidheid krijgen. De adem, waarmee men immers spaarzaam moet omgaan, mag niet verbruikt worden voor consonantenvorming. De uitspraak moet zóó scherp zijn, dat iedere medeklinker op grooten afstand (bv. 10 M.) wordt verstaan, zelfs wanneer men fluistert.

 

138. Op de zoogenaamde stomme methode oefenen:

p - b - mGa naar voetnoot1)

De b en m moeten lang voorbereid worden.

 

139. Nu met de tanden vast op elkaar gesloten, omdat dan de inspanning der lipspieren bizonder groot is:

p - b - m

140.

pa - pe - pie - po - pu - poe
ba - be - bie - bo - bu - boe
ma - me - mie - mo - mu - moe
pà - pè - pì - pò - pù - pou
bà - bè - bi - bò - bù - bou
mà - mè - mì - mò - mù - mou
pò - peu - pui - pie - pij - pè
bò - beu - bui - bie - bij - bè
mò - meu - mui - mie - mij - mè
[pagina 186]
[p. 186]

Bij verstopping van de neus klinkt m als b. Ook bij een normale neus spreken sommigen met deze ‘verkouden’ stem. Dit moet afgeleerd worden, door bij b-articulatiè van de lippen de lucht door de open neus te blazen.

 

141.

pa - ba - ma - po - bo - mo
ba - ma - pa - bo - mo - po
ma - pa - ba - mo - po - bo
pu - bu - mu - pie - bie - mie
bu - mu - pu - bie - mie - pie
mu - pu - bu - mie - pie - bie
pe - be - me - poe - boe - moe
be - me - pe - boe - moe - poe
me - pe - be - moe - poe - boe

142.

pè - bè - mè - peu - beu - meu
bè - mè - pè - beu - meu - peu
mè - pè - bè - meu - peu - beu
pij - bij - mij - pui - bui - mui
bij - mij - pij - bui - mui - pui
mij - pij - bij - mui - pui - bui
pù - bù - mù - pou - bou - mou
bù - mù - pù - bou - mou - pou
mù - pù - bù - mou - pou - bou

 

B en d worden als p en t uitgesproken, als ze sluitletter zijn (zie blz. 58).

 

143. Maart, baard, paard, mak, bak, pak, pal, mal, bal, mat, bad, pad, met, bed, pet, man, ban, pan, mik, bik, pik, puur, muur, buur, peet, beet, meten, men, ben, pen, band, mand, pand, mier, bier, pier,

[pagina 187]
[p. 187]

mokken, pokken, bokken, moot, poot, boot, mijl, bijl, pijl, palen, balen, malen, pui, bui, muis, mest, best, pest, pin, bind, min, pit, bits, mist, post, bosch, most, mijn, pijn, bijt, mast, bast, past, maken, Paschen, baker, mout, bout, pauw, web, rob, heb.

 

144. Dom, dop, grap, gram, praam, knaap, kom, kop, harp, warm, bloem, troep, krabben, lappen, kammen, kwabben, kappen, rommel, kapok, tabak, rijpen, rijmen, darm, dorp, roem, roepen, scherpen, schermen, druipen, duimen, knippen, kribben, glimmen, zwabberen, appel, lamme, domme, dobberen, doppen, doopen, klimmen, slibberen, slippen, amandel, bibberen, pappot, popje.

 

Na de m moet p en b scherp hoorbaar zijn.

 

145. Ramp, kramp, romp, lomp, lamp, pomp, roerdomp, dompig, dompelen, domper, vampier, Lambertus, helmpje, helmplant, homp, kampong, kamp, kampeeren, kemphaan, kiempje, klampen, klomp, krompen, krimpen, kruimpje, dambord, Domburg, kompas.

 

De b lang voor te bereiden.

 

146. 't Moet buigen of barsten. Boe noch ba zeggen. Bont en blauw slaan. Ik ben moe en mat. 't Schip moest met man en muis vergaan. Bier en brood. Baksels en brouwsels. Boer en burger. Praal en pronk. Potten en pannen. Bloem en blad.

 

Voor de klinkende b en d wordt p klinkend (zie blz. 70).

 

147. Opbod, opbergen, opdienen, opbrengen, opbreken, slaapdronken, opbiechten, opbeuren, opbouwen,

[pagina 188]
[p. 188]

opdagen, opdirken, opdisschen, opdiepen, hoop boeken, slap bier, hap brood, opdat, roep dan, sliep best, lomp beest.

 

148.Ga naar voetnoot1)

 
Met mannenmoed mag Manuel mij mijden.
 
Die bonte band past om Paulina's pols.
 
Plomp plast Pleuntje in de plekken.

149.

 
Pas op, Pietje, roep het aapje,
 
Zeg eens, Pietje, Pietje, slaap je?
 
Pietje, pruil je? Proef een hap
 
Uit die pan daar, van die pap.

150.

 
Plomp breekt de lompe boer
 
Den prachtigen bruinen beuk
 
Wat ramp met zijn klomp midden in den boom
 
Waar Paula hoopvol op blikte
 
Hij blikt noch bloost opnieuw
 
Hij krimpt niet bang ineen
 
Als Paula's blik hem treft
 
Paula roept loopt dan roept opnieuw
 
De plompe boer blijft in het park.

151.

 
Baasje, baasje, ben je bang?
 
Beeft mijn baasje al zoo lang?
 
Blijf je bij de boomen staan?
 
Kom, bang baasje, daar vandaan.

152.

 
Hoe bang beeft de blonde, de bloeiende bruid,
 
't Blauw bloempje beeft aan haar boezem;
 
Begonia's spreiden haar purperpracht,
 
De bevende bruid op haar bruidegom wacht,
[pagina 189]
[p. 189]
 
Wat peinst ze zoo bang, zoo vol pijne?
 
Bedroefd en bleek blikt de blonde bruid
 
Naar buiten, waar bloesem- en bladerpracht
 
De boodschap van bloeiende lente bracht.
 
Haar borst blaakt van hoopvol verlangen

153.

 
Hoe bevend blikt Blanda de blonde
 
de bloeiende beemde in 't ronde
 
een blos op de bloeiende wangen
 
door bangheid en blooheid bevangen
 
ze breidde er blaadren zoo broze
 
en bracht er bananen en rozen.

154.

 
Met bittre smart en smaad belaan
 
moest de arme moeder smeeken gaan
 
op smart volgt smaad stom blijft men staan
 
ziet men der moeder jammer aan
 
en moede en mat moet moeder gaan.

155.

 
Mop! kom hier!
 
Mooi, mak dier!
 
Neem mijn mand
 
Uit mijn hand!
 
Mop is moe,
 
Maakt de moede oogen toe.

156.

 
O milde moeder mijn ai mij
 
men martelt mij met matte mijmerij
 
mijn marteling moet mat en moede maken
 
men mompelt mij van medelijden
 
van matiging maar mocht ooit matiging
 
een medemensch misdadig dus misbruiken.
[pagina 190]
[p. 190]

157.

 
De wintermuggen zijn
 
aan 't dansen, ommentomme,
 
zoo wit als muldersmeel,
 
zoo wit als molkenblomme.
 
 
 
(Gezelle)

F v w (zie § 14)

Wat op blz. 185 gezegd is over de spierinspanning der lippen bij zoo gering mogelijk adem verbruik, moet ook worden toegepast op de spanning der onderlip bij de vorming van f v w.

De v en w moeten lang voorbereid worden.

 

158. Oefening als no. 140, maar nu met f v w.

 

159. Oefening als no. 141 en 142, maar nu met f v w.

 

160. Tweevoud, fout, woud, vaart, falen, waart, fee, wee, vee, faam, waak, vaak, wier, vier, fier, fabel, vaas, waas, feest, weelde, veel, vat, wat, fat, vel, fel, wel, wijl, feil, vijzel, wonder, vonk, fonds, wet, vet, ferm, wijn, fijn, venijn, foei, woei, voet. Vleesch en visch. Ze zit zonder vonk of vuur en zet alles in vuur en vlam. Veel vieren en vijven. Ze weet het op geen voeten of vamen. Hij deed het willens en wetens zoo woest en wild. Ze was warm en wel in haar woning. Wie waagt die wint. Ik dacht om water noch wind, om wel noch wee.

 

161. Laf, lief, lof, loof, leef, slof, dof, stof, grof, graf, groef, grief, braaf, graaf, gaf, gaaf, geef, bof, mof, taf, staf, staaf, blijf, drijf, stijf, wijf, kijf, schijf, neef, nuf, duf.

[pagina 191]
[p. 191]

Wordt f gevolgd door b of d, dan richt ze zich daarnaar en wordt verzacht (zie blz. 70, hevboom, lievde). Staat f in een woord, waarin f afwisselt met v vóór een klinker, dan wordt zij verzacht: diefachtig = dievachtig.

De v midden in een woord wordt scherp na iedere consonant, uitgezonderd na r en ng: dus feestfreugd, melkfat, maar buurvrouw, tongval, biervat.

 

162. Leefde, strafbaar, afdoen, stofdoek, afdingen, lafbek, mofdoos, leef beter, roofdier, turfboer.

 

Struisveer, eendvogel, vischvangst, lampveger, raad vragen, feestvieren, opvangen, opvisschen, afvragen, uitvinden, kaarsvet, slachtvee, gelijkvloers.

v afgewisseld met v = f.

163. Zangvereeniging, kiesvereeniging, buurvrouw, waschvrouw. 't Is vreeselijk en verschrikkelijk. Verbazend vlug. Vervelend veel vezels. Vedel beteekent viool. Vader eet vijgen. Vragen staat vrij. Vader's voorbeeld moeten wij volgen. Victor is vaak verlegen. Hoeveel is: vijf maal vijf en vijftig?

 

164.

 
Wee wee wat toeven zoo velen
 
flauw is hun valsch en vleiend gefleem
 
fletse wezens die wieglen en weemlen
 
in vale wouden op vele wegen.

165.

 
Wee wee waar blijven de vrienden
 
valsche waan verzocht ons te toeven
 
wee verraad valsch verraad
 
voert op verkeerde wegen
[pagina 192]
[p. 192]
 
in de woeste wildernis
 
waarom ach wisten wij vroeger niet
 
wat weedom van wrevel ons wachtte
 
wonderschoon was het welige woud
 
westewinden wiegden de wilgen
 
wuifden zoo vriendelijk ons tegen
 
vrede en vreugd overal
 
weelde langs velden en wegen.

166.Ga naar voetnoot1)

 
illustratie vrouwen vraagden den wreedaard genade
 
wreed fonkelt zijn oog en ontvlamt dan in toornig vuur
 
vol illustratie vliegt hij naar Delft waar de vluchtenden wachten
 
verklaart‿zelf wreken te willen 't verbazend verraad.

167.

 
Als vliegende elfen fladderen fluks
 
vlugge vlinders op fletse viooltjes
 
vaak nog zoo frisch half verlept vlug verwelkt.

168. Vleiend en fleemend fladderde Fanny rond.

Vlugge flapuit die ze is, fantaseerde ze fabels zoo fijntjes en fleurig, onfeilbaar foppend de flauwen, die fatsoenshalve 't feest wilde fnuiken.

 

169.

 
Wel mijn Wim, wat wou je dan?
 
Wou je weg? Daar schrik ik van!
[pagina 193]
[p. 193]
 
Weg van vader, Frans en mij,
 
naar de veulens in de wei,
 
naar de varkens in het kot?
 
Wou je varen op het vlot?

T d n (zie § 15)

Bij t en d moet de tongpunt krachtig tegen de tandkas drukken; op 't oogenblik van ontploffing dient de adem goed vastgehouden, opdat er geen wilde lucht ontsnapt.

Wanneer de tongspier niet krachtig genoeg gespannen wordt, is de afsluiting te zwak en hoort men dikwijls bij de t een lispelend geluid (natte t), dat vooral op 't eind van een woord heel leelijk klinkt. Dit kan men door flinke tongoefeningen (blz. 147) afleeren.

Een vrij algemeene fout is het onderdrukken van de d of t (zie blz. 73). Na een medeklinker en vóór het verkleiningsachtervoegsel je moet echter de t niet worden uitgesproken; men zegt niet hooftje, maar hoofje.

't Geluid (Blählaut), dat de d voorafgaat, moet sterk hoorbaar zijn; er mag geen n aan voorafgaan: die klinke niet als ndie.

Bij verstopping van de neus wordt n verwisseld met d, evenals m met b (zie blz. 186). De n moet geoefend worden door bij d-articulatie van de tong de lucht door de open neus te blazen.

Ook de tongletters bij afwisseling te oefenen met gesloten tanden.

De d en n moeten lang worden voorbereid.

 

170. Oefening als no. 140, maar nu met t d n, waarbij de onderkaak onbewegelijk moet blijven.

[pagina 194]
[p. 194]

171. Oefening als no. 141 en 142, maar nu met t d n.

 

D wordt als t uitgesproken, als ze sluitletter is (zie blz. 58), en vóór een scherpe s: loods = loots.

 

172. Nat, dat, tal, naad, daad, taal, naam, dame, tam, naast, daags, tafel, taak, daan, na, tak, dak, nacht, neer, teer, deren, Deen, teen, neen, teut, deur, neus, niet, dien, tien, nijd, dijk, tijk, nog, dog, toch, naar, daar, taart, toom, dood, nood, nut, turf, duf, nooit, dooit, tooit, naaien, taai, dadel, dek, nek, tellen, nimmer, dik, tik.

 

Men moet er voor zorgen den neusklank van de n niet reeds te laten hooren in de daaraan voorafgaande klinkers. Wie daartoe neiging heeft moet oefenen: aaa... n, eee... n.

 

173. Aan, een, man, staan, zoen, doen, men, pen, pijn, lijn, hen, ben, ken, dan, van, gaan, spit, spat, lat, dat, kat, wat, deed, kleed, goot, dood, spoed, goed, gruwt, duwt, bied, lied, baat, laat.

 

174. Nooit of nimmer doe ik het. 't Is nuttig noch noodig, maar dom en dwaas. Distels en doornen steken. 't Schip dreef voor top en takel. Ze spreekt van dit en dat en loopt‿door dik en dun. Ze staat op voor dag en dauw en heeft dubbel en dwars haar werk. Bemodderd van top tot‿teen stond hij daar en gaf taal noch teeken.

 

175. Beide, bijten, plaagde, lachte, landen, kanten, maagden, laagten, klaagden, klachten, rieden, rieten, boden, booten, stuwden, luwte, vonten, vonden, Raalte,

[pagina 195]
[p. 195]

haalden, harden, harten, horden, schorten, tolden, volte, schoolde, schooltijd, wijdte, weiden, raden, maten, laten, laden, reten, reden, soorten, boorden, bonte, bonden, breedte, breede, linten, linden, binten, binden, latten, ladder, pratte, raden, radde, ratten, gladde, graten, platte, gladde, bidden, gebitten, pudding, putten, boter, bode, loten, looden, schutten, schudden, voeten, voeder.

 

Volgt op t of verscherpte d een klinkende b, dan wordt ze verzacht: uitbrengen = uidbrengen.

Volgen t en d op elkaar, dan worden ze als tt of als dd uitgesproken (zie blz. 70).

 

176. Met die, sist dit, gaat dood, vreest dat, vriest diep, tochtdeur, potdicht, voortdurend, kastdeur, praat druk, weest dapper, slaat door, lacht droog, zingt dikwijls, doet dol, spreekt dom, haast durven, moet dulden, mond toe.

Gelijke medeklinkers, even gescheiden.

177. Ot - to, Kit - tie, moest - toen, laat - toch, praat - tevens, kijkt - tegelijk, ziet - terug, goed - doen, mond - dicht, bad - dokter, had - dank, on - noodig, in - nig, aan - nemen, on - noemelijk, in - nemend.

 

178.

 
Nachtegalen nijgen
 
hun nakende nebjes
 
uit nette nieuwe nesten
 
in boomen genesteld.
 
Nu naken de neevlen
 
en hullen de nestjes
 
in sneeuwig nat.
[pagina 196]
[p. 196]
 
De nacht nijgt zachtkens
 
nakend in nieuwe
 
nukkige neevlen.

179. Dido, die dit doordacht deed, dacht, den dank der dames te verdienen, doch die daad deed Dido duldloos lijden.

 

180. Drimsche dorpsgeschiedenis.

 

Door Drims duinachtige dreven drentelde dartel dominé Derksen's deugdzame dochter Doortje; dit dametje deed dolgaarne deugdzame daden. Dagelijks drenkte Doortje de dorstige dieren.

Dertien donzige duifjes doorkliefden Drims dreven, doch de dartele dreumes Dirk, des daglooners Doris Donker, dreigde driest deze donzige diertjes.

Dit deerde de dierenbeschermende Doortje. De dartele deern deed‿daarom den drommelschen dierenkweller door den deftigen diender des dorps dooreenschudden, doch de doortrapte deugniet doorscheurde den donkerblauwen duffel des dienders. Dolzinnig doorboorde de degen des driftigen dienaars den doodsbleeken deugniet!

