Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rekenschap: 1650-2000 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rekenschap: 1650-2000
Afbeelding van Rekenschap: 1650-2000Toon afbeelding van titelpagina van Rekenschap: 1650-2000

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.45 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rekenschap: 1650-2000

(2001)–D.W. Fokkema, Frans Grijzenhout–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 70]
[p. 70]


illustratie
Wim van Wieringen, ‘Er was feest in Holland's tuin’: aanklacht tegen het Nederlandse koloniale regime, in het tijdschrift De Vlam, 1948. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.


[pagina 71]
[p. 71]

3 Beeld en tegenbeeld van het koloniale verleden
Reinier Salverda

(...) wellicht het belangrijkste gevolg dat de periode 1940-1945 voor de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden heeft gehad: er kwam een einde aan een koloniaal tijdperk dat in de zeventiende eeuw was begonnen.Ga naar eindnoot1

Zo vat L. de Jong samen wat er tussen 1945 en 1949 gebeurde in Indonesië. Er kwam een einde aan een tijdperk, en dat doet de vraag rijzen: hoe belangrijk was dit einde? En, direct daarmee verbonden: wat heeft dit einde, wat heeft dit hele koloniale tijdperk betekend voor Nederland en voor de Nederlandse cultuur?Ga naar eindnoot2

Deze vragen zijn in Nederland de inzet van een nog steeds voortgaand proces van verwerking, dat sinds 1950 langzaam en moeizaam op gang is gekomen en nu in volle gang is. Eerst was er het directe trauma van de dekolonisatie, gemarkeerd door stilte, ontkenning en geheimhouding.Ga naar eindnoot3 Eind jaren zestig volgden de schokkende onthullingen over excessen.Ga naar eindnoot4 Sindsdien zijn er belangrijke historische bronnenpublicaties verschenen,Ga naar eindnoot5 en de beeldvorming over de periode 1945-1950 is nu al decemnialang inzet van een levendig publiek debat, waarin morele oordelen, kritisch historisch onderzoek en de bittere nasmaak van een mislukte dekolonisatie met elkaar om de voorrang strijden.Ga naar eindnoot6 In de loop van dit proces heeft zich een radicale omslag voltrokken in de beoordeling van het Nederlandse koloniale verleden.

Ruim een halve eeuw geleden was er nog de wijdverbreide overtuiging dat ‘daar wat groots werd verricht’,Ga naar eindnoot7 en de trotse zekerheid waarmee Wormser stelde:

Dit geweldige eilandenrijk heeft zijn saamhorigheid, zijn opkomst, zijn bloei te danken aan Nederlandsche leiding, aan Nederlandsche arbeidskracht, aan Nederlandsche wetenschap, aan Nederlandsche bekwaamheid, aan het Nederlandsche genie tot kolonisatie.Ga naar eindnoot8

Nu, vijftig jaar na het einde van Indië, bericht het Historisch Nieuwsblad,Ga naar eindnoot9 dat de meeste Nederlanders zich schamen voor het koloniale verleden. In zijn recente familiekroniek van de twintigste eeuw breekt Geert MakGa naar eindnoot10 de staf over het alledaagse racisme van zijn ouders in de jaren dertig in Medan. De literatuur vervult hier al langer een kritische functie en schrijvers als Graa Boomsma, Marion Bloem, Rudy Kousbroek en Ewald Vanvugt zijn reeds jaren bezig de Indische geschiedenis te herzien.Ga naar eindnoot11 En nu is dan ook de politiek zo ver: minister-president Kok verklaarde zich in februari 2000 bereid om excuses aan te bieden aan de Indonesiërs voor het Nederlandse optreden tijdens de koloniale periode.Ga naar eindnoot12

[pagina 72]
[p. 72]


illustratie
Chris Lebeau, ‘De vredestichter die men huldigt’: spotprent op de plannen voor een monument voor Van Heutsz, 1924. Interinationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdalm.