De dorpsdiender duizelde, doorziende de deerniswaardige doldriftige daad.

De dorpsschout dagvaardde dadelijk den doemwaardigen doodslager.... doch de diender deserteerde door de diligence, die Drims dorpsweg doorsneed.

De dochter des dominé's Derksen doorleefde dientengevolge droevige dagen.

Doortje doorkruiste daarna dagelijks droomerig de dennenwouden, de dartelheid dervende, daar Dirk Donker's dood‿Doortje drukte.

[pagina 197]
[p. 197]

Dinsdag den derden December doorsloop de droeve dood‿de deur des dominé's Derksen, diens desolate deugdzame dochter Doortje doodende.

Dat doet de deur dicht!

Door D. de D.

 

181.

 
Nuchter nu en nesch zijn alle dingen;
 
nieuwe, onaangeraakt, die de eerde ontspringen;
 
nieuwe nu, of nooit, een lied bereid,
 
neerstig eere aan U, o God, gezeid!
 
 
 
(Gezelle)

182.

 
Daar denkt en dicht de droomer Doria,
 
die doof en duiz'lend denkt te derven heldendood.
 
Denkt, dicht, bidt, duldt, lijdt,
 
gij, die ontrukt aan 't aardsche tranendal
 
den dood gedenkt, den dood‿der duldloos lijdenden.

183.

 
Voort! pakt u voort
 
van oord‿tot oord
 
verstoord‿door moord
 
verjaagd van vaders haard
 
volgt u het zwaard
 
door leed verteerd
 
geen recht begeert
 
wie dit gebeurt
 
hij zoekt en treurt
 
hij rilt en ijst
 
hij trekt en reist
 
en moegepeinsd
 
treurt hij en dreinst.
[pagina 198]
[p. 198]

184.

 
Wat baat een goede stem, als noeste studie,
 
als vlijt‿daarmede niet mocht gaan gepaard?
 
't Waar beter, dat‿die stem een ander hoorde,
 
die nimmer tijd en vlijt en moeite spaart.

185.

 
Neen, mijn kind, neen ween maar niet,
 
want een man mag in mijn moestuin nimmer.

186. In sneeuw en neevlen snelt zij door den snerpenden snijdenden wind.

 

187.

 
Wel Does, mijn aardig diertje,
 
Wat sta je zoo bedeesd?
 
Is Daatje soms of Dina
 
Niet goed voor Does geweest?
 
 
 
Wel Does, mijn aardig diertje,
 
Doe of je dat niet ziet;
 
Dan doen vast Da en Dina
 
Een andermaal zoo niet.

L (zie § 15)

De l wordt dikwijls onzuiver gesproken door verkeerde aanslag van de tong. Soms slaat ze tegen 't gehemelte in plaats van tegen de boventanden, waardoor de gutturale l der Engelschen ontstaat. Ook komt het voor, dat de tongpunt niet tegen de wortels der boventanden, maar zijwaarts, tegen de kiezen gelegd wordt.

[pagina 199]
[p. 199]

Door tongoefeningen moet de goede aanslag van de tongpunt geleerd en vóór den spiegel gecontroleerd worden. Dikwijls zal een h vóór de l geplaatst deze meer naar voren brengen.

Bij velen is de l volkomen afwezig en wordt vervangen door de n. 't Eenvoudigste middel hiertegen is: den neus dichtknijpen en de tong met omgeslagen punt, zooals bij l-articulatie is voorgeschreven, tegen de boven-tandkas drukken, dan de tong krachtig naar beneden brengen. Hoort men nu nog geen duidelijke l, dan moet dwars over de tong een draad gelegd worden, waardoor de lucht zijwaarts kan ontsnappen. Ieder, die geen organisch gebrek heeft, kan door flinke oefening de l leeren zeggen.

Bij volkomen normale vorming van de a is deze klinker aangewezen tot verdere oefening van de l. Klinkt de a niet zuiver, dan moet men de l liever verbinden met e, ie of ij en er een lipletter vóórzetten; deze lipletter moet dan lang aangehouden, de l daarentegen vlug gesproken worden, De l moet altijd zoo ver mogelijk naar voren in den mond gevormd worden.

 

188. Den mond zoo ver mogelijk open en onbewegelijk houden:



illustratie

la la la la - la la la la - la la la la - la la la la - la
le le le le - le le le le - le le le le - le le le le - le
lielielielie - lielielielie - lielielielie - lielielielie - lie
lij lij lij lij - lij lij lij lij - lij lij lij lij - lij lij lij lij - lij
[pagina 200]
[p. 200]

189. Even rythmisch als de vorige oefening:

la le lie lij - la le lie lij - la le lie lij - la le lie lij - la
lo lu loe lui - lo lu loe lui - lo lu loe lui - lo lu loe lui - lo
là lè lì lò - là lè lì lò - là lè lì lò - là le lì lò - là

 

De gruwelijkste fouten worden dikwijls gemaakt bij de verbinding van ee met l. Men hoort b.v. hill voor heel, vilt voor veelt, geejel voor geel. Maar ook in verbinding met andere klinkers, b.v. zie-el, Pauwel. Daarvoor dienen de volgende oefeningen:

begin de ee te scheiden en zorg, dat deze ee-klank dan voor de l behouden blijft; dit zal de kromme dikke l recht draaien.

vee - leeft - veelen - veel
Kee - loopt - keelen - keel
Gee - ligt - geelen - geel
mee - leven - meelen - meel

 

Ook kan men er de tusschen schuiven en die dan later uitschakelen:

vee - de - len, vee - len, veelen
kee - de - len, kee - len, keelen enz.
 
Ve - le, ge - le, filome - len
 
kwee - len uit fluwee - len kee - len;
 
dee - len spe - len wil ik ve - len,
 
't hee - le vêe - len zal verve - len.

Het moeilijkste blijkt de l voor t of als slot-l:

 
Een gedeelte streelt te veel,
 
Veel te veel een keelgedeelte.
 
Neeltje steelt een deel van 't meel.
 
Geen heelmeester heelt een keel,
 
Telt hij niet hoeveel er scheelt.
[pagina 201]
[p. 201]

190. Wil, stil, lief, leed, lach, laat, last, bal, ziel, zool, vellen, schelen, veel, meel, lied, lint, drillen, stillen, kil, villen, leenen, leunen, trillen, willen, lijden, ijlen, bijl, wol, wal, vullen, alles, zuil, zal, rillen, rollen, dol, lint, loon, liep, lood, bedillen, dalen, viel, vol, spoel, speel, paal, pool, Paul, geel, gil.

 

De l sluit vloeiend aan de lipletters:

191.



illustratie
plaplapla - plaplapla - plaplapla - plaplapla - pla


ble ble ble - ble ble ble - ble ble ble - ble ble ble - bla
mlàmlàmlà - mlàmlàmlà - mlàmlàmlà - mlàmlàmlà - mlà
wlo wlo wlo - wlo wlo wlo - wlo wlo wlo - wlo wlo wlo - wlo
vlu vlu vlu - vlu vlu vlu - vlu vlu vlu - vlu vlu vlu - vlu
flij flij flij - flij flij flij - flij flij flij - flij flij flij - flij

 

192.

tla tla tla - tla tla tla - tla tla tla - tla tla tla - tla
dle dle dle - dle dle dle - dle dle dle - dle dle dle - dle
slie slie slie - slie slie slie - slie slie slie - slie slie slie - slie
glo glo glo - glo glo glo - glo glo glo - glo glo glo - glo
zlu zlu zlu - zlu zlu zlu - zlu zlu zlu - zlu zlu zlu - zlu
klij klij klij - klij klij klij - klij klij klij - klij klij klij - klij

 

193. Plagen, plank, plegen, plek, plicht, pleiten, plein, pleizier, pluis, plukken, pluksel, blaken, blank, bleeken, bliksem, blind, blinken, bleu, blusschen, bluffen, blozen, blies, inloeren, inlasschen, onlangs, aanlokkelijk, omloopen, omlaag, omlijsten, touwladder, gruw'lijk, trouwlustig, schreeuwleelijk, vleien, vliegen, vlagen, vlucht, vleugje, vlier, vlies, vliet, vlerk, vlegel, fluit, flegma, fleemen, fleur, flink, flikkeren, flits, fluisteren, fluks, fladderen.

[pagina 202]
[p. 202]

194. Atlas, strijdlustig, bedlegerig, potlood, inktlap, potlepel, slapen, slepen, sluimeren, sloffen, slinken, slingeren, slordig, sleuren, sluw, glijden, gluren, glimmen, globe, glunder, gleuf, glas, glazen, klein, kleven, Klaas, klas, klappen, klotsen, klomp, kleumen, klimmen, kluwen, kleeden, kluit, klooster, klikken.

 

195.Ga naar voetnoot1) Help, welp, stelp, stolp, hielp, stulp, Alp, album, Elbe, kalm, olm, walm, galm, palm, helm, bedwelmen, milt, wild, gilt, eilt, zijlt, geld, balt, altijd, spalt, speld, schilder, melden, welnu, welneen, vuilnis, walnoot, elf, elven, twaalf, twaalven, schelf, half, kalf, zalf, zalven, gewelf, welven.

 

196. Olga, zwelgen, walgen, Belg, algebra, verbolgen, volk, wolk, dolk, elk, melk, valk, kalk, kolk, zulk, balk, paljas, als, els, stilst, kilst, elzen, valsch, alreeds, alras, geelrood, meelzak, halzen.

 

197. Verleden, verlaten, verloochenen, verleggen, vaarwel, voerlui, buurlui, harlekijn, leerling, paarlen, keerlen, bekeerling, gevaarlijk, behoorlijk, eerlijk, heerlijk, haarlint, huurling, boorlint, oorlog, inboorling, hierlangs, voorlezen, voorleggen, doorloopen, Harlingen.

 

198.

 
Elf elven hebben gedolven,
 
diep gedolven in de golven.
 
Ze wilden opdelven malven,
 
zeven heele en twaalf halve,
 
die ze hadden bedolven
 
in de golven.
[pagina 203]
[p. 203]

199. Flikkerend licht, flonker fel, flonker met blauwe flitsen; dan fletser en fletser, tot fluweelen floers uw flikkeren flauw verhult. Hier en daar flonkert nog een fladderend lichtje. Elf fladderende vogels fluiten. Fluks fluisteren twaalf lieflijke maagden in fladdrende fluweelen gewaden.

 

200.

 
Wilde vlokken vliegen door de lucht,
 
vliegen vlakkend in hun vlucht.
 
Vlerken lijken al die plekken
 
vlakke, vlossig-vlakke vlekken.
 
Vlammen flitsen, vliegen, stoeien,
 
vliegend in elkander vloeien.
 
Vlinders vliegen over 't gras,
 
vlugge vlinders, blauw als vlas.

201.

 
Blanke Blanda
 
blikt zoo bang;
 
bleek en bleeker
 
lip en wang.
 
Haar blijde blikken
 
zijn gebluscht;
 
haar bloeiend blosje
 
is bleek gekust.

202.

 
Plompe Pleuntje plaagt; ze pleegt
 
plomp door plekkerige plassen
 
heen te ploet'ren, diep te plonsen.
 
Plots ploft ze op een plank, een plint;
 
't Plein vol plekkerige plassen,
 
plonst ze door: ploets-plats, ploets-plats,
 
plagend plonst zij in de plassen.
 
Pleuntjes plunje, wat plezier!
[pagina 204]
[p. 204]
 
vol van plekken, vol van plakken.
 
Pleuntje ploft maar door de plassen,
 
ploegt en ploetert, plonst en plast.

203.

 
Slaap nu, sluimer, lieve slaapster!
 
Slaap sluipt zachtjes om u heen;
 
Slaap slaat sluiers om uw leên,
 
slipt door 't sleutelgat naar binnen;
 
slingert sluiers, die daar slieren,
 
't slimme slaapstertje versieren.
 
Slinks‿sloft slaap met sluiptred aan,
 
zal met sluimer dra u slaan.
 
Slaap nu, sluimer, lieve slaapster!
 
slaap sluipt zachtjes om u heen,
 
slaap slaat sluiers om uw leên.

204. Het leven heeft zijn lief en leed, zijn lusten en lasten. Gezond van lijf en leden, lui en lekker. Ze legt mij listen en lagen. Liegen en lasteren is zonde. Loom en lui. Hoe langer hoe liever. Met lust en liefde. Lieven en loven. Laden en lossen.

 

205. De liefelijke Lili liep door de lange lindelaan. Lussen licht blauw lint, los langs haar kleedje golvend, leenden aan haar slanke leest meerdere bevalligheid. Lange blonde lokken, licht krullend, glanzend, vielen langs haar hals naar beneden. Alle blikken verlustigden zich al‿lang aan Lili's sierlijke gestalte; daar viel‿Lili in haar vlucht, veel‿lieflijke bloemen verpletterend.

 

206.

 
Laat, ja laat Abdallah gaan
 
Langs de lange, lage laan,
 
Allah! laat den laatste gaan!
[pagina 205]
[p. 205]

207.

 
Hoog lichten de luchten;
 
luistervol zie ik ze lichten.
 
Daar flikkert een bliksemstraal,
 
een fonkelende straal;
 
rilling vervult elk levend schepsel.
 
Wat gloed, wat glansvolle gloed!
 
luwe lachten lachen ons aan;
 
vriendelijk fluisteren luchtige koeltjes.
 
Liefelijk licht het klein madeliefje,
 
het blinkt en het blikkert ons tegen,
 
bloeiend in vulpen omhulling.
 
't Glimwormpje licht ons en leidt ons,
 
die wandlen in zoelen lentenacht.

208.

 
Lieflijke lente lacht in de velden,
 
in de golfjes die stillekens klaatren;
 
veel‿lente ook meldt de fladderende vlinder.
 
Vlugge, luchtige vlinder, zoo blij nog
 
terwijl dra gij uw blijheid verlaten,
 
al leven verliezen zult.

209. Daar ligt Louise hulpeloos en zonder leven; 't licht, los, sierlijk kleed gleed langs haar leden; machteloos en verlaten ligt al‿lang Louise alleen; verlept is 't bloempje, haar lief blauw bloempje, dat langs het water bloeide. Heel‿lieflijk om te zien, ligt zij al‿lang alleen.

 

210.

 
Hulp! ter hulpe! wie die helpt,
 
die den wilden vloedstroom stelpt?
 
Gulpen worden nu tot golven;
 
onder 't vloeiend vocht bedolven
 
ligt het stulpjen, als een schelp;
 
snel ter hulp dan, help ons! help!
[pagina 206]
[p. 206]

211. Gluiperig gluurt ze langs de glimmende, glanzig glimmende wanden, gluurt door de glazen; gluiperig gluurt ze; glijdt dan glunder langs de gladde, glibberige leuning; ze ziet den gloed van den glimmenden gloeibal door glashelder, glanzend kristal.

 

212.

 
Halmen blinken,
 
sikkels klinken;
 
't blanke helmgras blinkt en bloeit;
 
wolken glanzen,
 
golfjes dansen,
 
't jolig volkje bloost en stoeit.

213.Ga naar voetnoot1)

 
Lief klein Lientje, loop nu vlug,
 
Loop langs Lida en terug;
 
Loop, loop, loop, lief kleintje,
 
Nog een heel klein eindje,
 
Klots, klots! vlug voort!
 
Nu loopt Lientje zóó als 't hoort.

214.

 
't Leeft alles langzaam uit,
 
...... henen dalen
 
de laatste en langste van
 
de lieve zonnestralen.
 
(Gezelle)

Wie veel moeite heeft om bij 't lezen van Hollandsch en Duitsch de dikke plat-Hollandsche l achterwege te laten, kan een andere taal te hulp roepen, woorden kiezende waar de l of ll tusschen twee klinkers geplaatst is. Het best geschikt is het Italiaansch, wanneer men

[pagina 207]
[p. 207]

zich voortdurend goed voorhoudt, dat de consonant zoo fijn en scherp mogelijk gehoord moet worden, dat de tong zeer gespannen moet zijn en een smal, klein deel vóór in den mond moet aanslaan.

 

215. Alla, ella, dalla, dello, nella, stella. della, fratèllo, bello, bella, nello, dallo, collo, colla, sorèlla, novèllo, novèlla, quella, quello, pianèlla, tàvola, palla, animàli, Itàlia, ammalàto, ammalàta, pianèlla, ballo, balla, paròla, ísola.

R (zie § 15)

Om de tong-r te leeren zeggen, moet de tong lenig worden gemaakt door tonggymnastiek (zie blz. 147). Men kan dan verder op verschillende manieren te werk gaan. Een zekere methode is die van den treurspeler Talma. Talma brouwde. Wel wist hij, waar de tong-r gevormd moet worden, maar hij kon de tongpunt niet laten trillen. Nu trachtte hij dit te krijgen door die letters, waartoe dezelfde tongbeweging noodig is, scherp en snel uit te spreken. Deze letters zijn t en d. Spreekt men deze snel en scherp uit (eerst alleen d met voorbereidend geruisch en dan t - d), dan heeft die scherpe d-slag iets wat aan de tong-r doet denken.Ga naar voetnoot1) Talma koos het woord travail en sprak het uit als tdavail.

[pagina 208]
[p. 208]

Onmerkbaar wordt aanvankelijk tusschen t - d een stomme e ingelascht, die eindelijk door 't steeds sneller uitspreken van tda geheel verdwijnen moet. De d zal dan reeds als r klinken.

 

Mej. A. KuypersGa naar voetnoot1) raadt aan de tongpunt te leeren trillen door woorden van twee lettergrepen uit te spreken, waarin de r voor een anderen medeklinker staat, en dan in plaats van de r een d te zeggen, dus medken in plaats van merken, vodken, dedtien, dedtig. Achter de d moet een stomme e (klinkt als ù) gezegd worden. De klemtoon mag alleen op de eerste lettergreep vallen en vooral niet op de d. De leeraar moet dit goed voorspreken. Zeker zal deze methode bij menigeen tot een goede uitkomst leiden.

 

Begint een woord met r, dan zegt men in plaats van de r een d, voorafgegaan door een krachtigen ademstoot (h). Men leze dus roos als hdoos met krachtige h en vlug gesproken d.

Op dezelfde wijze wordt de r aan 't eind van een woord geoefend: diehd in plaats van dier.

 

Johanna VethGa naar voetnoot2) geeft de volgende practische leerwijze van de r aan 't eind van een woord: Die hdoos, die roos. (Goed verbinden). Die - roos, die - r..... Men begint weer te zeggen: die - roos, maar blijft bij de r steken, zoodat de r aan het einde van die komt; daardoor leert men zeggen: dier.

[pagina 209]
[p. 209]

Wie zich ernstig voorneemt, de tong-r te leeren spreken, moet beginnen de gebrouwde r te verbannen en in alle woorden, in plaats van r, d te zeggen.

 

Ook de krachtige en lang aangehouden lippen-r (blz. 62) kan een middel zijn om de tongpunt in trilling te brengen.

 

Bij alle oefeningen moet de tongpunt zoo krachtig werken, dat de tongslag op grooten afstand gehoord wordt. Voor tonggymnastiek is oneindig meer kracht noodig dan voor consonantvorming bij spreken of zingen.

 

216.



illustratie

hdùdùdù - dùdùdù - da - hda
bdùdùdù - dùdùdù - de - bde
pdùdùdù - dùdùdù - die - pdie
fdùdùdù - dùdùdù - do - fdo
vdùdùdù - dùdùdù - du - vdu
wdùdùdù - dùdùdù - doe - wdoe

 

217.

gdùdùdù - dùdùdù - dij - gdij
kdùdùdù - dùdùdù - deu - kdeu
ddùdùdù - dùdùdù - dui - ddui
tdùdùdù - dùdùdù - dou - tdou
schdùdùdù - dùdùdù - dà - schdà
spdùdùdù - dùdùdù - dè - spdè
stdùdùdù - dùdùdù - dò - stdò
[pagina 210]
[p. 210]

Met wijd open en onbewegelijke kaak, vóór den spiegel oefenen:

 

218.

hdadada - hdadada - hda - hda
gdadada - gdadada - gda - gda
kdadada - kdadada - kda - kda
ddadada - ddadada - dda - dda
tdadada - tdadada - tda - tda

 

219.

hdijdijdij - hdijdijdij - hdij - hdij
gdijdijdij - gdijdijdij - gdij - gdij
kdijdijdij - kdijdijdij - kdij - kdij
ddijdijdij - ddijdijdij - ddij - ddij
tdijdijdij - tdijdijdij - tdij - tdij

 

220. la - na - da - ta - hda - ra { met alle klinkers en tweeklanken

 

221. bra - pra - fra - vra - wra - gra { met alle klinkers en tweeklanken

 

222. kra - dra - tra - schra - spra - stra { met alle klinkers en tweeklanken

 

223.

bda - bla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
pda - pla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
fda - fla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
tda - tla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
gda - gla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
kda - kla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
schda - schla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
spda - spla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
stda - stla - la - ra } met alle klinkers en tweeklanken
[pagina 211]
[p. 211]

224. Br: Bram, de brave broer van breiende, brouwende Brielsche Brechtje, bracht in zijn bronsbruin broekje een bril, een brandbrief en een gebraden en gebroken brokje bros bruin brood zonder brommen of brullen over de breede brug te Breukelen.

 

225. Pr:

 
Pruilend praalt de Proost in zijn proostdij,
 
pruttelt dat zijn pruim en prij,
 
proviand en suikerij,
 
prooi was van een pratten Pruis,
 
die zich preste in 't proostenhuis.
 
‘Praalziek Pruisje’, prevelt hij,
 
‘pronkend prinsje, prul, ik sprei
 
al mijn proostenmacht ten toon,
 
preek, prik, priem u tot uw loon!’

226. Fr. vr. wr.: Frank en vrij vroeg Frits aan Frans om vrijgeleide voor zijn vredige vrouw. Vreemd, wreed, ja wraakbaar was het van Frans, uit wrevel dit te weigeren. Francisca wrong de fraaie handen, fronste haar voorhoofd, en vroeg: ‘is uw vriendschap bevrozen? Heeft uw vrouw dit gewrocht? Eens waren wrok en wrevel u vreemd. Ik vrees dat ge vroeg of laat de wrange vruchten van uw wreedheid zult plukken. Vreugde- en vredeloos zal uw leven zijn, frissche vroolijkheid u vreemd en wroeging uw loon!’

 

227. Gr:

 
Groote grut, hoe gromde Grietje,
 
toen 'k met graagte at van 't graan,
 
gretig gruwe grutjes slikte;
 
grimmig grijnsde Griet mij aan.
[pagina 212]
[p. 212]
 
Waarom grienen, waarom grommen,
 
als een grimmig grenadier?
 
Kom, niet gram, niet grillig hier;
 
zie grenaat en roosjes bloeien,
 
duizend groene grasjes groeien.
 
Griet, maak grapjes, 't helpt geen zier
 
of ge grievend grijnst, gromt, grauwt;
 
grimlach grif, 'k verklaar u hier:
 
lachen heeft geen mensch berouwd.

228. Kr: Bij 't krieken van den dag kroop kreupele Krijn met behulp van zijn kruk, die hij krampachtig vasthield, uit het kreupelbosch, en zette zich bij de kreek, zag krokussen bloeien en tallooze krekels krielen en krioelen. Boven zijn hoofd krijschten en krasten de kraaien, in kroezige krullen in de lucht krinkelend. Hij kreeg een kruidigen krentenkoek, in een gekreukelde krant gepakt, en at eenige kruimels.

 

229. Dr: Dreigend draaide driftige Dries zich om op den drempel, drong den dronken Drost op zijde, die, droevig druilend, droomde van drie droppels druivennat, die hij wou drinken, dreef hem, als een drijftol, met flinken druk naar buiten, waar hij dra droop van de regendroppels.

 

230. Tr: Tred, trein, troef, troep, trog, troon, troost, trom, trouw, tref, trek, trap, traan, trans, trens, Trui, trits.

 

231. Met tragischen tred trad de trotsche Truida op de treffelijke trouwe treurende Triene toe, trachtte ze

[pagina 213]
[p. 213]

te troetelen en te troosten op treffende treuzeltoon, trok ze tot zich, droogde de tranen, en trippelde toen langs de tralies, de treurende in triomf met zich mee troonende.

 

232. Schr:Ga naar voetnoot1) Schrap, schraal en schriel is schraapachtige Hans. Hij schrikt, gooit het schrift, waarin hij schreef, op zijde, schrijdt een schrede voorwaarts, schrijnt zich een schromelijken schram, geeft een schrillen schreeuw en schreit dan schrikkelijk.

 

233. Spr:

 
Stil, spring-in-'t-veld,
 
ik ga u een sprookje zingen
 
van spreeuwen, die springen
 
op teedere sprietjes,
 
van sprankjes en liedjes,
 
van sprokk'lende kindren,
 
die jubelend zingen,
 
ik ga u spreken van duizend dingen.
 
ja met één sprong
 
over sprietjes en spruitende boomen
 
ben ik in 't land der droomen.

Maar bedenk, dat het eerste woord, dat ge spreekt, de betoovering breekt.

 

234. Str: Een stroom van zonnestralen beschijnt het strand en de strook lands, die zich in zee uitstrekt. De stralen strijken heen langs roode schelpjes, waarmee het strand als bestrooid ligt; ze streelen den strammen grijsaard, die straks struikelde over den boomstronk, welke met nog eenige struiken de smalle streep gronds verspert.

[pagina 214]
[p. 214]

235. Raap, reep, roep, raaf, raam, rood, roos, ring, rij, raad, roef, rap, rijp, room, ruk, roem, riem, reus, reuk, rook, rad, raak, reeks, rasp, recht, rauw, rijk, rek, rok, rest, ros, rit, riet, rond, rug, rups, ruig, ruim, ruit, rund, ruw, rust, roest.

 

236. Meren, meer, veren, veer, weren, weer, voren, voor, hooren, hoor, koren, koor, kuren, kuur, huren, huur, sporen, spoor, vuren, vuur, sturen, stuur, eren, eer, dieren, dier, varen, vaar, beeren, beer, boren, boor, duren, duur, geuren, geur, zeuren, zeur, leeren, leer, turen, tuur, schuren, schuur, hier, vier, maar, waar, daar, door, deur, keer, boer, zeer, guur.

 

237. Merg, berg, verg, terg, herberg, hert, snert, spert, sport, hart, tart, taart, smart, part, warm, arm, alarm, darm, worm, storm, vorm, gekerm, fort, stort, gort, schort, word, bord, erwt, dorp, worp, vork, gesnork, forsch, vorst, dorst, korst, worst, morst, Urk, kurk, augurk, schurk, zweert, zwoerd, zwaard, beloerd, geteerd, getuurd, gesnoerd, gevoerd, gehuurd, bekoord, gebeurd, bekeurd, gespaard, beroerd.

 

238. Rijker, roemer, ronder, rooker, rooder, rijder, roeper, radder, rapier, rivier, rumoer, raper, raar, roer, rakker, ruiter, ridder, redder, reder, raderen, raker, rederij, ronker, ruiker, rauwer, ruimer, rechter, ruiger, ruwer, rekker, runderen, rector, roover en reiziger.Ga naar voetnoot1)

[pagina 215]
[p. 215]

239.

 
Een heer met groote veer
 
trippelde wiegend heen en weer,
 
keer op keer,
 
in slecht weer
 
heen en weer.

240.

 
Haar buur doet met heilig vuur
 
een kuur van langen duur,
 
die haar niet brengt van stuur.

241. Mijn paard‿dronk, zwaarddrager, woordbreker, voorttreden, hoort‿droef, spoort‿dra. Voor‿rede vatbaar. Hier‿rust zij. Een rat is radder dan rad.

 

242. Te Purmerend schitterden de klaprozen donkerrood in het koren. Met reusachtig alarm en rumoer reed de boer te paard naar de rakkers, die zich repten de rozen uit te trekken. Maar al rooder en raarder van schrik, verloor hij zijn stuur en reed in de rivier, waaruit hij, onder gekerm, door rappe ruiters ridderlijk werd gered.

Draagt waarlijk iedere rijke of arme brabantsche boeredeern een fraaie oorbel aan haar rechter en linker oorlel?

 

243.

 
Voort, voort, van oord tot oord!
 
Bedroognen, hoort!
 
In harde vaart
 
met snerpend zwaard
 
naar krijgers aard
 
gaat het voort,
 
verstoord, vermoord,
 
naar 't graf gevoerd,
 
zoo droef ontroerd,
 
ontvoerd, met smart
 
aan 't dorstend hart.
[pagina 216]
[p. 216]

244. Vier en veertig vroolijke vrienden drongen vrij en onbeschroomd de vertrekken der herberg binnen; vier‿riepen om spijs en drank.

 

245. Mijn broeder bracht zijn bruid en haar vriendin naar den schouwburg, waar het treurspel: Carlos, kroonprins van Spanje, werd opgevoerd. Roerend en treffend was het tafreel van den stervenden prins en de bedroefde vorstin.

 

246.

 
Zoo rust dan eind'lijk 't ruwe noorden
 
Van hageljacht en stormgeloei
 
En rolt de Rijn weer langs zijn boorden
 
Ontslagen van den winterboei,
 
Zijn waatren drenken de oude zoomen
 
En 't landvolk, spelend aan zijn voet,
 
Brengt Vader Rijn den lentegroet.
 
 
 
(Borger)

247.

 
De ramp wordt dubbel ramp en zevenvoud geproefd
 
Door hem, wien 't wee, dat schijnt te naadren reeds bedroeft.
 
De schouder heeft genoeg aan 't drukkend leed te dragen,
 
Wanneer het onweer treft en 't heil ligt neergeslagen...
 
 
 
(Immerzeel)

248.

 
Neen, daar schiet - wat heerlijk wonder! -
 
God! uw bliksem wrekend neer!
 
En - bij 't raatlen van den donder
 
Is het wangedrocht niet meer:
 
Zie 't verpletterd nederploffen....
 
 
 
(Spandaw)
[pagina 217]
[p. 217]

249.

 
't Kraakt alles, alles barst en ligt uiteengewrongen.
 
De bootsliên storten neêr, in 't schokken saamgedrongen,
 
En vatten riem en reep en grijpen lijn en koord
 
En woelen uit elkaar en slingren over boord.
 
 
 
(Tollens)

250.

 
Red mij, red mij, o mijn moeder;
 
grimmig dreigt mij straks de wreedaard;
 
moeder, hoor de droeve roepen;
 
krank van kommer schreit zij tranen,
 
tranen die van wroeging spreken
 
stroomen tranen schreit zij lang reeds,
 
vrede- en vreugdloos treft haar 't leven
 
't wreede woord verplettert d' arme,
 
droefheid drukt haar, groote kommer,
 
Moeder, hoor haar roerend roepen.

251.

 
Ruisch, reine regen! ruisch, roer ritselende spranken;
 
Besproei, verkwik, versterk haar dor geworden korst;
 
Rijs, Oostersch morgenvuur, verwarm des treur'gen borst,
 
Dringt, troeteldropjes! dringt door glinsterende ranken.
 
Stroom, zilvren regen! Stroom, verfrisch vermoeide kranken,
 
Drink, kleurig roosje! drink, verzadig gragen dorst;
 
Ranonkel, afrikaan, door droogte zwart bemorst,
 
Word' sierelijk verfraaid door reinigende dranken.
 
Bruis, warme regen! Bruis, roep gras, schreeuw akkergraan,
 
Pronk, roemrijk druifgewas, stort rijkelijker traan,
 
Vervroolijk harten der verlangende aardelingen!
 
Waar dorre droogte heerscht, waar regen wordt ontbeerd,
[pagina 218]
[p. 218]
 
Daar treurt groen lommer, daar wordt geur'ge groei verteerd.
 
Ruisch, heldre regen! ruisch, daar dart'le lammeren springen!
 
 
 
(Weissman de Villez)

252.

 
Een groote, bruine brombeer,
 
Draait heen en weer, draait heen en weer;
 
Hij gromt en bromt: groe, groe! groe, groe!
 
Ik word van al dat springen moe,
 
Ik heb in 't springen lang geen pret,
 
Groe groe! Ik wou maar graag naar bed;
 
Ik arme, bruine brombeer,
 
Moet draaien en springen,
 
Draaien en springen,
 
Heen en weer
 
Op en neer.

Tot verdere oefening valt aan te raden: veel hardop lezen in een andere taal, liefst in 't Italiaansch, waarbij men altijd den d-slag moet gebruiken, zoolang men de tong-r nog niet heeft. 't Is minder moeilijk iets ongewoons toe te passen bij een vreemde taal. 't Italiaansch heeft bovendien weinig opeenhoopingen van consonanten; de lastigste combinaties komen er niet in voor.

 

253. Le riz tenta le rat, le rat tenté tâta le riz; tantôt le riz tenta le rat, tantôt le rat tâta le riz.

 

254. Gros gras grain d'orge, quand te dégrogragraindorgeriseras-tu?

 

255.

 
Dormi, dormi, o caro mio ben,
 
dormi, dormi e tu guarirai.
[pagina 219]
[p. 219]

256.

 
Grato m' è 'l sonno e più l'esser di sasso,
 
Mentre che 'l danno e la vergogna dura;
 
Non veder, non sentir m' è gran ventura;
 
Però non mi destar, deh! parla basso.
 
(Michelangelo)

257. In verità, in verità vi dico: chi non entra nell' ovile del gregge per la porta, ma s'introduce d'altra parte, è ladro e assassino. Al contrario, chi entra per la porta, è pastore delle pecore.