Deze omslag staat niet los van de grote instroom van onderdanen uit de voormalige koloniën die de afgelopen halve eeuw naar Nederland zijn gekomen. Zo vormt de zwarte Caraïbische gemeenschap in Nederland de motor achter het recente kritische historische onderzoek van de Nederlandse slavenhandel.Ga naar eindnoot13 Ook in het geval van Indië staan we nu voor een verleden dat omstreden is geraakt, en naar goed Hollands gebruik gaat dat gepaard met een beeldenstrijd. Soms gaat die strijd ook letterlijk om beelden, zoals bij de aanslag op het Indische veteranenmonument te Leiden in oktober 1999. Veel vaker is het een strijd om namen en betekenissen, zoals in het recente besluit om het Van Heutsz-monument in Amsterdam om te dopen tot ‘Monument Indië Nederland 1596-1949’.Ga naar eindnoot14 Daarmee dreigt de herinnering aan de man die eens als bedwinger van Indië werd vereerd en tegelijk gehaat als slachter van Atjeh, te worden uitgewist.

[pagina 73]
[p. 73]

Ook buiten Nederland is er een omslag in de beoordeling, met name bij de twee partijen die eeuwenlang het nauwst bij de Nederlandse expansie in Oost-Indië betrokken zijn geweest, de Indonesiërs en de Engelsen. In 1939 sprak de Engelse onderzoeker Furnivall nog met bewondering over de modelkolonie Nederlands-Indië. Een halve eeuw later echter geeft John Keay uiting aan een geringschattende afwijzing van ‘the little Netherlands whose colonial posture was essentially parochial’, waaraan hij toevoegt dat ‘the indignity of having been colonized by such a global nonentity still rankles.’Ga naar eindnoot15 In Indonesië was er in 1950 nog de gematigde uitspraak van Mohammad Hatta: ‘Deze rekening is afgesloten. Nu blijft de oude vriendschap.’Ga naar eindnoot16 Maar in 1979 laat Mochtar Lubis zich vele malen scherper uit:

(...) de Nederlanders kwamen naar het land onder de regenboog om te handelen in specerijen. Maar hun hebzucht maakte ze blind voor de cultuur, de waardigheid en het menselijke eergevoel van de Indonesiërs, en zij brachten vernietiging en dood met zich mee voor alles wat zij tegenkwamen, als waren zij door de duivel bezeten.Ga naar eindnoot17

Deze omslag in de beoordeling is een goede aanleiding voor nader onderzoek van het Indisch verleden. Mede als bijdrage aan de dekolonisatie van dit verleden stel ik daarbij de vraag centraal wat nu de betekenis van Indië is geweest voor de Nederlandse cultuur.Ga naar eindnoot18

Om deze vraag te kunnen beantwoorden volgen hieronder eerst enkele algemene gegevens over het belang van Indië voor Nederland. Vervolgens besteed ik aandacht aan een tweetal centrale bijdragen tot de Nederlandse koloniale beeldvorming uit 1913, respectievelijk van Colijn en Van Vollenhoven, en daarna aan de erfenis van Multatuli. Steeds gaat het mij daarbij om het Nederlandse koloniale zelfbeeld en het beeld van Nederland bij onze Engelse rivalen en Indonesische tegenstanders. De Nederlandse zelfbeelden - die vaak onbewust nog een taai naleven blijken te bezitten - zal ik telkens confronteren met de tegenbeelden die de andere partijen zich in een lange geschiedenis van contact en rivaliteit hebben gevormd van de Nederlanders. Door deze vergelijking van beeld en tegenbeeld kan scherper zicht verkregen worden op de processen van beeldvorming waarmee we rekening hebben te houden bij het bepalen van de betekenis van Indië voor de Nederlandse cultuur.

Over de betekenis van Indië

Fischers Historie en cultuur van het Nederlandsche volk (1927), één van de eerste wetenschappelijke werken op het nieuwe vakgebied van de cultuurgeschiedenis, beperkt zich geheel tot de behandeling van de Nederlandse cultuur in Europa. Over de Nederlandse maritieme en koloniale expansie geen woord - niets over Indië, de voc, Batavia en Coen, niets over de journalen van Van Linschoten en Bontekoe, niets over het cultuurstelsel en Multatuli's roofstaat aan de Noordzee, en niets over Couperus, tempo doeloe en ethische politiek. Met deze afwezigheid van Indië correspondeert een Nederlands zelfbeeld dat gedefinieerd wordt in termen van burgerlijke deugden zoals tolerantie, sobere eenvoud en gematigdheid.Ga naar eindnoot19