In verità, in verità, vi dico, io sono la porta delle pecore. Quanti vennero prima di me, son tutti ladri e assassini, e le pecore non dettero loro ascolto. Io sono la porta. Chi per me passerà, sarà salvo; entrerà e uscira, e troverà pascolo. Il ladro non viene, se non per rubare e amazzare e distruggere.

 

(Joës X)

S z (zie § 15)

't Verkeerd zeggen van de s wordt gewoonlijk lispelen genoemd. Dit ontstaat:

1.als de tong tusschen de tanden in- of tegen de tanden aanligt in plaats van tegen de tandkas, zoodat de luchtstroom niet ontsnappen kan.
2.als de tong te zwak tegen de tandkas drukt.
3.als de tong niet in 't midden, maar aan één zijde van den mond ligt.

In sommige gevallen kan het lispelen afgeleerd worden door bij 't uitspreken van s en z de tongpunt terug te

[pagina 220]
[p. 220]

trekken en vast tegen de tandkas aan te drukken. Dikwijls helpt het, de tanden daarbij vast op elkaar te sluiten. Men oefene eerst de z alleen, daarna in verbinding met klinkers; lukt dit goed, dan de s. Door op de s een p te laten volgen (spi, spa) wordt de houding der tong gunstiger voor de s. Ook helpt het soms s en z eerst door hooge, daarna door lage klinkers te laten volgen (eerst sie, see, later sa, so, soe).

Volgens Gutzmann is lispelen alleen te genezen met behulp van een nickelindraad, die op 't midden van de tong wordt gelegd, waardoor de luchtstroom zich richten moet naar 't midden der tanden. Ook wel wordt de draad zóó over de ondertanden gelegd, dat de tongpunt hier achter moet blijven liggen.Ga naar voetnoot1) Men heeft nog andere instrumentjes uitgevonden, o.a. een soort van triangel, waarmee de tongpunt tegen de ondertanden wordt gelegd en 't lispelen wordt afgeleerd.Ga naar voetnoot2)

Een eenvoudiger geneeswijze zonder mechanische hulpmiddelen, maar uitsluitend berustend op flinke ademen tonggymnastiek geeft L. van Lier.Ga naar voetnoot3)

 

Volgt op s de klinkende b of d, dan wordt ze klinkend: misdaad = mizdaad, oplosbaar = oplozbaar (zie blz. 70). Wordt s gevolgd door z, dan hoort men ss: is zoo = issoo. Staat s in een werkwoord, waarin ze met z afwisselt, aan 't eind van een lettergreep, en vóór een klinker, dan wordt ze als z uitgesproken; men zegt: weez op uw hoede.

[pagina 221]
[p. 221]

De klinkende z verliest haar klank na elken medeklinker, behalve na l, r en de neusmedeklinkers: stiefsoon, beurtsang, maakt se, volgsaam, maar: ging ze, kan ze, kwam ze, alzoo, duurzaam.

 

258. Vlasboer (vlazboer), misbel, grasboter, misdaad, halsband, halsdoek, kies dan, was beter, is buiten, oplosbaar, waschbaas, misduiden, kermisdrukte, wees dankbaar, is donker, ijsbreker.

 

259. Pleegzoon (pleechsoon), vreedzaam (vreetsaam), stiefzoon, beurtzang, volgzaam, red ze, voetzool, zorgzaam, slaapzaal, eetzaal, gitzwart, maakt ze, opzitten, afzetten, opzouten, uitzet, buigzaam, doodzonde, uitzoeken, sluitzegel, spreek zacht, grafzerk.

 

260. Ging ze, kan ze, kwam ze, hoor ze, alzoo, Elza, balzaal, gehoorzaal, gehoorzaam, welzeker, onzeker, omzet, inzet, minzaam, veelzijdig, duurzaam, zing zacht, zwem zeker, koolzwart, eerzaam, eerzuil, vloerzeil, voorzeggen, weerzin, onzin, waanzin, volzin.

 

261. Zou, saai, samen, zetten, Saks, zaad, zaaien, zand, zult, sul, Zeist, zin, sitsen, zonder, suf, ziek, zwier, sultan, suiker, sajet, zitten, suizen, zilver, zijde, soms, sop, zot, sier, zier, Sien, zien, zink, sinds, sijsje, sommen, zonde, sollen, zuur, sering, regisseuse.

[pagina 222]
[p. 222]

262. Even rythmisch als oef. 216:

 

spa spa spa - spa spa spa - spa - spa
smo smo smo - smo smo smo - smo - smo
sta sta sta - sta sta sta - sta - sta
slu slu slu - slu slu slu - slu - slu
snij snij snij - snij snij snij - snij - snij

 

263.Ga naar voetnoot1)

zwe zwe zwe - zwe zwe zwe - zwe - zwe
stra stra stra - stra stra stra - stra - stra
schu schu schu - schu schu schu - schu - schu
schro schro schro - schro schro schro - schro - schro
sprie sprie sprie - sprie sprie sprie - sprie - sprie

 

264. Els, elzen, hals, halzen, jas, jassen, genees, genezen, dassen, lezen, krassen, zoet en zuur, lees eens, vossen, bassen, kussen, kozen, lussen, lozen, bedisselen, deze, passen, pezen, missen, mees, meezen, koos, kiezen, roos, rozen, vies, vezel, muis, muizen, huis, huizen, bas, bazen, reis, reizen.

 

265. Spade, spang, speld, spelen, spijs, spat, spoor, spook, speer, spoel, spuit, spot, spits, spitten, spinnen, spannen, spikkel.

Smid, smak, smal, smook, smous, smullen, smaak, smeeken, smeden, smelten, smijten, smuk, smoren, smerig, smoezelig, smalen.

Stil, stoet, stuwen, staren, staan, stond, stooten, stutten, steden, stad, stal, staal, stem, steunen, stek, stand, stelen, stool, stoep, stichten, stap, stoot, stomp, stom, stakker, stoer, stevig, stikken.

[pagina 223]
[p. 223]

266. Slof, slaaf, slaven en sloven, slim, slag, slap, slecht, slee, sluik, sloof, slinger, slijk, slijm, slaan, sloeg, sloot, slot, slijten.

Snaar, snak, snor, snauw, snee, sneeuw, snel, snert, snijden, snikken, snip, snit, snoeven, snoeien, snuit, snuif, snuf, snoes, snoet, snoer, snoepen, snavel.

Zwak, zweet, zwaluw, zwart, zwemmen, zweep, zwavel, zweem, zwaar, zwiepen, zwijgen, zwijn, zwoegen, zwik, zwaard.

 

267. Strand, stroom, striem, strekken, streng, stronk, struik, struif, straf, strop, streek, straal, streep, stribbelen, Stijn Streuvels.

Ga naar voetnoot1) Schamen, schommel, schijn, schoon, schaar, scheeren, schat, schateren, schouw, schuw, schaaf, school, schok, schep, schip, schop, schoof, schuur, scheur, scheut, schudden, scheel, schaal, schuin, schuit, schuif, scheef, schunnig, schimpen, schade en schande.

 

268. Schrap, schriel, schroom, schram, schreien, schrijven, schrik, schrokken, schrapen, schrede, schreeuw, schrijnen, schrift, schril.

Springen, spreeuw, spriet, sprot, sprokkelen, sprank, sproet, spruit, sprook, sprong, spraak, spreken, sprei, spreuk, spruw.

 

269. Mensch, wensch, eens, gras, pas, peins, psalm, psalter, pseudoniem, deins, jas, gas, das, lus, cijns, dreins, gons, flesch, congres, dus, peinzen, rust, kust, lust, buis, best, laatst, grootst, braafst, les, kaatst, gesp, gips, rest, rups, wesp, ruischt, zit stil, laat staan, rust stil,

[pagina 224]
[p. 224]

deed straks, fluks, 't zand, 't stapje, 't stond, 't zwaarst, 't zwartst, 't stilst, armste, arm stulpje, ruischt, stilst, warmst, grootst slot. Hoeveel is: zes maal zes en zeventig?

 

270.

 
Zachtjes, zachtjes‿zingt Suzanna
 
zachtjes‿zingt ze zoete zangen;
 
smeltend zoete zangen zingt zij,
 
zangen, die zoo lieflijk suizlen,
 
in het elzenboschje suizen;
 
kuische, smeltend zoete zangen
 
klinken zacht in stille bosschen.

271.

 
De armste wars van aardsche pracht
 
rust in zwartsten zielenacht
 
ziet de heetste lichtste stralen
 
felst weerkaatst op bosch en dalen.

272. Zoele zefirs‿suisden en ruischten, terwijl de sijsjes door zachten zang onze ooren streelden en seringen zoete geuren verspreidden. Zachtjes, zeer zachtjes‿sloop ze nader, de zorgzame Suzanna, wier zonnige persoon zoo gezocht was. Ze zag zich weerspiegeld in den snel vlietenden stroom, fluks wist ze zich te bevrijden van schoenen en kousen en dra zochten hare voetzolen den zoelen stroom. Sommigen zagen zes zwarte zwanen zwemmen in de zilte Zuiderzee. Zeven zwarte zwijnen zweten en zwoegen in de zoele zomerzon.

 

273.

 
Zie ze slaven zie ze sloven
 
straks reeds‿zal zij met Suzanna
 
samen zoeken wat verspreid is
 
peinzend staat ze ziet in 't ronde
 
steelt dan fluks 't seringentrosje
 
sierlijk zilverkleur'ge bloesem.
[pagina 225]
[p. 225]

274.

 
Zoo zinkt de zon; zacht suizen zoete zefirs,
 
een sijsje zingt zoo zoet in de espestruik,
 
als wist het niets van zwaren levensstrijd;
 
zacht ruischt de stroom, waar duizend visschen zwemmen,
 
zij stijgen fluks omhoog en zinken snel,
 
zij spartlen, dansend, zwevend in den stroom.

275.

 
Elza zit stil;
 
rust zoekend zint ze, haast in slaap gesust
 
door 't westewindje, dat door espestruiken ruischt
 
en zachtjes Elza's rozenwangen kust.
 
Haar zwanenhals is zwart omlijst door zware lokken.
 
Stil rust ze op 't mos, haar last staat naast haar sponde,
 
stil rust ze en peinst; dra was haar slaap gestoord,
 
want mugjes gonzen, rustelooze musschen
 
verstoren zoete, zoo gewenschte rust.

276.

 
Zoete zus, wat zeg je daar?
 
Is die stok jou veel te zwaar?
 
Zie eens, Suze kan hem dragen.
 
Span nu Does gauw voor den wagen,
 
Ga nu zitten, zie eens hier,
 
Met die zweep is‿zus koetsier.

277. Holà, monsieur Sans-souci! Combien ces six cents six saucisses-ci? Six cent six sous, ces six cent six saucisses-ci. Six cent six sous, ces six cent six saucisses-ci, monsieur Sans-souci, c'est trop!

[pagina 226]
[p. 226]

278.

 
Douze seaux d'eau douce.
 
Poisson sans boisson c'est poison.

K (zie § 16)

Sommige kinderen hebben moeite om de k te leeren zeggen; ze vervangen die gewoonlijk door t. Dikwijls is het vasthouden van de tongpunt, zoodat deze niet tegen de boventanden kan slaan, al voldoende om de k te leeren. Helpt dit niet, dan kan de methode van den Noor Svendsen worden toegepast. Hij laat het kind zittende 't hoofd ver achterover buigen en den mond wijd openen. Dan droppelt hij water in den mond en verbiedt dit door te slikken. Om dit te verhoeden, zal 't kind de tongrug vast aan 't gehemelte drukken en daardoor vanzelf een k zeggen.

Over 't algemeen vormen wij Hollanders dezen mondklinker te dicht bij de keel; 't gevolg hiervan is, dat de daaraan verbonden toon keelachtig klinkt. Wie dit doet, moet de k veel oefenen in verbinding met de hooge klinkers; men kan daarna geleidelijk overgaan tot de lagere.

 

279.

iekie, iekee, iekè, ieka, iekò, ieko, iekoe.
eekie, eekee, eekè, eeka, eekò, eeko, eekoe.

 

280. Met wijd open en onbewegelijke kaak, even rythmisch als oef. 216:

 

ta ka la - ta ka la - ta - ka
tij kij lij - tij kij lij - tij - kij
kla kna kra - kla kna kra - kla - kna
klij knij krij - klij knij krij - klij - knij
[pagina 227]
[p. 227]

281.

kla kle klie - klo klu kloe - kla - kla
kle kde kre - kle kde kre - kle - kde
kmo kwo kjo - kmo kwo kjo - kmo - kwo
sku sklu skru - sku sklu skru - sku - sklu

 

282. Kikeriki, flikkeren, kikkert, ik, ziek, kier, komiek, kaas, kijk, kind, kikken, brink, kink, duiken, mikken, kapok, kieken, kuiken, kiemen, kuil, kaak, kook, koek, vork, raketten, hekken, kant, lukken, breken, hoeken, keuken, koken, raken, dikke, hok, sok, tak, krakeelen, kakelen, koel, kil, koon, kool, kelder, kolder, kiel, likken, bakken, boek, kok, kost, kom, kous, kast, bak, bik, lekken, lakken, kist, kalk, mik, mak, vak, leek, luiken, look, puik, struiken, pakken, pokken, vlokken, hakken, plekken, rokken, rooken.

 

283. Klampen, klomp, klikken, klok, klos, knikken, kluw, knop, knak, knoop, knippen, knuppel, knijpen, knoest, kneep, knaap, krap, krop, kruipen, Krelis, krimpen, kruk, kruik, kreek, kraken, krieken, krijt, kriebelen, krom, kruis, kruit, kruimel, krokus, knokkel, rekruut, krant, kwal, kwik, kwellen, kwetsen, kwebbelen, kwint, kweelen.

 

284. Lokmiddel, hangkast, bokkepruik, kakatoe, hakmes, werkpak, knakworst, gaskomfoor, gaskachel, weeskind, aschklomp, pasklaar, spijskaart, aschketel, wijnkurk, kurketrekker, onkruid, speenkruid, halskraag, meelklont, lokvink, veelkleurig, neusklank, werkkring, broodkruim, vakkennis, boekenkast, kleerkast, keukenkast, mofkruik, schrijfkramp, Krupp-kanon, kijkgat.

[pagina 228]
[p. 228]

De k wordt verzacht vóór een klinkende b of d en klinkt dan als de Friesche g (blz. 63).

 

285. Hakbord, zakdoek, lijkbaar, laakbaar, weekblad, trekbeest, trekdier, kookboek, werkboender, dakbedekking, kurkdroog, weekbeurt, melk drinken, juk dragen, zaak behartigen, werk bezorgen, koek bakken.

 

286. Karel zweert bij kris en kras, dat alles kant en klaar is. Zij weet van klok nog klepel, komt in kerk noch kluis en slaat alles kort en klein. Ze heeft kind noch kraai. In kist en kasten is keur en keus, er komt kat en keuvel uit. Karel kan klimmen en klauteren. Kool is kost. Kort en krachtig. Te kust en te keur. Koud en koel, klinkklaar, krik en krak. Wie kwetste die gekwetste kwakkel? Verkwikkelijk ontwaken.

 

287.

 
De flikkerende bliksem verschrikt mij.
 
Hoe rinkelen de ruiten!
 
Hoor! regengetikkel klinkt!
 
Ik word door kletterenden hagel telkens gewekt.
 
Hoe kloddert elkeen door de klei!
 
Zachte klanken treffen mijn oor.
 
klanken, nu krachteloos, straks nog zoo klaar.
 
Wat kommer kondt mij dit alles!
 
Koude en koelheid komen in 't donker.

228.

 
Kathinka klaagt en klopt zoo lang,
 
Zij kijkt zoo boos, zij kijkt zoo bang.
 
Kathinka, klein, klein koningskind,
 
Kom bij mij, koud is lucht en wind.
[pagina 229]
[p. 229]

289.

 
Krank van kommer klaagt Kathinka
 
klaagt dat hare kleine kranken
 
korstjes koek noch kruimpjes krijgen.
 
Koel en koud zijn koningskinderen
 
kijken vaak zoo strak en donker
 
kommer kan hun kroost niet krenken.
 
bukken kunnen zulke knapen
 
kille koude koele snaken.

290.

 
‘Kaatje, is de koffie klaar?’
 
‘Ja Juffrouw!’
 
Kakatoea, Kopje-krauw,
 
Kun je klimmen in je kooi?
 
Keuvelen, dat kun je mooi.
 
Kakelen, als 't kipje doet,
 
Kun jij, Kopje-krauw, niet goed.

G ch (zie § 16)

Er is geen letter, waartegen in 't Hollandsch zoo algemeen gezondigd wordt als tegen g en ch. Dikwijls worden ze zóó achter in de keel gesproken, dat ze bijna niet te onderscheiden zijn van de keel-r. Beide worden gevormd door onregelmatige trilling van de stembanden in hun heele lengte; gebeurt dit, zonder dat ze een toon voortbrengen, dan hoort men de keel-ch; zijn ze van klinkende trillingen vergezeld, dan ontstaat de keel-r. Bij de laatste brengen dus de stembanden het ratelend geluid teweeg, dat bij de huig-r ontstaat door trilling van de huig, bij de tong-r door trilling van de tongpunt.

't Spreekt vanzelf, dat deze keelletters nadeelig voor 't stemorgaan zijn. Ze worden veel dieper in de keel gevormd dan eenige andere medeklinker; worden ze

[pagina 230]
[p. 230]

verbonden met een klinker, dan ontstaat ook deze in de keel en kan er geen sprake zijn van goede toonvorming. Men hoeft hiervan maar een proef te nemen door b.v. een rol voor te lezen, waarbij men de sprekende persoon met dit spraakgebrek invoert. 't Duurt niet lang of men merkt een onaangenaam, pijnlijk gevoel in de keel, dat noodzaakt met de voordracht op te houden. Door welke werking die pijn eigenlijk ontstaat, is moeilijk te bepalen, maar 't is zeker, dat achter in de keel een arbeid verricht wordt, die behoort volbracht te worden door tong en gehemelte. Als men tong en lippen weinig beweegt, dan is ook dat aanleiding tot overmatige spierinspanning in de keel.

Vormt men bovendien alle klinkers in de keel, zet men ze in met vasten toonaanslag en spreekt men de r, g en k met inspanning van de stembanden, dan is 't geen wonder, dat door dit onbarmhartig misbruik van 't stemorgaan op den duur ernstig keellijden ontstaat. Volkomen genezing is alleen te wachten van flinke spreekoefeningen onder leiding van een bekwaam onderwijzer, want al geeft men ook de stembanden een tijdlang rust, ze zullen weer ziek worden, als men ze op nieuw misbruikt. Vóór men deze medeklinkers verbetert, moet men klinkeroefeningen maken (zie blz. 150) in verbinding met stemhebbende lip- en tongletters, als m b d z. Langzamerhand verbindt men dan de klinkers met de gehemelteletters, terwijl men zorgt, dat 't aanslagpunt van den toon en 't articulatiepunt van den medeklinker zoo ver mogelijk naar voren blijft.

 

De g kan meer naar voren gebracht worden door eerst een h of j te spreken vóór den klinker, die men later aan de g wil verbinden:

[pagina 231]
[p. 231]

291.

hiegie - hege - hijgij - hugu - heugeu
jiegie - jege - jijgij - jugu - jeugeu.

 

Als aan de g een n of l voorafgaat, wordt het aanslagpunt van g naar voren verplaatst:

 

292. In geen, en geef, ken geheel, een gift, aangaan, ingeven, ongenietbaar, ingrijpen, aangapen, ingluren, aangenaam, aangedaan, aangelegen, aangeboren, aangetrouwd, aangezicht, ingang, ingebeeld, ingezetene, ongerust, ongeval, ongeduld, ongaarne, ongegrond, ongeloof, ongerijmd, ongepast.

 

293. Algoede, wilgeboom, zwelgen, Olga, walgen, speelgoed, Belg, algebra, verbolgen, volgen, speelgenoot, algemeen, al groot, wil gaarne, zal gauw, vol gekheid, veel goud, vol geduld.

 

Als de k goed wordt uitgesproken, kan ook deze letter de g naar voren brengen:

 

294. Kiet, kgiet, giet, kuit, kguit, guit, kat, kgat, gat, kast, kgast, gast, kist, kgist, gist, kunst, kgunst, gunst, kil, kgil, gil, kuur, kguur, guur.

 

295. Even rythmisch als oef. 216:

 

gda gda gda - gda gda gda - gda - ga
gle gle gle - gle gle gle - gle - ge
grie grie grie - grie grie grie - grie - gie
[pagina 232]
[p. 232]

296.

gmij gmij gmij - gmij gmij gmij - gmij - gij
gwo gwo gwo - gwo gwo gwo - gwo - go
gnu gnu gnu - gnu gnu gnu - gnu - gu

 

Aan 't eind van een woord klinkt g als ch (dag = dach). Ook worden woorden als genoeglijk en onooglijk zoo uitgesproken (g = ch).

Vóór klinkers in samenstellingen en midden in den zin is g wèl stemhebbend: slagader, dag aan dach.

 

297. Zeg dan, zag daar, zoogdier, vreugde, waagde, verheugde, legde, hijgde, glijden, gluren, glas, glimmen, gleuf, glibberig, glunder, grap, grijpen, grabbelen, groet, groente, greppel, grommen, groot, grijs, grauw, gras, Margreet.

 

298. Zeg mij, vraag maar, flegma, dogma, fragment, diafragma, zeg waarheid, lieg niet, magneet, deugniet.

 

299. Oefening als no. 141 en 142, maar nu met k g ch.

 

300. Giet, geef, gil, dicht, gieren, liggen, graag, leggen, guur, duchten, geeuw, gunst, kracht, gretig, kragen, bracht, dag, dagen, goot, gaat, goed, gezellig, lagen, logen, droegen, geel, gal, gul, geit, cherub, gulzig, geven, groot, dacht, degen, gedoogen, schunnig, zeggen, vlaggen, lachen, kachel, daggeld, plaaggeest, gang, gooien, garen, golf, dracht, dragen, Hugo, huig, oog, vaag, traag, pedagoog, genoeg.

[pagina 233]
[p. 233]

301. Gul en goed, giften en gaven, ze gaf geld en goed, acht en tachtig kachels, groote gevers, Gijsje giggelde. Het zesgordelige gordeldier. Groen als gras.

 

302.

 
Gevoelt gij niet het groot gewicht
 
den gouden grond van goeden raad
 
of gram en grommig ook de grijsaard
 
hem groeten toch zoo grif niet gaat
 
geen grens waar aan zijn grimmigheid
 
ging elk grof gispen elkeen gluren
 
goedhartigheid geeft licht genoeg
 
glimlach genadig om uw buren.

303.

 
Genadig‿geven de goden
 
giften en gaven aan geld en goed
 
gaarne gaf Gustaafs gansche geslacht
 
gaven en goud
 
voor der goden genadigen zegen.

304.

 
Groote Gijs gooit graag met steenen,
 
Naar de kleine geit;
 
‘'t Is niet goed, Gijs, 't is niet aardig,’
 
Heb ik toen gezeid.
 
Groote Gijs ging toen aan 't grommen,
 
Kijkt mij grimmig aan,
 
Grauwt en gromt en blijft maar brommen;
 
Wat vang ik toch aan?

305.

 
Licht is de nacht, nog straks zoo grauw en mistig,
 
ginds glimt en glinstert in het groen gebladert'
[pagina 234]
[p. 234]
 
een lichtstraal als van goud; is dat des maanlichts glans?
 
Gluurt 't zonlicht vaag naar binnen door de twijgen?
 
Ik hoor geen zuchtje, nachtegalen zwijgen;
 
in grooten, gouden boog stijgt hoog der zonne glans.

306.

 
De purpren scheemring houdt den burcht omvangen,
 
De glimvlieg glanst in 't mos der muur en blauwt,
 
En met een gloed van liefde op rozewangen
 
Schenkt zij den scheidenskus aan 't puin dat grauwt.
 
(Jacques Perk)

307.

 
Ik ben geboren uit zonnegloren
 
En een zucht van de ziedende zee,
 
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
 
Gezwollen van wanhoop en wee.
 
(Jacques Perk)

Nk ng (zie § 16)

N - g, n - k goed te onderscheiden van ng, nk (blz. 65).

 

308. Ingaan, zingen; inkomen, klinken; kleinkind, klein kind; rinkelen, inkijken; aangaan, angel; onklaar, ronken; ongaarne, drongen; onkosten, klonken; onkoninklijk, dronken; koningen, in geen; wringen, ingehaald; springen, spin goed; ingemaakt, dingen; inklaren, blinken; ongerust, zongen; ongezond, wrongen.

Drong, dronk; ving, vink; zong, zonk; long, klonk; zing, zink; slang, slank; bang, bank; lang, krank; flink,

[pagina 235]
[p. 235]

ving; eng, schenk; spronk, sprong; drank, drang; denk, ding; ring, flink.

 

Volgt op nk een toonlooze klinker, dan wordt ze meestal niet scherp genoeg uitgesproken, terwijl de ng voor t wel eens als nk klinkt.

 

309. Drongen, dronken, vingen, vinken, dringt, drinkt, denkt, drenkt, sprangen, sprongen, klinken, ringen, ranken, langen, bangen, banken, flanken, slangen, jonger, jonker, pronker, sprongen, dunken, dingen, zingen, rinkelen, klinkt, dringt, engte, wenkte, blinkt, zingt, hengst, langst, angst, banger, rankte, dankt.

 

310.

 
In bang verlangen
 
zoo eng omvangen
 
wankelt mijn ziel zoo angstig
 
zij drinkt den klank die in het oor haar dringt
 
zij zinkt en wankelt als zij zingt
 
van bang verlangen
 
van bleeke wangen
 
van wenkende englen
 
die klanken menglen
 
die angstig klinken
 
als tranen blinken.

Sj (zie § 16)

Wie niet van jongs af geoefend is in 't spreken van vreemde talen, zal met de sj veel moeite hebben. Het volk zegt s-jouwen, meissie, naaimassiene en beschouwt dus het samengestelde letterteeken als samengestelde consonant.

[pagina 236]
[p. 236]

Is de sj volkomen afwezig en wordt ze vervangen door s, dan is 't gewoonlijk voldoende, de stompe punt van een potlood tusschen de tanden te laten glijden en daarmee de tongpunt achteruit te duwen, om de sj te vormen. De luchtstroom moet, evenals bij s, gericht zijn naar 't midden van de ondertanden.

Men mag niet de s en j, wanneer ze in verschillende woorden toevallig samentreffen, als sj uitspreken. Men laat één medeklinker hooren in Koosje, kiesje, maar twee in koos-je, kies-je.

 

311. Oefening als no. 141 en 142, maar nu met s z sj.

 

312. De sj scherp en kort uitspreken:

 

Sjaal, sjerp, sjees, sjokken, sjorren, sjortouw, sjouwen, sjouwer, Sjoukje, Sjoerd, dasje, poesje, kastjeGa naar voetnoot1), gastjeGa naar voetnoot1), jasje, moesje, Liesje, roosje, doosje, poosje, kroesje, zusje, kusje, muisje, kluisje, vuistjeGa naar voetnoot1), busje, Koosje, haasje, baasje, kaasje, lusje, Klaasje, glaasje, vaasje, sijsje, Lijsje, lijstjeGa naar voetnoot1), wijsje, prijsje, saucijsje, pluisje, puistjeGa naar voetnoot1), huisje, buisje, mutsjeGa naar voetnoot2), gidsjeGa naar voetnoot2), plaatsjeGa naar voetnoot2), schaatsjeGa naar voetnoot2), koetsjeGa naar voetnoot2).

 

313.

 
Ze peinst een poosje, sluipt in 't boschje,
 
plukt daar een klein seringentrosje;
 
ik vroeg: zeg Liesje, waarom bloos-je?
 
Zeg Liesje, poesje, wat verkoos-je?
 
Een dasje, een poesje, een roosje?
 
Een glaasje, een vaasje, een mooi doosje?
[pagina 237]
[p. 237]

314.

 
Zeg Roosje, lief Roosje,
 
toe blijf hier een poosje,
 
Zeg, was-je, lief Roosje, in mijn huisje,
 
een poosje in mijn nestje, mijn kluisje?
 
Dom sijsje, je haast-je als een haasje,
 
Wel, kijk eens naar Fritsje, mijn baasje,
 
Zeg wist-je 't, op Fritsje zijn buisje
 
en mutsje daar zit een klein pluisje.
 
Lief meisje, geef Fritsje een kusje,
 
een roosje, voor Koosje zijn zusje.

315.

 
Je cherche un chasseur sachant chasser avec six
 
chiens de chasse.
 
Jean et Jacques chantent et jouent chaque jour.

316.

 
Es saszen zwischen zwei spitzen Steinen zwei
 
zischende Schlangen und zischten.

317.

 
Maak gelonk, maak gelach, maak geluidt,
 
Dat de zinnetjes zachjes zuidt.
 
Wat vreesje?
 
Mijn geesje,
 
Mijn vleesje,
 
Geneesje,
 
Die 't peesje
 
Der Minne braght in lasjes.
 
Spoeit uw' pasjes,
 
Eer dat gasjes
 
Felle brandt mijn zieltje buit.
 
(Hooft)
 
(Hooft)
[pagina 238]
[p. 238]

318.

 
't Musje, lusje van mijn meisje,
 
Plant zijn' pootjes op het vleisje
 
Van haar blanke poesle krop.
 
(Hooft)

In de volgende oefening, geschikt voor ieder die Duitsch wil lezen of zingen, moet de s, door sj gevolgd, niet daarmee versmelten, maar wel aansluiten.

 

319. Al sjouwen, als sjouwen. Al sjorren, als sjorren. Overal sjeezen, als sjeezen. Veel sjerpen, geplooid als sjerpen. Men draagt daar al sjaals, men draagt ze als sjaals. Al Sjoerd, als Sjoerd. Ik zie al Sjoukje, niemand als Sjoukje. Daar zijn veel sjouwers, die doen als sjouwers. Een sjees vol Chineezen, zoo groot als China.

J (zie § 16)

320. Even rythmisch als oef. 216.

 

pja bja ja - pja bja ja - pja - ja
mje wje je - mje wje je - mje - je
tjie njie jie - tjie njie jie - tjie - jie
djo fjo jo - djo fjo jo - djo - jo
kju gju ju - kju gju ju - kju - ju
joe jui jij - joe jui jij - joe - jui

 

321. Ja, jongen, jacht, Jaap, Jan, jaag, jak, jurk, jong, jolig, jood, jokken, jonker, jubelen, jol, juk, jeuken, Japan, je, Java, jeugd, jicht, jij, jongetje, juffrouw, juist, juichen, Juli, Juni, janken, juweel, Jaantje, jas, japon, jaar, Jonas.

[pagina 239]
[p. 239]

Met ons drieën, drie jongens gooien, hooijaar, die jood, Mia, Mie jaagt, strooien, strooijonker, een fraai juweel, fraaie steenen, mooie jurk, juffertje Jaantje's japon.

 

322. Boompje, stoepje, stolpje, hapje, mopje, hopje, popje, lapje, kom je, zwem je, neem je, tjingelen, tjilpen, tjalk, hitje, voetje, bootje, kindje, badje, vodje, ratje, zocht je, eet je, paadje, Pietje, Jaapje.

 

Pakje, zakje, lakje, lokje, stokje, sokje, rokje, bankje, vinkje, bakje, Benjamin, anjelier, bemin-je, wen-je, val-je, hoor-je, kavalje, kastanje, veertje, vaar-je, voorjaar, meerderjarig, knobbeljicht, sneeuwjacht, liefje, beef-je, halfje, kalfje, stofje, rapalje, baljuw, kabeljauw, schoelje.

 

223.

 
Jaap, ons hondje, jankt zoo jammerlijk,
 
jaag hem weg, Jan! wil je 't jolig Jetje
 
weer zien juichen, jaag dan Jaapje weg.

324.

 
Jephta's jonge dochter joeg
 
jammer in haar vaders huis;
 
was haar jeugd ook jammervol
 
juichen, jubelen was het einde.

H (zie § 17)

325. Met onbewegelijke onderkaak, even rythmisch als oef. 216:

Ga naar voetnoot1) hahaha - hahaha - ha - ha
hehehe - hehehe - he - he
hiehiehie - hiehiehie - hie - hie
hijhijhij - hijhijhij - hij - hij
[pagina 240]
[p. 240]

326.

hohoho - hohoho - ho - ho
huhuhu - huhuhu - hu - hu
hèhèhè - hèhèhè - hè - hè
hàhàhà - hàhàhà - hà - hà

 

327.

hahehie - hohuhoe - hahehie - hohuhoe
hàhèhì - hòhùhou - hàhèhì - hòhùhou
hijheha - hijheha - hijheha - hijheha

 

328. Oefening evenals no. 118.

 

329.

 
Help hemel! hoor dat huilen!
 
Hoe huilt de wind door de heining
 
over den heuvel heen! Door 't hout
 
holt haastig een hert; is 't een hinde?
 
Hoor, hoe het huilt! en hoor hoe hier
 
de hengsten hinniken! Arm hert!
 
Wat heeft om uw hals men gehangen?
 
Welke hand hield u vast?

330.

 
Mijn handen houd ik beide stil;
 
Mijn hoofdje heb ik tot mijn wil,
 
Dit heeft mij honderdmaal gezeid,
 
Houd stil je handen, kleine meid,
 
Heb niet het hart, iets aan te raken;
 
Wat je niet hoort, daar blijf je af!’
 