Deze miskenning van het belang van het Indische verleden valt echter niet vol te houden. Integendeel, zoals VlekkeGa naar eindnoot20 heeft aangetoond is Indië de eeuwen door van centraal belang geweest voor Nederland. Met de Nederlandse koloniale expansie is een proces op

[pagina 74]
[p. 74]


illustratie
‘Verax’, ‘Tweeërlei waarheid (De hongersnood op Java)’, in het Geïllustreerd Zondagsblad van het Volksdagblad, 1903. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. Twee beelden van het koloniaal regime tegenover elkaar gesteld.


gang gekomen dat heeft geresulteerd in een totale transformatie van het ‘moederland’. Van 1600 tot 1950 heeft de gordel van smaragd een fundamentele bijdrage geleverd aan de economische ontwikkeling van de Nederlandse natiestaat.Ga naar eindnoot21 Voor de politiek geldt hetzelfde: in de negentiende eeuw heeft het Nederlandse parlement zijn voornaamste rechten en bevoegdheden bevochten in debatten over Indische kwesties.Ga naar eindnoot22 Behalve om handel en macht ging het hierbij ook - zoals Brom, Stapel en Boxer hebben laten zienGa naar eindnoot23 - om kennis en informatie. Vanaf de publicatie van Van Linschotens Itinerario in 1596 werd de Republiek een belangrijke markt voor boeken over de Oost, over reizen, volkeren, landen en producten, over geschiedenis, godsdiensten en talen. Op grond daarvan heeft Romein de vroege Nederlandse oriëntalistiek ‘het intellectuele complement van onze zeevaart’ genoemd.Ga naar eindnoot24 De eeuwen door is de Nederlandse wetenschap schatplichtig gebleven aan de Oost,Ga naar eindnoot25 en ook voor de Nederlandse kunst en literatuur was Indië een wingewest.Ga naar eindnoot26 Dit alles overziende constateert Van Doorn
dat Indië, of men het wil of niet, deel uitmaakt van onze nationale cultuur. Indië leeft voort in onze schrijvers, dichters en schilders, in wetenschappelijk onderzoek, in musea en collecties op ieder terrein, en uiteraard in ons historisch bewustzijn. Indië laat zich niet wegcijferen of wegdefiniëren om de eenvoudige reden dat het eeuwenlang heeft bestaan en in de collectieve memorie is neergeslagen.Ga naar eindnoot27
[pagina 75]
[p. 75]

Eeuwenlang is Indië een kristallisatiepunt geweest van koloniale beeldvorming, en dat heeft een lange reeks beelden opgeleverd. Er is het Indië als wingewest, met kans op fortuin of een vroege dood in de hel van Batavia (kleurenplaat v). Maar er is ook het Indië van de verbeeldingGa naar eindnoot28 en Bali als het paradijs op aarde.Ga naar eindnoot29 Er is het Indië waar werkelijk iets groots werd verricht, door dokters, planters, zendelingen, geleerden, onderwijzers, bestuurders, ondernemers en vakbondsmensen, maar ook het Indië van de zwarte bladzijden, vol oorlogen, intriges, list, wreedheid en verraad. En er is het Indië van de dekolonisatie, de angst van ‘Indië verloren, rampspoed geboren’,Ga naar eindnoot30 de inzet tot het uiterste om Indië te behouden, en ten slotte de tragedie der gemiste kansen.Ga naar eindnoot31

Het is onmogelijk om al deze beelden hier te bespreken. Wel is duidelijk dat de beeldvorming aan Nederlandse kant wordt gekenmerkt door grote tegenstellingen.Ga naar eindnoot32 Heel lang was Indië het symbool van ‘de glorie en grandeur van Nederland, dat zonder Indië een onbeduidende staat zou zijn’.Ga naar eindnoot33 Maar daar tegenover staat een lange traditie van felle kritiek op het koloniale bewind.Ga naar eindnoot34 Het is verstandig om met deze grote diversiteit aan visie en inzicht rekening te houden wanneer we hieronder de Nederlandse koloniale beeldvorming nader bezien.