Als nu mijn handen lastig worden,
 
Dan loop ik henen op een draf.
[pagina 241]
[p. 241]

§ 43 Consonantengroepen

Er zijn verbindingen van consonanten, die van ouds bijeen hooren en samengesmolten zijn. Zoo zijn in 't woord zwart de z met w, de r met t nauw verbonden.Ga naar voetnoot1) Staan ze als beginletters, dan zijn die samengestelde medeklinkers (consonantengroepen) makkelijk uit te spreken. Zijn ze sluitletters, dan is hun uitspraak minder geleidelijk. Vergelijk erf met frisch, elf met flets. Daarom voegt men onwillekeurig, als een consonantengroep tusschen twee lettergrepen staat, 't grootste deel daarvan bij de tweede lettergreep. Men zegt lich-tstraal, luch-tstroom.

We weten (blz. 70), dat een scherpe en een zachte medeklinker, die op elkaar volgen, beide zacht of beide scherp worden uitgesproken. Twee op elkaar volgende verwante consonanten klinken als een dubbele medeklinker. Deze wordt evenals een enkele medeklinker uitgesproken, met dit verschil, dat men de afsluiting en de opening van 't aanzetstuk beide duidelijk onderscheidt. Vergelijk wa-ter met watten, dra-den met draadnagel. Als een medeklinker sluitletter is, wordt de voorafgaande klinker scherp afgesneden.

Het afbreken tusschen twee verwante medeklinkers is niet geoorloofd. Men dwaalt door te meenen, dat men in de woorden hij had toen tweemaal de t moet hooren.

 

Men vermijde, tusschen twee consonanten af te breken en ook de sluitletter te onderdrukken.

Volgt op een p een klinkende b dan gaat de p zonder ontploffing in de b over.

[pagina 242]
[p. 242]

331. bp. Soepbord, opbergen, zeepbak, liep bang, riep Bart, lap blauw, trap beklimmen, grap bekend, op bekijk, Jaap bibbert, Flip bidt, opbiechten, grap blijven, rap babbelen, opbluffen, opbleeken, hoop boeken, troep bloemen, groep beelden, trap boenen, op boersche wijze, op borgtocht, erop borduren, opbakken, sliep best, lomp beest, hap brood, romp buigen.

 

332. pp. Op paarden, troep paarden, liep Piet, roep papa, op paal, hoop palen, oppakken, rap praten, rijp peertje, leep Pietje, hoop panden, groep palmen, sliep pal, rijp prachtig, sluippad, gluippad, hup Piet, hap pap, op Pinksteren.

 

333. mm. Een gram myhrre, neem mij, lam maken, droom mengen, boom mislukt, praam meten, duim meten, schuim maken, duim missen, lijm mengen, rijm machtig, schim meer, zoom moet, nam melk, toom midden, tam maken, riem minder, rijm maken, voornaam melden, dom metselen, stroom meten, lam mensch.

 

334. ff. Straf Frits, laf fabeltje, vijf factoren, vijf fatten, vijf fakkels, lief feeksje, half flankeeren, laf flappen, laf flemen, straf flauw, straf fout, gaf fleur, elf flesschen, gaf flitsen, lief fluisteren.

 

Wordt f gevolgd door v, door hoort men ff.

 

335. Fv. Straf vrij, stierf vroeg, leef voor u, gaf veel, lof verdienen, 't hof volgt, gaf vreugd, de graaf vischt, graaf vrij, brief volgt, graf vol, de raaf vliegt, een gaaf van u, de golf vloeit, gaf vrede, half van u, vijf

[pagina 243]
[p. 243]

vrijen, zelfverloochening, afval, afvuren, afvijlen, zelf vinden, afvegen, afvaren.

 

F en w worden achter elkaar uitgesproken zonder daartusschen af te breken. De toonlooze f gaat over in de klinkende w.

 

336. Fw. Grief weten, vrijfwas, brief willen, vijf wallen, de graaf wandelt, vijf wagens, elf wallen, hofwapen, graf weten, geef weer, de graaf wankelt, straf wenschen, gaf watten, lief woud, elf weken, geef woeker, groef weg, raaf werpt, afwasschen, afwinden, zelf willen, vijf wijven, laf wezen, afwerken, lof weigeren.

 

337. tt. Laat thans, mat toonen, doet tevens, dat treft, treft terecht, zweert trouw, ligt thans, tot torens, wordt treurig, zwijgt treurig, koopt traan, kost tranen, dit tracht, moest tillen, mocht tevens, lust toonen, paard toomen, eet traag, loopt terug, weet tevens, ontmoet telkens.

 

td. Wort t gevolgd door d, dan hoort men dd.

 

338. Met dien, tot deze, lot dient, lot deelen, blad drogen, rijd daar, lokt dien, mat donderen, laat denken, lijd dorst, vlecht draad, glad draaien, bed doorwarmen, sneed druiven, plat drukken, vet druipt, strijd dapper, ligt droog, lied dringt, geld dragen, heeft dienst, treft dien, rad draaien, word dik, laaddoos, doet dienst, klinkt dof, gloed droogt, maakt donker, schuld dreigt, blind door, hert drijft, want droogt, zand druipen, huid dient, gast denkt, dood dreigt.

[pagina 244]
[p. 244]

339. nn. Mijn nek, zijn neus, te leen nemen, gaan nooit, wien noemt, zijn naam, hun nest, tuin naast, mijn naald, loon nimmer, toen naäpen, kien nemen, mijn net, hen nadert, hoon naroepen, haan nadoen, dien nacht, schoon nergens, doen nazien, zijn natuur, spaan nuttig, zwaan nakijken, tuin neerzien, een nieuw, in netto, in nijd, een nikker, ween niet, leen nuttig, wijn nooit, geen nood, steun nimmer, leen niet aan Anna.

 

340. ll. Aal leeft, hel lijkt, bevel laat, spel leert, koolland, school liggen, wel leeren, meel lekken, wel lijden, paal los, zaal luchten, kwaal lijden, hoewel licht, staal links, kiel los, vol leven, veel licht, kaal loon, viel licht, smal licht, gewoel leeft, stal linzen, bijl licht, pijl los, deel lucht, wijl liefelijk, vel lompen, stil liggen, haal links, heel los, wel lomp, el lang, heel lekker.

 

Bij rr moeten meer trillingen gemaakt worden dan bij r.

 

341. rr. Uur razend, uur richt, adelaar rooft, aar rankt, oor rond, haar ring, vloer rein, haar ridder, haar rijden, voor ranselen, door rijken, voor roem, haar rouw, maar ruik, daar rest, meer rente, door riet, snoer rijkt, door rozen, oor richt, haar rok, 't geweer roest, spoor rent, meer roem, zwoer redelijk, stier rent, donder rolt, steur rest, geur ruikt, eer rond, leer rein, meer rook, roer recht.

 

342. ss. Losslaan, ros‿steigert, pols‿slaan, als saai, als suf, zus sussen, Jans stond, los staat, das strijken, lees stil, Frits stond, zes snaren, los snoeren, visch snoepen, vos snauwt, wasch snoet, wees slim, bus suiker, Kees spreekt.

[pagina 245]
[p. 245]

343. sz (= ss). Is zoo, als ze, pols ze, hals zien, als zoeken, els zoeken, kus zacht, kus zoet, is zot, als zucht, vos zien, los zitten, lees zacht, als zoo, wis zorg, als zon, los zuigen, beslis zelf, is ziek, mors zeer, ros zeil, alles zeggen, als zes, ons zal, Jans zak, was zacht, maaszalm, danszaal, leeszaal, halszwachtel, loszagen, wees zeker, Augustuszon, reiszak, bas zingt, Kees zwijgt.

 

344. kk. Ik kan, blik koud, dik kind, ik klim, klik knap, knak kruiden, kraak kersepitten, pakkist, pakknecht, ik kom, lak koopen, kwik koken, knak krijgen, kreuk krant, krek kind, ook kibbelen, vaak krakeelen, laak kleinen, rijk krijgen, ook krenten, werk keurig, kijk kwaad, spreek kort, ook kans, raak kant, zal knollen, hok konijnen, ziek kind.

 

Volgt op de sluitletter g (= ch) een g, dan hoort men tweemaal ch.

 

345. Daggeld, weggaan, zeg goed, doch geen, vraag gauw, mag geven, slag gaan, zich geven, zag gooien, joeg gauw, vroeg groen, och ga, veeg ginds, vaag geantwoord, vlug geven, vijg groeit, graag goed, mag gaan, zeg gauw, vlag gaarne, pleeg geduld, vraag geluk, lig gemakkelijk, dreig gerust.

 

Wordt ng door g of nk door k gevolgd, dan moet men g en k afzonderlijk laten hooren.

 

346. Lange, lang gestrekt, lang gewenscht, langen, lang genoeg, handlanger, lang gedacht, bang, bang gemaakt, zangen, zanggezelschap, vingen, ving gauw, zingen, zing gaarne, gingen, ging graag, dronken, dronk koud water, blonken, blonk krachtig, drongen,

[pagina 246]
[p. 246]

drong gauw, slanker, slank kind, zinken, zinkkist, schenken, schenkkast, flinke, flink kereltje, vingen, ving ganzen, pronken, pronk, koninklijk, brengen, eng genoeg, vangen, vang garnalen.

 

Achter t zijn andere consonanten moeilijk uit te spreken; men moet die niet verwaarloozen.

 

347. Laatst, laatste, laatstgenoemde, grootst, grootste, grootsch gedacht, grootspraak, grootschheid, melaatschheid, bedachtzaam, achtste, fatsoen, laatstgemelde, bladsteel, gladste, steedsche, matste, haardstee, hardste, blijdste, kaatst, kaatste, kaatsten, schaats, schaatsen, bloodst, klutste, klutsten, bontste, bootst, bootsten, bootsgezel, botste, britste, bruidstranen, dichtste, etsen, etste, etsten, geëtst, fietste, geduchtste, onthutste, gudste, gewildste, gewikst, gietster, heetste, wrijfster, wroedster, vroedst, voedster, toetst, toetste, toetssteen, stutsel, sluitsteen, slijtster, mutsen, poetsten, loodsen, gidsen, flitsen, kwetsen, gekwetst, kwetste, kwaadste, kwaadst, klutst, ketsen, ketst, ketsten, kitste, gekitst, hitsen, gehitst, klotste, gespte, raspte, vastgespte.

 

348. Hals, als, elf, elft, ijlde, vijlde, aalst, aard, aarts, valsch, bals, wals, barst, barsch, held, beeld, welp, berst, bijltje, dolst, voorst, els, erf, eerst, Elbe, erwt, felst, fierst, gerst, gierst, leert, dorst, werd, snert, noord, oord, olm, garst, halm, oortje, berde, uiltje, molm, pols, port, pels, schort, porde, mors, schelden, melden, weide, mars, telde, veld, stelten, stulp, hulp, golf, delven, alp, terp, dorp, worp, harde turf, malsch, speelsch, stelpen, teerst, uurtje, buurtje, vuurtje, volk, kolk, vork.

[pagina 247]
[p. 247]

Bij 't samengestelde letterteeken sch, moet de ch zacht en zooveel mogelijk voor in den mond gevormd worden.

 

349. Sch. Schikt, schokt, schichtig, schielijk, schaken, schier, schieten, schiften, schijf, schijn, schijnsel, schik, schil, schild, schilfer, schillen, schim, schimp, scheut, schink, schip, schepen, scheel, scheef, schaap, scheiden, scheiding, schel, schelm, schelp, schelf, schenden, scheppen, scherf, scherm, scheur, schop, schoffel, schoft, schok, schol, schoof, school, schoot, schoor, schoer, schoen, schuur, schuw, schut, schurk, schuld, schuin, schuim, schuins, schamen, schande, schaats, schar, schat, schaduw, schout, schuit, schik, schuier.

 

Zijn sch tusschen- of sluitletters, zooals in mensch, tusschen, grootsch, dan verliest het letterteeken ch zijn klank. Gelukkig richt de schrijftaal zich hoe langer hoe meer naar de beschaafde uitspraak. Laten we ons vooral hoeden deze te verwringen ter wille van de schrijfwijze en mens-chen, tus-schen te lezen, zooals veel Vlamingen doen (zie blz. 65).

 

Volgt op sch een r, dan wordt de ch zóó zacht uitgesproken, dat ze 't midden houdt tusschen ch en h.

 

350. sch. Schrift, schrik, schrijven, schreeuwen, schrander, schrappen, schril, schriel, schrap, schrank, schrede, schreien, schrijden, schroef, schroom, schrobben, schroot, schroeien, schromen, schrompelen, schrikken, schrokken, schrapen, schram, schraag, schraal.

 

Bij de verbinding st moet de t scherp worden afgestooten.

 

351. st. Staan, stond, stoel, stoet, stoer, staf, staal, staat, staaf, staag, stad, staken, steek, steel, steen,

[pagina 248]
[p. 248]

stam, stem, stel, steg, stek, stekel, steng, stempel, ster, sterf, steun, steur, stijf, stevig, sticht, stik, stier, stiefzoon, stift, stijg, stijl, stil, stilte, stip, stoelen, stoep, stof, stok, stoken, stolp, stomp, stoof, stool, stoom, storm, stort, stug, stut, stuif, stuip, stuur.

 

De l zoover mogelijk voor aan de tanden, ook vóór o of a.

 

352. pl, bl, fl, vl. Plank, plicht, pleit, plijn, plooi, plof, plak, plek, ploeg, plaag, blank, blauw, blaas, bleek, blij, blind, blad, blaf, blaten, bloed, flikflooien, flets, flink, fleur, flits, flonkeren, flikje, fleemen, flodderen, flanel, vlieg, vlek, vlerk, vlas, vlot, vlam, vleet, vloek, vloog, vlaag, vlijt, vlag, vlug, vloer.

 

353. sl, gl, kl, tl, nl, wl. Slier, slijk, slip, slop, sloep, sleur, sleuf, sloeg, slaan, slag, slim, sloot, slot, sloop, sluipen, slik, slak, glim, glom, glijden, glad, gleuf, gleed, gluren, glinsteren, gloed, glibberig, klip, klap, klop, klomp, klos, klas, kluif, klam, klom, klimmen, klein, kleur, kleeren, klikken, kleed, klacht, klaar, bedlegerig, Bethlehem, atlas, maanlicht, mijnlamp, nieuwlichter, nauwlijks.

 

354. mp, mw. Homp, klomp, stomp, stoompijp, kemphaan, kampen, kampong, romp, vampier, hempje, wimper, slampamper, slempmelk, lampetkan, dempen, dompig, rimpel, wimpel, lamp, kamp, domper, lomp, lomperd, ramp, damp, stampen, stompen, stumperd, temperen, amper, klampen, boomwol, noemwaardig.

[pagina 249]
[p. 249]

355. nt. Dient, vriend, land, kent, rent, leunt, tent, stond, bond, grond, rond, mond, lint, grint, wint, waant, taant, band, spaantje, traant, lente, rente, speent, ment, trant, kant, brand, hand, kind, vent, went, wond, pond, pand, stand, land, bind, zint, krent, groente.

 

356. mt. Komt, bromt, raamt, temt, remt, leemte, schaamt, stroomt, loomte, stemt, gromt, kromt, tromt, droomt, vreemd, klimt, stamt, vormt.

 

357. pt. Dampt, bedompt, klampt, stampt, stompt, mept, kampt, loopt, koopt, doopt, gluipt, sluipt, druipt, gapt, kruipt, hapt, lapt, kapt, gaapt, slaapt, raapt, kaapt, knipt, rept, aapt, roept, propt, fopt, stopt, stapt.

 

358. kt. Hakt, bakt, spreekt, wreekt, breekt, reikt, wikt, blijkt, slikt, blikt, smeekt, lakt, zoekt, waakt, laakt, wekt, maakt, mikt, mokt, lokt, likt, kijkt, haakt, steekt, hikt, hokt, raakt, rookt, smaakt, fokt, jokt, pakt.

§ 44 Enkele en dubbele medeklinkers

Goed te onderscheiden tusschen:

1.een dubbelen medeklinker,
2.den medeklinker als beginletter,
3.den medeklinker als sluitletter.

Bij den dubbelen medeklinker (Mien naait) moet de afsluiting en de opening van 't aanzetstuk duidelijk te onderscheiden zijn. Is de medeklinker alleen sluitletter

[pagina 250]
[p. 250]

(Mien aait), dan wordt hij gevolgd door een lichte ademstoot. De daarop volgende klinker mag niet worden aangezet met glottisslag.

 

359. Aan een, aannemen; ga niet, gaan‿niet, gaan uit, Mina, Mien‿naait, Mien aait; raap boonen, ga boven, gaap altijd; op post, op ossen; neem mij, neem ei; neem aan, nee man; vorm moet, oom over, o mooi; rij prachtig, rijp prachtig, rijpachtig; lui mogelijk, luim oogelijk, luim mogelijk; gaf fleur, ga flaneeren, gaf leergeld; raaf vloog, raaf loog, ra vloog; Dirk kan, dier kan, Dirk aan; word dik, zeur dikwijls, word ik; por Teun, port tegen, port echter; dreig toch, dreigt toch, dreigt ook; staf flikkert, sta flink, staf links; mijn naam, mijn oom, mij na; zijn nest, zij nestelt, zijn echt; uur rooft, u rooft, uur over; al zes, als zes, als elk; el zoeken, els zoeken, els ook; dan zal, danszaal, dans al; daar rust, Da rust, daar is; kurk koopen, kreuk krant, kreuk eens; o kom, ook kom, ook om; laak ieder, laak Karel, la krijgen.

§ 45 Opeenhooping van consonanten door verbinding met voorvoegsels

360. Aanbeeld, aanbod, aanbidden, aandoen, aandeel, aanduwen, aandiepen, aandrang, aandrift, aangaan, aangedaan, aangreep, aangroei, aanhang, aanhef, aandacht, aanpassen, aanwakkeren, aanvieren.

[pagina 251]
[p. 251]

361. Afbeulen, afbraak, afbreuk, afbuien, afdak, afdalen, afdoen, afdoend, afdolen, afdruk, afdrup, afgevast, afgod, afgunst, afgrond, afzagen, afloop, aflaat, afmarsch, afscheid, afschrokken, afschrapen, afschrift, afschrijven, afschroeien, afnemen, afmaken.

 

362. Opzwalken, opzeggen, opzeilen, opzweepen, opzij, opscheppen, opzwellen, opwellen, opwarmen, omwinden, omhullen, omneveld, omkransd, omslingerd, opdrinken, omzwerven, omlijsten.

 

363. Wegbrengen, wegbraak, weggaan, weggieten, wegmaken, wegreis, wegraken, wegroeien, wegrollen, wegrukken, wegschuiven, wegschuilen, wegsjouwen, wegsmelten, wegveegen, wegwerken, wegschenken, wegduwen.

 

364. Uitbijten, uitblijven, uitblazen, uitboenen, uitboomen, uitboren, uitbraak, uitdiepen, uitdenken, uitdragen, uitdraven, uitdrinken, uitjouwen, uitkrabben, uitrollen, uitrukken, uitschot, uitduwen, uitzeilen, uittrekken, uitschieten, uitreizen, uithangen, uitblinken, uitpakken.

 

365. Losbaar, losbandig, losbol, losdag, loshaken, losplaats, losstaan, losstooten, lostikken, lostornen, losweeken, loswinden, loszagen, loszitten, loslaten, losstormen, losduwen.

 

366. Ontdooien, ontdekken, ontdraven, ontgaan, ontfutselen, onthaal, ontkennen, ontjagen, ontkluisteren, ontrollen, ontraden, ontdoen, ontmaskeren, ontmoedigd, ontredderd, ontbolsteren.

[pagina 252]
[p. 252]

367. Doorbakken, doorbarsten, doorbeuken, doorblaffen, doorblaren, doorbreken, doorbrengen, doordraaien, doordringen, doordruipen, doordraven, doorklutsen, doorkneden, doorknippen, doorkrabben, doorkruisen, doorpriemen, doorpraten, doorzinken, doorschemeren, doorstralen, doorstrepen, doorstrijden, doorschrijnen, doorschransen, doorsjouwen, doorstrompelen, doorwrocht, doorwroeten, doorzwavelen, doorzwemmen.

 

368. Voorpoot, voorpand, voorplein, voorstraat, voorstel, voorstrijder, voortbrengen, voordracht, voortglijden, voortkruien, voortkweeken, voortmaken, voortregenen, voortschilderen, voortschuiven, voortschrijden, voorttrappen, voortklimmen, voortkruien, voorspiegelen.

§ 46. Gemengde medeklinkeroefeningen

Waar eenige sisklanken op elkaar volgen, moeten ze scherp en snel worden uitgesproken.

 

369. Hondsdolheid, ooftmarkt, nachtkaars, woudbloempje, veldvluchtig, ventjager, brandspuit, verstandsverbijstering, geduldsbeproeving, pachtschelling, prachtbed, slagzwaard, wachtkamer, lichtmis, handspuit, handgebaar, landpad, schandpaal, strijdperk, godzalig, doodslaan, avondgebed, avondbede, goudsnee, brandstichter, hartsgeheim, woordbreker, landwind, remonstrantsche broederschap, goudsmid, daglooner, dakbedekking.

[pagina 253]
[p. 253]

370. Haast sprak, moest spreken, laatst stond, wesp steekt, laatst stuivertje, laatst spranken, gladst spoor, loodst ze binnen, gudst steeds, klutst straks, eerst strikte, mist stevig, zweert trouw, staartster;

bootst schamper, botst schaartje, kwetst schandelijk, aarts-treuzelaar, allerwildst schepsel, lafst sprookje, hitst steeds, lastigst schijnen, minst sterk;

moest schijnen, eerst schreef; dichtst schrift, lichtst schrijn, toetst streken, kwetst schubben, kwaadst sprookje, laatst spreken, toetst streng, graaft staande, draaft straks, draagt slingers, kunststuk, angstschreeuw;

laatst schrikte, kaatst spranken, dienst staan, best spreken, elf slungels, twaalf sperwers, half schrammen, half schrobben, elk fleemt, elf kluiten, oorlogskreet;

kaatst 't snelst, dertiendst spruitje, vijftiendst blesje, volmaaktste, jongst schavuitje, allernaarst steegje.Ga naar voetnoot1)

 

371. Mijns-Heerenland, stadsbestuur, zielsverdriet, vriendschapsbetoon, waarheidsliefde, krijgsmanseer, dorpsherberg, stadsmuur, veldmaarschalk, dorpskind, waarheidsliefde, onderofficierscantiene, officierstafel, majesteitsbeleediging, jongske, koortskruid, bloemkrans, aantastbaar, randspreuk, pletmolen, broodplank, hoefsmid, modderspat, pinksterstorm, kerstnacht, vruchtboom, lichtpunt, schuldbewust, kastsleutel, deursleutel, korstmos, hemdknoopje, luchtbad;

roestvlek, muurschildering, bruidschap, zwaardslag, hardlooper, hoogvlieger, basthoed, barmhartig, warmkleedend, bederfwerend, beeldschoon, beraadslagen,

[pagina 254]
[p. 254]

retourvloot, rietpeer, kielhalen, hardhoorig, klikspaan, klapster, klaptafel;

klampspijker, smidswinkel, smeekschrift, snaakschheid, snapster, stutsel, hartzeer, oostwaarts, Oost-Vlaanderen, tergziek, terugschuiven, terugstooten, terugvragen, terugvloeien, terugtred, terugkomst, Willebrorduskerk; opruimingsprijs, administratrice, bierdrinker, waterdrinker, brooddronken, beschuittrommel, schrijfkramp, rozenkrans, ringelreien, ringgracht, verrekijker, wonderdoener, lantaarnopsteker, paardenmarkt, schoorsteenveger, armenbuurt, sportterrein, marktgeschreeuw, straatventer, varkensslager, theaterondernemer, legeraanvoerder.

 

372. Tjalk, tjanken, teleurstelling, tjilpen, tjingelen, treurspeltred, laarzenknecht, lachspier, ladingsbrief, vrachtbrief, kwakzalverij, krijgsvolk, kreukster, kreeftschaar, kramerslatijn, smeltkroes, spoorwegwerker, trambestuurder, operadirecteur, rijtuigverhuurder, kerkmeester, torenwachter, vreemdelingenverkeer, voetspoor, vriendenkring, levensverzekeringsmaatschappij.

§ 47 Klinker-, tweeklank- en medeklinkeroefeningen

373. Paarden, pannen, potten, poppen, poot, poeier, puur, pier, peluw, pitten, pijlen, pens, putten, peuteren, paaien, pooier, passen, puist, pauw.

[pagina 255]
[p. 255]

374. Boer, boom, boor, bord, bok, bak, baar, berg, bijl, bik, beek, bier, buur, beur, bul, buis, baai, boei, bout.

 

375. Manen, mannen, mollen, monnik, molen, moeien, muren, mieren, meenen, minnen, mijnen, menschen, mummie, meubel, maaien, mooie, muizen, mauwen, mouwen, meeuwen.

 

376. Faam, fabel, fatsoen, feest, ferm, foei, figuur, fijn, filter, fleur, fonkelen, foppen, fluit, fluks, fluweel, fout, fraai, fooi, floers, florijn.

 

377. Vader, vacht, vork, voor, vod, voer, vier, veer, vet, vijl, vinger, vuns, vuil, veulen, vuur, veelvoud, vroed, vroom, vrong, vrocht, vracht, vrek, vrij, vriend, vrees, vreugd, vrucht.

 

378. Wagen, wachten, worden, woorden, woekeren, wurmen, wieren, weenen, weer, wellen, wijken, wikken, wuiven, weeuwen, waaien, woeien, wauwelen, wouden, wring, wrang, wrong, wrijven, warm.

 

379. Daken, dak, dief, deed, dik, dijk, dek, dok, door, dood, doet, duur, deun deur, duif, dauw, draai, drijgen, drinken, druppel, droom, draf, droog, dank, denk, ding, dunk, dong.

 

380. Tafel, tam, tokkelen, ton, toren, toer, turf, taai, tooi, tuin, Teun, turen, tieren, teen, tikken, tijk, tent, touw.

[pagina 256]
[p. 256]

381. Nagel, nacht, nok, non, nood, noen, nuf, naaien, nooit, neus, nu, niet, neen, nimmer, nijd, nek, nauw.

 

382. Loef, loof, lor, los, last, laat, les, lijk, leer, lees, liet, luur, lus, leus, lui, luit, leeuw, laai, lauw, looi, loei.

 

383. Roepen, roomen, ronken, rollen, randen, rapen, reppen, rijpen, ribben, reepen, riepen, ruwe, reuzen, russen, ruien, ruilen, rouwen, rauwe, roeien, rooien.

 

384. Saar, saai, Sam, sollen, sonde, stoom, stoeien, stuiven, sneeuw, snauw, snip, snijden, snuit, snoeien, snorken, sneu, slier, slee, slik, slecht, slaak, slag, slot, slons, sloof, sloeg, sluw, sleuf, sleur, sluis, schiep, schepen, schip, schijn, schep, schaap, schappelijk, schort, schop, school, schoen, scheut, schuur, schuin, schouw, schoeisel, schreeuw, schram, schrede, schroeien.

 

385. Zaan, zal, zot, zon, zoon, zoen, zet, zij, zit, zeef, zien, zuur, zeur, zuil, zeeuw, zaaien, zwaai, zwoegen, zweet, zwaan, zwak, zwetsen, zwijgen, zwier, zwenken, zwaar, zweem, zwikken.

 

386. Kielen, kelen, kille, kelder, kerel, Karel, kalken, kolken, kommen, komen, koeien, kuren, keuvelen, kunnen, kuiven, kuieren, koeien, kooien, kauwen, kouwen, kraaien.

 

387. Giet, geen, ging, geit, gest, gaan, gang, gort, gom, goor, goed, guur, geus, geur, guit, goud, gauw, gooi, geeuw.

[pagina 257]
[p. 257]

388. Sjaal, ja, jak, sjokken, jokken, Jo, jong, sjerp, jekker, jij, Jim, sjees, Jeker, je, jeuk, joeg, juk, Juul, sjorren, jeugd, machine.

 

389. Hoenen, hoven, hooren, hommen, horden, hallen, halen, helden, heeren, henen, hielen, huren, heulen, hunnen, huizen, huilen, hieuwen, hooien, haaien, houwen.

 

390. Aar, ar, eer, iets, uur, oor, ook, uit, oester, aai, au, oud, elk, immers, ieder, appel, op, os, eeuw, uil, einde, ijver, oom, adder, enkel, is, avond, akelig, anders, aap, open, in, eten, onder, angst.

 

Nl, ml, lr dadelijk aan elkaar te sluiten zonder door een stomme e de aansluiting te verbreken.

 

391.

 
Breekt alreeds de morgen aan
 
't zonlicht aan den trans zal staan
 
snel terugkaatst schellen schijn
 
't gloeiend rood doet hevigst pijn
 
dampend hardst stijgt stoom omhoog
 
koortsgloed brandend in 't schoonst oog
 
krijgsgeschreeuw in 't ronde raast
 
kwetsend ruw in 't oor ons blaast.

392.

 
't Schichtig kind schijnt schier te schreeuwen
 
lang reeds deed het niets dan geeuwen
 
schuw en schichtig kruipt het heen
 
geeft geen reden voor 't gesteen
 
schuin ziet het vol schaamte in 't rond
 
of het schaars bescherming vond
[pagina 258]
[p. 258]
 
ziet met schaamvol schuwen blik
 
schijnt te schreeuwen van den schrik.

393.

 
Schromelijk veel schepen kwamen opzwalken
 
zwalkten stil rond veel met zwellende zeilen
 
ook stoomschepen die stampten en stompten
 
tot op 't laatst breekt de stoomschroef gloeiend roode
 
damp opstijgt zwiepend langs 't zwenkende schip
 
zwierig zwaaien vlaggen zwirrelend in 't rond
 
zwermen zeemeeuwen zwieren zwijmlend
 
de storm zwijgt zeilen zwellen
 
't zware schip zwenkt zwierig
 
als zwemmende zwanen zwenken.

De s vóór de sj moet bizonder duidelijk gehoord worden. Deze oefening is aan te raden voor hen, die willen spreken en zingen in vreemde talen.

 

394.

 
Koosje is langzaam want al sjouwt ze
 
och dan doet ze maar als sjouwt ze
 
ze sjort een poosje ze sjouwt een poosje
 
zelfs sjouwt ze zelfs sjokt ze
 
zes sjerpen draagt ze 't zijn sjerpen
 
van zijde ze sjort ze vast en gespt ze
 
als sjerpen versieren wie ze los sjokkend draagt
 
vast sjorrend losse sjerpen
 
dan is sjerp en zwart mutsje van ons Koosje
 
die van 't zwierigst meisje 't sierlijkst roosje.

395.

 
Laatst schrikte Bartje gruwelijk
 
eerst schamper lachen luid geschreeuw
 
toen stil 't was een geduldsbeproeving
[pagina 259]
[p. 259]
 
lang stil op 't laatst staat voor haar deur
 
een vreemd raar schepsel welks gezeur
 
haar moest verbijstren want alras
 
gudst zweet haar van 't gezicht het was
 
als spot scheldt schreeuwt het griezlig beest
 
alsof 't vriend Bokspoot was geweest
 
die naast haar deur stond draaft ze voort
 
zoo allerwildst dat ze niet hoort
 
het hardst geroep dat luid weerkaatst
 
nooit rust steeds tiert zelfs raast op 't laatst.

396.

 
Het dorstige lastdier schrijdt voort
 
langs kronklende wegen
 
door griezlige stegen
 
zwoegt het voort
 
het strompelt steeds struikelt straks
 
een allerwildst troepje kindren
 
komt wreed 't beest hinderen
 
kwetst schandelijk 't struiklende dier
 
het zweet gudst het beest langs de flanken
 
op 't laatst staat het stil waar de straat op het gladst is
 
't kruipt nog 't kan niet meer 't wild schaatren
 
der kinderen kwetst 't beest straks nog meer
 
dat schampere schaatren doet zeer
 
't zijgt straks neer bloed gudst langs schrijnende schrammen.

397.

 
Hoor de storm loeit
 
regen gudst langs rinkelende ruiten
 
gudst op hardsteenen stoep
 
stormwind weerkaatst langs gladste rotsen.
[pagina 260]
[p. 260]
 
wildste wervelwind schroeit grootsche grasvlakten
 
geduchtste kwelling der onthutste horden
 
die klotsten door heetst brandend zand
 
zonnestraal kaatst straks stuitend terug.

§ 48 Leesoefeningen

Terwijl tot dusver de meeste oefeningen bestonden uit losse woorden of uit zinnen zonder bepaalden samenhang, volgen nu kleine stukken, die nog andere eischen stellen dan die van een duidelijke uitspraak. Nu komt het aan op goed traseeren. Bij de vorige oefeningen kon men ademhalen op gelijkmatige afstanden, waarom dan ook de leesteekens meestal werden weggelaten, - bij de volgende moet men rekening houden met den zin van wat men leest. Voor 't gemak van den leerling worden ademhalingsteekens geplaatst, die soms - niet altijd - gelijkvallen met de leesteekens. Bij / neme men halven adem, bij // vollen adem, heel rustig, zoodat er een lange pauze is. Elke nieuwe zin worde rustig en op lagen toon begonnen. Natuurlijk zal de toon gedurende den zin eenigszins rijzen; men moet verhoeden, dat 't slot van een volzin dof, klankloos, en te vlug wordt gesproken.

Hooge klinkers

398. // De familie Reinst leefde in een ruim en lief huis, / een van die huizen, die vriendelijk de wereld inkijken. // Want een huis heeft evenzeer een fysionomie als de menschen die er binnen leven. // Er zijn er die

[pagina 261]
[p. 261]

schijnen te zeggen: / ‘treed binnen, ik wil dat gij het hier vredig en gezellig vindt, / - treed binnen, / zet u neder in mijn stille, vriendelijke vertrekken. / Weifel niet, gij weet dat het mij lief is, u te zien.’ // Niet aan de sierlijke inrichting dier huizen, / niet aan de weelderige meubileering / zijn zij die bizondere aantrekkelijkheid verschuldigd. // Door nieuwe spiegelruiten valt gemeenlijk niet een zoo poëtisch licht / als door de kleine antieke ruitjes in de huizen waar wij speelden als kinderen.