Een ander punt is dat we in Nederland bij alle kritische aandacht voor het Indische verleden nog steeds in allerlei opzichten vastzitten aan de geschiedschrijving van de vroegere overheerser, met te weinig aandacht voor de inzichten en kritiek van de andere betrokken partijen, de Engelsen en de Indonesiërs. Daartegenover heeft Hella Haasse gewezen op

de noodzaak (...) om de werkelijkheid - onder andere van ons land als koloniserende mogendheid - te leren zien door Indonesische ogen, en om de heilzame corrigerende invloed van die visie op te nemen in het eigen beeld van onze, bij lange na niet in al zijn aspecten onderzochte en doorgronde relatie tot Indonesië.Ga naar eindnoot35

Vanuit Indonesisch gezichtspunt is onlangs nog eens opgeroepen tot dekolonisatie van de geschiedschrijving, in reactie op de beeldvorming in Stapels Geschiedenis van Nederlandsch-Indië (1938), waarin de inlandse bevolking volstrekt werd gemarginaliseerd.Ga naar eindnoot36 Ook wat de Engelsen betreft is het leerzaam om te zien hoe zij door de eeuwen heen hebben aangekeken tegen het Nederlandse kolonialisme.Ga naar eindnoot37 De afgelopen jaren is er weliswaar een begin gemaakt met een meer internationaal georiënteerde en vergelijkende bestudering van dit verleden.Ga naar eindnoot38 Maar meer dan een begin is dit nog niet.

Het Indië van Colijn

In 1913 verscheen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Koninkrijk het fraai geïllustreerde boekwerk Neerlands Indië. Land en volk, geschiedenis en bestuur, bedrijf en samenleving, totstandgekomen onder leiding van H. Colijn, minister van Oorlog en oud-adviseur voor de bestuurszaken der buitenbezittingen in Nederlands-Indië, en met een voorwoord van oud-gouverneur-generaal Van Heutsz. Het is een etalage van de Nederlandse mission civilisatrice, een product van eendrachtige samenwerking tussen politici en bestuurders, economen, zendelingen en andere Indische deskundigen. Het laat zien hoe aan het begin van de twintigste eeuw het Nederlandse establishment de Oost bezag en het Nederlandse

[pagina 76]
[p. 76]


illustratie
Peter Alma, ‘Colyn-iade’, omslag van een serie van acht satirische houtsneden op de vlootwetten van Colijn, 1923. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.


optreden in de archipel rechtvaardigde. Het is een schoolvoorbeeld van het oriëntalisme dat Edward Said heeft beschreven, maar bij mijn weten is deze bijdrage van Colijn, die in de hele vooroorlogse periode de koloniale beeldvorming inzake Indië heeft gedomineerd, nog nooit aan een kritisch onderzoek onderworpen.Ga naar eindnoot39

Colijns boek geeft een breed en gedegen beeld van het Nederlandse beleid, dat gericht was op de modernisering van de archipel, en van de geweldige resultaten daarvan. Het beeld dat in dit boek wordt gegeven, is dat van de verlichte modelkolonie - een beeld dat tot aan de Tweede Wereldoorlog telkens weer aan de buitenwereld is gepresenteerd, bijvoorbeeld via de Internationale Koloniale Expositie in Parijs in 1931Ga naar eindnoot40 en via de Engelse vertaling van het standaardwerk over koloniaal beleid van De Kat Angelino.Ga naar eindnoot41 En met succes, want Nederland vond toen ‘algemene waardering als een voorbeeld van verlichte kolonisatie’.Ga naar eindnoot42

[pagina 77]
[p. 77]

Van groot belang is wat Colijn hier zegt over de roeping van hoger orde van de koloniserende mogendheden om de ‘primitieve volken op te voeden tot een zoodanigen graad van sociale, politieke en economische ontwikkeling, dat zij in staat zijn hare eigen zaken te beheeren met inachtneming van de in beschaafde staten algemeen aanvaarde beginselen’.Ga naar eindnoot43 Deze roeping - voor Nederland spreekt Colijn zelfs van een ‘wereldroeping’Ga naar eindnoot44 - rechtvaardigt het gewelddadig optreden tegen de inlandse staatjes, waaraan Colijn als militair actief had deelgenomen:Ga naar eindnoot45

Want de vestiging van ons gezag is op zichzelf niet meer dan een eerste stap. Daarop volgen eene opruiming van velerlei misstanden in de pas onderworpen landstreken; eene regeling van het bestuur; van de rechtspraak; van het belastingwezen; de verbetering van het bestaande en aanleg van nieuwe communicatiemiddelen; benevens voorziening in allerlei andere maatschappelijke behoeften.Ga naar eindnoot46

En dat dit alles een goede zaak is, blijkt wel uit de resultaten, want ‘ons optreden is door de bevolking gewaardeerd, zij ondervindt de zegeningen van een beschaafd bestuur, dat haren vooruitgang wenscht en bevordert’.Ga naar eindnoot47

In Europees perspectief is dit niets bijzonders.Ga naar eindnoot48 De rechtvaardigingen van Colijn stammen in rechte lijn af van de klassieke formulering van de rechtsgronden voor het Europese imperialisme door de Spaanse jurist en theoloog Francisco de Vitoria in zijn Relectio de Indis uit 1539: het recht van handel, verkeer en veiligheid, het recht tot zending en bekering, de bescherming van verdrukten, geloofsgenoten en bondgenoten, het recht van oorlog en de plicht van beschaafde landen om de voogdij over niet-Europeanen uit te oefenen ‘juist alsof zij kinderen waren’.Ga naar eindnoot49 Dit correspondeert met de beeldvorming bij Vitoria's tijdgenoot, de filosoof Sepúlveda, in wiens ogen niet-Europeanen homunculi waren, die onder Europese voogdij beschaafd en gekerstend behoorden te worden.Ga naar eindnoot50 Dit is een gemeenplaats geworden in het Europese denken.Ga naar eindnoot51 Ook de filosoof Kant kende aan primitieve niet-Europese volkeren nog de status toe van ‘rohe Mensch’ en sloot ze daarmee principieel buiten de cultuur van de Europese Verlichting.Ga naar eindnoot52

In Nederlands-Indië was het sinds het eerste kwart van de negentiende eeuw gebruikelijk om inlanders te zien als kinderen. In 1824 verkondigde gouverneur-generaal Van der Capellen in zijn beroemde rede tot de volkeren van Amboina en de Molukse eilanden, dat de Nederlandse koning ook voor hen ‘een weldoend vader’ wilde worden.Ga naar eindnoot53 Zijn opvolger Van den Bosch beschouwde de Javanen als een volk dat qua verstandelijke ontwikkeling nauwelijks het niveau haalde van Nederlandse kinderen van 12 of 13 jaar.Ga naar eindnoot54 Colijns bijdrage aan de koloniale beeldvorming sluit hier direct bij aan. De inlanders worden in woord en beeld gepresenteerd als ‘natuurkinderen’ en ‘primitieve volkeren’.Ga naar eindnoot55 De Nederlanders daarentegen zijn, als brengers van ‘geestelijke vooruitgang’ en ‘beschavend onderwijs’,Ga naar eindnoot56 zelf de maatstaf van menselijkheid, redelijkheid en voortreffelijkheid. Of zoals Meijer Ranneft het in 1945 formuleerde: ‘dat het beste van Nederland's geestesmerk in Indië tot uiting kwam: zijn bedaard sterk organisatievermogen, zijn zin voor vrijheid, godsdienst en fatsoen.’Ga naar eindnoot57

Tegenover dit beeld van Colijn en zijn geestverwanten staat, eveneens in 1913, het satirische pamflet Als ik eens Nederlander was van de Indonesische nationalist Soewardi Soerjaningrat. In een ironische reactie op de Nederlandse Koninkrijksfeesten in Indië zegt

[pagina 78]
[p. 78]


illustratie
Voorpagina van de Staatscourant, september 1899. Universiteitsbibliotheek, Amsterdam. In de troonrede gaat koningin Wilhelmina kort in op de oorlog in Atjeh.


[pagina 79]
[p. 79]

hij over de Indonesiërs: ‘Eerst dat geknechte volk zijn vrijheid geven, dan pas onze eigen vrijheid herdenken.’Ga naar eindnoot58 Dit ging te ver, en daarom werd hij door de gouverneur-generaal uit zijn geboorteland verbannen. Aldus markeert dit pamflet niet alleen een nieuw leven voor het Indonesische nationalisme, maar tegelijk ook de Nederlandse onderdrukking ervan.Ga naar eindnoot59

Vanaf het allereerste begin is het Indonesische nationalisme door het Indisch gouvernement met harde hand aangepakt, met intimidatie, persbreidel en gerechtelijke vervolging, en met als stok achter de deur altijd de exorbitante rechten, op grond waarvan personen die ‘gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust en orde’ zonder vorm van proces opgesloten of verbannen konden worden.Ga naar eindnoot60 Het verhaal van de huiszoeking in de roman Buiten het gareel (1940) van de schrijfster Soewarsih Djojopoespito maakt duidelijk hoe Indonesiërs toen monddood werden gemaakt. Zo effectief was deze repressie in de jaren dertig, dat de politie klaagde dat ze niet meer wist wat er onder de oppervlakte speelde.Ga naar eindnoot61

Het zijn de middelen van een politiestaat waarvan het koloniaal bewind zich in de periode tot 1942 doorlopend heeft bediend om het Indonesisch nationalisme te onderdrukken.Ga naar eindnoot62 Deze politionele onderdrukking is echter, zoals zovele koloniale misstanden - het koelieschandaalGa naar eindnoot63, het opiumschandaalGa naar eindnoot64, het concentratiekamp Boven-DigoelGa naar eindnoot65, het rubberschandaalGa naar eindnoot66 en de afwenteling van de crisis in de jaren dertig op de inheemse bevolkingGa naar eindnoot67 - altijd weggestopt in de Indische doofpot en zo verdwenen achter het beeld van de modelkolonie.

Nu is het waar dat de Nederlanders de Indonesische archipel hebben gemoderniseerd en er een formidabele infrastructuur hebben aangelegd, die ook aan de Indonesiërs ten goede kwam. Maar dat aan deze goede werken een beleid van harde onderdrukking en exploitatie ten grondslag lag, viel en valt voor de gemiddelde Nederlander ver buiten de horizon. Aan Indonesische kant echter werd door HattaGa naar eindnoot68 en SjahrirGa naar eindnoot69 scherp gezien, dat Colijn toen de centrale verantwoordelijke was voor dit beleid en voor de keiharde ‘regeringsterreur’Ga naar eindnoot70 tegen de nationalistische beweging. Al in 1925 wees Hatta erop dat dit beleid van koloniale onderdrukking intellectueel en moreel failliet was en dat de brute kracht van de overheerser de voorbode was van zijn ondergang.Ga naar eindnoot71 Het was echter aan dovemansoren gezegd. Nederland is altijd met geweld en politionele onderdrukking - en niet met een politieke dialoog en democratische ideeën - blijven reageren op de politieke aspiraties van de Indonesische nationalisten.Ga naar eindnoot72

Na de Indonesische onafhankelijkheid is deze harde lijn van Van Heutsz en Colijn overigens onverminderd voortgezet door de nieuwe machthebbers.Ga naar eindnoot73 De dominante positie van het Indonesische leger en de conflicten met wat vroeger de buitengewesten waren, van Atjeh tot Nieuw-Guinea, kunnen gezien worden als een erfenis uit de koloniale periode.Ga naar eindnoot74

De bron van Colijns zelfbeeld

Binnen de Nederlandse koloniale beeldvorming vertegenwoordigt het boek van Colijn een zeer krachtige combinatie van christelijk-nationale visie, politieke en economische macht, conservatief-militaire ideologie en praktisch-wetenschappelijke deskundigheid. En in de Nederlandse geschiedenis moet men, met Busken HuetGa naar eindnoot75 en RomeinGa naar eindnoot76, tot het begin van de zeventiende eeuw teruggaan om een vergelijkbare nationale samenballing van energie te vinden in de drie-eenheid van handel, geloof en wetenschap.

[pagina 80]
[p. 80]

In 1602 wordt de voc opgericht. De Republiek eist haar aandeel op in de Europese expansie, en begint een wereldwijde strijd, eerst en vooral gericht tegen de Spaanse erfvijand, maar ook tegen andere Europese en Aziatische rivalen in de handel op Indië.Ga naar eindnoot77 Tegelijk hiermee komt over en weer een proces van beeldvorming op gang.Ga naar eindnoot78 Zo verscheen in Amsterdam in 1596 de voornaamste bron van de zwarte legende, de Nederlandse bewerking van Las Casas' Spiegel der Spaensche Tyrannye gheschiet in West Indien, waarin de onmenselijke wreedheden der Spanjaarden in hun koloniën breed werden uitgemeten.Ga naar eindnoot79 In hetzelfde jaar werd er in Van Linschotens Itinerario een negatief beeld gegeven van de Javanen als stug, hardvochtig en weinig beschaafdsGa naar eindnoot80 en een jaar later al lezen we van de verschrikkelijke weduwverbranding bij de Balinezen.Ga naar eindnoot81 Hiertegenover projecteerde de jonge Hugo de Groot in zijn Parallelon rerumpublicarum (1602) en in zijn De antiquitate reipublicae batavicae (1610) de Bataafse mythe, het nobele zelfbeeld van de eerlijke, eenvoudige, standvastige, hardwerkende, tolerante en van oudsher vrijheidlievende Hollanders.Ga naar eindnoot82

Hier vinden we de oorsprong van het zelfbeeld van Colijn: de Nederlanders zijn beschaafd, godvruchtig en tolerant, maar bovenal van oudsher vrijheidslievend, gericht op handel, en gesteld op recht en regel. Er is hier sinds het begin van de zeventiende eeuw sprake van een diepe en langdurige ideologische continuïteit in de beeldvorming aan Nederlandse kant.

Dit nobele zelfbeeld wordt echter zwaar op de proef gesteld wanneer we kijken naar de erfenis van Jan Pieterszoon Coen in met name de twintigste eeuw. In Colijns boek is Coen de ‘grondlegger van ons Oostersch koloniaal rijk’Ga naar eindnoot83, die Batavia had gesticht op de puinhopen van het verslagen Jacatra. Met instemming wordt zijn zinspreuk geciteerd: ‘niets geeft beter recht, dan de macht en het geweld bij het recht gevoegd’.Ga naar eindnoot84 Coen is hier de ‘groote man’, die de Engelsen uit de archipel verdreef, en die met succes zijn handelsstaatkunde doordrukte door middel van het ‘wraakgericht’ op Banda-Neira in 1621.Ga naar eindnoot85 Dit beeld van Coen als icoonGa naar eindnoot86 van het Nederlandse kolonialisme wordt ondersteund door een foto van het in 1876 voor hem opgerichte standbeeld op het Waterlooplein in BataviaGa naar eindnoot87 en het grote staatsieportret van Coen uit 1625, dat nu in het West-Fries Museum te Hoorn te vinden is.Ga naar eindnoot88

Hiertegenover staat een lange Nederlandse traditie van scherpe kritiek op Coen, die loopt van Laurens Reael in de zeventiende eeuw tot Erflaters van onze beschaving (1938) van Jan en Annie Romein en Nestbevlilers (1996) van Vanvugt. Maar het beeld van Coen als nationale held was in de eerste helft van de twintigste eeuw dominant en werd op allerlei manieren uitgedragen - door koloniale historici als De Haan en Van Gelder,Ga naar eindnoot89 door De scheepsjongens van Bontekoe (1923) van Johan Fabricius, en door de beelden van Coen die nu nog in Amsterdam te zien zijn, op de Beurs van Berlage, het Tropenmuseum, het Scheepvaarthuis, en het hoofdkantoor van de vroegere Nederlandsche Handelmaatschappij.Ga naar eindnoot90 Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd dit Coen-beeld uit calvinistische hoek krachtig bevestigd. Voor de Algra's was Coen ‘trots al zijn gebreken een vroom christen’Ga naar eindnoot91 en Gerretson pleitte in 1944 voor Coens eerherstel.Ga naar eindnoot92 We staan hier voor een ware Coen-cultus, in Indië zowel als in Nederland, decennia lang ondersteund met een verbod op de opvoering van het kritische toneelstuk Jan Pieterszoon Coen (1930) van Slauerhoff.Ga naar eindnoot93 In de postkoloniale periode echter is deze Coen-cultus vrijwel spoorloos verdwenen en nu is er een grote stilte over hem neergedaald.Ga naar eindnoot94

[pagina 81]
[p. 81]


illustratie
Jan Pietersz. Coen als boegbeeld van het kolonialisme, wandschildering door H. Paulides in het trappenhuis van de kantoren van het Tropenmuseum, Amsterdam, ca. 1926.


[pagina 82]
[p. 82]

Buiten Nederland is men Coen echter niet vergeten. Al in de zeventiende eeuw hebben Engelsen en Nederlanders een felle pennenstrijd gevoerd over de daden van de Compagnie in de OostGa naar eindnoot95 en de eeuwen door is het bloedbad op Banda-Neira in 1621 en de ‘Murder of Amboyna’ van 1623 een vast thema gebleven in de Engelse kritiek.Ga naar eindnoot96 Nog onlangs heeft de Engelse historicus Milton in zijn bestseller Nathaniel's Nutmeg (1999) Coen afgeschilderd als hardvochtig, genadeloos en onmenselijk. Onder Indonesiërs vinden we een al even negatief beeld van Coen, met name in Soekarno's Indonesië klaagt aan! (1931), zijn pleitrede voor de landraad te Bandoeng, waarin hij, Colenbrander citerend, spreekt van Coens ‘onmenschelijke wreedheid’ bij de vestiging van het voc-monopolie in Ambon en Banda.Ga naar eindnoot97 Het Bataviase standbeeld van de gehate Coen is na de Nederlandse nederlaag tegen Japan dan ook al spoedig aan stukken geslagen.Ga naar eindnoot98 En nog ver na het eind van de koloniale periode citeert de Indonesische schrijver Mochtar Lubis de kritiek van Laurens Reael op Coen, dat Holland nu voortaan bekend zal staan als ‘het wreedste land in de wereld’.Ga naar eindnoot99

Uit deze eeuwenlange internationale beeldenstrijd rond Jan Pieterszoon Coen rijst een Engels-Indonesisch vijandbeeld op van de koloniale Nederlanders, die werden gezien als wreed, hebzuchtig en onmenselijk, dit in krasse tegenstelling tot hun Europese reputatie als tolerant, gematigd, hardwerkend, christelijk en eerlijk. Bij deze erfenis van vijandschap dient overigens te worden aangetekend wat Mohammad Hatta in 1928 heeft opgemerkt in Indonesië Vrij!, zijn pleitrede voor de Rechtbank in Den Haag. Het is Hatta geweest die heeft gezien dat er behalve de gehate Coen en Colijn en behalve de harde onderdrukking en het racisme van de tropische Nederlanders nog een ander, beter Nederland bestond: ‘het land van Grotius’.Ga naar eindnoot100 Met dit onderscheid introduceerde hij een interessant nieuw thema, dat niet te vinden is in de Engelse beeldvorming rond Coen en al evenmin in het koloniale zelfbeeld van Colijn. Het land van Grotius, dat is het land van recht en vrijheid en vrede - en het is aan dit Nederland dat Hatta appelleert. Anders dan vele Engelsen en Indonesiërs had Hatta dus een sterk ideaalbeeld, met hoge morele verwachtingen van de Nederlanders. We zullen nu nader bezien waarop dit gefundeerd was.

Van Vollenhoven: gidsland en ontvoogding

In 1913, tegelijk met de publicaties van Colijn en Soewardi Soerjaningrat, verscheen ook ‘De eendracht van het land’ van de Leidse hoogleraar Van Vollenhoven.Ga naar eindnoot101 Met als aanleiding de Koninkrijksfeesten en het nieuwe Haagse Vredespaleis schetste hij een ‘nieuwe roeping van Holland’, namelijk om bij te dragen tot het ideaal van ‘wereldjustitie geschraagd door wereldstrijdmacht’.Ga naar eindnoot102 Juist als klein land zou Nederland, niet verdacht van eigenbelang, deze internationale rol kunnen spelen. Met deze ethische imperatief gaf Van Vollenhoven de stoot tot de notie ‘Holland gidsland’ - een idee dat in de jaren negentig van de twintigste eeuw nog steeds krachtig leefde in de Haagse politiek.Ga naar eindnoot103 Wesseling beschouwt dit ‘gevoel van morele superioriteit’ als ‘wellicht het meest bestendige element in de Nederlandse politieke cultuur’.Ga naar eindnoot104

In Leiden was Van Vollenhoven hoogleraar in het adatrecht en de staatsinstellingen overzee. In zijn monumentale Het adatrecht van Nederlandsch-Indië (1918-33) heeft