Lage klinkers

399. // Daar zijn andere woningen, / groote, mooie gebouwen, / waar men dien goedhartigen toon, dat warme gevoel zoeken kan zonder het te mogen vinden. // Zonderling, / zoo droef te moede als men wordt, / zulk een woning binnengaande. Men voelt de koelheid, den kouden adem, die daar tocht door de groote bedompte hallen; // de ongewone ingetogenheid der bewoners doet alle vroolijkheid versomberen. // De toon in kamers en gangen is somber en doodsch, / gesproken wordt er slechts in doffe klanken.

Zonder r

400. // Wees toegevend, / - ach, ik wil u alles zeggen; / wees zacht, bid ik u / ook al vat ge niet mijn bedoeling. // Ik wil u alles duidelijk maken, doch hoe? hoe het zeggen, dat ge het vatten kunt? // Zie, zoo weinig dingen hebben een doel, / - haast alles hangt af van het toeval. // Wel bootst men den vogel na in den boom / of den wind, of het wild in het woud, of den visch in den vloed, / dat geschiedt als van zelf, niet met opzet, niet

[pagina 262]
[p. 262]

met een vast plan. // Ik ging in het bosch, // in het koele bosch, / ik zocht mos en plantjes, / en bezag alles met een glas, dat mij hunne schoonheid en volmaaktheid duidelijk toonde. / Hoe fijn, hoe volkomen zijn zij geschapen. / Op den bodem van het woud, tusschen de boomen, wies alles op als een tweede woud in het klein, / even schoon, even machtig schoon / als het hooge, statige woud van eiken en beuken.

Zonder s en l

401.

 
// Otto gaat naar bed;
 
wat een pret! /
 
Met een deken gooit hij Fred;
 
hij trekt broertje op den grond,
 
rent de kamer juichend rond. //
 
‘'t Bed in! Daar komt Maatje aan,’
 
roepen beiden uit één mond. //
 
Otto kijkt haar guitig aan /
 
en hij eindigt met de vraag.
 
of hij nog een koekje mag. //
 
‘Ja, mijn ventje, wou je 't graag? /
 
'k Heb 't hier voor je meegebracht. //
 
En nu kindren, goeden nacht!
 
Morgen komt er weer een dag.’

Zonder neusmedeklinkers

402.

 
// Ik dool door 't woud, door 't veld. /
 
Wat toch die vogel vertelt? //
 
Wat of hij tuit,
 
Wat of hij fluit? //
 
Hij is zoo blij,
[pagina 263]
[p. 263]
 
Zoo vroolijk, zoo vrij. /
 
Twiet, twiet, twiet, twiet
 
tierelierelier, /
 
Zoo schalt het lied door het woud. //
 
Had ik plezier
 
Als jij, aardig dier, /
 
Ik kweelde, ik speelde ook altijd door. /
 
Daar gaf ik wat voor!’ //
 
Hij spreidt de vlerkjes uit! /
 
Weg is 't lief geluid,
 
wip, weg!

403. // Ik ben nu maar, die ik maar ben, / een niets beduidend oud vrijer, en dat is het al, / doch ik wil je zweren, dat wij niet meer in geloof dan in humeur verschillen. // Ziedaar, ik heb het altoos zoo druk en volhandig gehad, / dat het trouwen er is ingetrokken; / maar, selderdemostert, was ik vader over een half dozijn jongens en meisjes, / dan zou ik mijn geluk niet kunnen overzien, / als ik daar zoo al die kleuters hoorde snappen en rabbelen. // Of Abraham Blankaart ook meê zou doen! / En als zij dan zoo verre heen waren, dat zij op 't geen ik zeide aanmerkingen konden maken, / het hunne voor hunne kleine zaakjes wisten in te brengen, / wel, dan zou ik God hartelijk danken, omdat ik zulke snelle kinderen had, zooals billijk is. // Begrepen zij in 't vervolg eens iets beter dan ik: bestig, zou ik zeggen, / en doen het.

(Wolff en Deken)

Sneeuwklokjes

404.

 
// De Lente komt, de Lente komt,
 
Al sluimeren nog de velden,
[pagina 264]
[p. 264]
 
Ons kwam een bloempjen uit de sneeuw
 
Die zoete maar vermelden. //
 
Sneeuwklokjes, blinkt,
 
Sneeuwklokjes, klinkt, /
 
Sneeuwklokjes, luidt op den winterschen akker
 
Lente met duizende bloemekens wakker.
 
(De Genestet)

Uit de St. Nicolaasavond

405.

 
// De beide jongelui van straks, / Minerva's kruis,
 
De lieve dochter en de brave vrouw van 't huis,
 
Elk had zijn deel in 't feest. // Toen, hoorders, / bleef ten leste, -
 
Let op, want ik bewaar voor 't laatste 't allerbeste - /
 
Toen bleef er in dien zak des heils, die op een stoel
 
Geheel was uitgepakt te midden van 't gejoel, /
 
Nog over - éen surprise, een klein, wit aardig pakje!
 
Zeer netjes toegemaakt, mijn hoorders, met een lakje!
 
(De Genestet)

Gebroken vaas

406.

 
// De kleine pruilt, één vinger in den mond //
 
Aan honderd scherven ligt de mooie vaas
 
Van echt Japansch, die ze omwierp in haar spel.
 
// Het zwarte katje rekt zich uit / en slaat
 
De speelsche klauwtjes in den boozen bal
 
Die 't onheil stichtte. / En met de volle vuist
 
Wischt fluks uit de oogen 't kind de traantjes weg. /
 
Komt straks Mama, / zwart Poesje krijgt de schuld.
 
(Hélène Swarth)
[pagina 265]
[p. 265]

Rozenregen

407.

 
Door 't rozenloover ruizelt de avondwind /
 
En 't hemelblozen kleurt den kalmen vloed
 
Met rozegloor, / alsof in 't stille diep
 
Der waatren nog een tweede hemel sliep. //
 
En naar dien hemel trekt een toovermacht
 
De roode rozen, fluistrend met den wind. /
 
De zwakke stengels knakken zachtkens.... / en
 
De rozen reegnen, vallende in den vloed.
 
(Hélène Swarth)

De wilde wind

408.

 
Deur 't haaghout raamt
 
de wilde wind,
 
verblind,
 
zijn' reuzensprongen:
 
en al dat ooit
 
hem tegenstaat
 
verlaat
 
hij, losgewrongen.
 
 
 
Gebroken hier,
 
gebroken daar
 
malkaar
 
de boomen schenden;
 
die, scheurende uit
 
den gronde, huis
 
en thuis
 
den gruw inzenden.
 
 
 
Nu maalt hij hout
 
en stof en steen
 
deureen,
[pagina 266]
[p. 266]
 
en roert daaronder,
 
met gramme, en al
 
te hol, te dol
 
gegrol,
 
zijn stemmendonder.
 
 
 
Hij steent gelijk
 
een stier, die raast
 
en blaast;
 
die, al ten bloede,
 
zijn hoornen in
 
de boomen steekt
 
en breekt,
 
van louter woede.
 
 
 
Hoe schommelt en
 
hoe rommelt hij
 
voorbij
 
den bosch, gebezen!Ga naar voetnoot1)
 
wie durft er, als
 
zoo'n wilde wind
 
begint,
 
onwaakzaam wezen?
 
(Gezelle)

Onweer

409.

 
- - - - -
 
En ruischend
 
en bruisend
 
in ééns beneên,
[pagina 267]
[p. 267]
 
klettert
 
en spettert
 
het steen op steen.
 
Gruisdikke dansen de beiers in 't rond
 
en plekken
 
en dekken
 
den grauwen grond.
 
Goten gieten
 
water en schuim;
 
greppen groeien
 
ongestuim;
 
vlieten
 
vloeien
 
rustig ruim.
 
De regen valt schuiner,
 
De hagel houdt op;
 
de grond wordt bruiner
 
bij elken drop.
 
't Plankiertje ligt nog dikbeleid
 
met korrelronde wittigheid,
 
die bleeker,
 
weeker
 
saamgepakt,
 
fleeuw wegdooit, waar een zool in zakt.
 
Het water kruipt
 
en krimpt al lager;
 
de regen druipt,
 
maar, trager, trager.
 
Heisa! Daar zijn de jongens! Hop!
 
De broeken op!
 
Blootbeende
 
en druistig dretst
 
en plast en pletst
[pagina 268]
[p. 268]
 
er een de
 
bende voor in 't water.
 
De zonne schingt en lacht om hun geschater!
 
(René de Clercq)

410. Een kapel zweefde hoog, hoog in de lucht. Ze genoot hare vrijheid, haar schoonheid, en vooral verlustigde zij zich in 't aanschouwen van alles wat onder haar was.

Komt, komt hier.... hoog! scheen ze toe te roepen aan hare zusters, die ver onder haar rondfladderden op de bloemen der aarde.

Wij drinken honig, en blijven beneden.

O lieve zusters, als ge wist hoe heerlijk 't is, alles te overzien.... komt!

Zijn er bloemen daarboven, waaruit wij den honig kunnen zuigen, die wij kapellen noodig hebben om te leven?

Men ziet van hier al de bloemen.... en dat genot....

Hebt ge honig daarboven?

't Is waar, honig was daarboven niet....

De arme vlinder die tegenzin had in 't wonen beneden werd vermoeid....

Toch trachtte zij zich op te houden! 't Was zoo schoon, vond ze, zoo alles te overzien, alles te begrijpen in één blik. Maar honig.... honig? neen, honig was 'r niet daarboven. En ze werd zwak, die arme kapel. Haar vleugelslag werd trager, al trager.

En ze zakte.... en ze overzag al minder.

Toch wou ze.

Neen, 't baatte niet.... ze daalde....

Ei, daar komt ze, riepen de zusters, wat hebben we

[pagina 269]
[p. 269]

u gezegd? Toch komt ze, als wij, honig zuigen uit de bloemen hier beneden. Wij wisten 't wel!

Zoo riepen de zusters, verheugd omdat ze gelijk hadden, schoon ze dat hadden uit gebrek aan 't schoone daarboven.

Kom, en zuig honig als wij!

En de kapel daalde.... al lager.... en wilde nog....

Dààr was een bloemstruik.... zou ze dien kunnen bereiken?

Ze daalde niet meer.... zij viel! Ze viel naast den struik, op den weg, in 't spoor....

En daar werd ze vertrapt door 'n ezel.

(Multatuli)

 

411. De lente hing in de lucht, de vogels verkondden het allenthenen en over het eiken boschje, over de breedgeschaarde boomen die den akker afzoomden, lag het eerste groen op de kruinen gestoven, als levende poeier in een zwaai over heel de ruimte gestrooid. De grond rook goed en de eerde lijmde onder den voet van vettigheid.

Heerlijk om begaan voelden de landwerkers den inzet van het jonge jaar. Niemand dacht eraan dat 't herbeginnen en herdoen was van 't geen ze zooveel jaren reeds begingen - een werk dat in gedurigen draai weerkeert.

Ze hadden er zoo lange naar gehaakt als naar een nieuw leven waarvan ze weerom volop genieten zouden. De lucht was frisch en goed om in te ademen; overal botte het pralend jonge groen, alles scheen nieuw en versch geschapen; - en zij voelden den weerslag van heel die nieuwigheid ontwaken met de kracht van hun lijf en den lust van hun stil gemoed. De grond onder

[pagina 270]
[p. 270]

hunne voeten trilde van ingehouden leven; de gisting voelden ze bovenslaan en 't sap die 't zaad moest doen kiemen, lag in purperen blank te glimmen op de omgekeerde schellen. De hemel was rein en de labberende wind die voorbijvoer, kwam uit een streke gewaaid waar nooit iemand hem geademd of beroerd had. De lente was als een groot geluk dat den eersten keer de wereld verblijden komt. Hoe wel en hoe deugddoende voelden de menschen het langen en bedijgen der schoone dagen? - in een trapsgewijzen, tragen statigen gang klommen zij naar de heerlijkheid van den koninklijken zomer. Hij naderde en één dag teenegader zouden zij hem inhalen. Nu moesten de landlieden zorgen gereed te zijn met hun werk tegen dat hij komen zou.

 

Uit ‘De Vlaschaard’

(Stijn Streuvels)

voetnoot1)
Achtereenvolgens worden op deze wijze alle klinkers geoefend en de nieuwe telkens met de vorige verbonden.

voetnoot1)
Achtereenvolgens worden alle medeklinkers geoefend naar deze methode.
voetnoot1)
Zie ook over dit onderwerp: ‘Das Stottern und seine gründliche Beseitigung’ von A. Gutzmann und Dr. H. Gutzmann; ‘Vorlesungen über Sprachstörungen’ en ‘Stotternde Kinder’ van Dr. Alb. Liebmann.

voetnoot1)
Aan den leeraar wordt overgelaten welke klinker 't gunstigst is voor de eerste oefeningen. Gewoonlijk zal dit niet de a zijn (zie blz. 39 en 98).

voetnoot1)
De leesteekens zijn met opzet weggelaten.
voetnoot1)
De en vóór de r klinkt bijna als ù.
voetnoot2)
Voor dooven zijn bovendien nog aan te bevelen de klinker- en tweeklankoefeningen uit: ‘Het afzien van de mond’, oefeningen tot zelfonderricht voor slecht-hoorenden door H. Kooi.

voetnoot1)
In de vetgedrukte oefeningen komt geen r voor.

voetnoot1)
De ee vóór een r klinkt bijna als i.

voetnoot1)
De oo vóór een r klinkt bijna als ó.

voetnoot1)
Men kan deze willekeurige volgorde natuurlijk wijzigen. Alle klinkers moeten als één klankstroom in elkaar vloeien.

voetnoot1)
groote boom.

voetnoot1)
Spreek niet uit: pé - bé - em, maar pù - bù - mù.
voetnoot1)
In de vetgedrukte oefeningen komt geen r voor.

voetnoot1)
Dit teeken‿dient om er aan te herinneren, dat bij vloeiend lezen twee verwante medeklinkers worden verbonden.

voetnoot1)
De l moet vrij wel aan den volgenden medeklinker sluiten. Meestal hoort men: hellup, volluk.
voetnoot1)
Zie ook: ‘L-Oefeningen’ door Toos Hoog en ‘Zoo worden loome tongen los,’ kinderliederen door Hendrika van Tussenbroek.

voetnoot1)
Werkelijk is er echter onderscheid tusschen td en den r-slag. Terwijl bij td de tong korter of langer tijd tegen 't harde gehemelte rust, wordt dit bij den r-slag maar een ondeelbaar oogenblik aangeraakt, terwijl de tongpunt snel en veerkrachtig op en neer springt. Haar aanslag is 't best te vergelijken met dien van den hamer in de piano. Twee zulke slagen kenmerken de r voldoende.
voetnoot1)
Mej. A. Kuypers: ‘Handleiding tot Stemvorming en Vloeiend Spreken’.
voetnoot2)
Johanna Veth: Spreekoefeningen’.
voetnoot1)
De ch heel zacht uitspreken.
voetnoot1)
Zie o.a. ook: R-oefeningen door Toos Hoog en ‘Wie geen r kan zeggen die blijft thuis’, kinderliederen door Hendrika van Tussenbroek.

voetnoot1)
Dr. H. Gutzmann: ‘Störungen der Sprache’.
voetnoot2)
Ant. Grégoire: ‘Les vices de la Parole’.
voetnoot3)
Zie hiervoor L. van Lier: ‘Het Lispelen en zijn Genezing’.
voetnoot1)
Met zachte ch en tong-r.
voetnoot1)
De ch heel zacht uitspreken!

voetnoot1)
Deze t wordt niet uitgesproken.
voetnoot1)
Deze t wordt niet uitgesproken.
voetnoot1)
Deze t wordt niet uitgesproken.
voetnoot1)
Deze t wordt niet uitgesproken.
voetnoot1)
Deze t wordt niet uitgesproken.
voetnoot2)
De t (d) wordt wel uitgesproken.
voetnoot2)
De t (d) wordt wel uitgesproken.
voetnoot2)
De t (d) wordt wel uitgesproken.
voetnoot2)
De t (d) wordt wel uitgesproken.
voetnoot2)
De t (d) wordt wel uitgesproken.

voetnoot1)
Vóór iederen regel flink inademen, zoodat de klinkers krachtig en zonder wilde lucht worden uitgestooten.
voetnoot1)
Deze verbindingen zijn in alle talen verschillend.

voetnoot1)
Vooral in 't Duitsch komen veel opeenhoopingen van consonanten voor. Zoo begint de Fidelio van Beethoven met ‘Jetzt Schätzchen, jetzt sind wir allein.’

voetnoot1)
gestormd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken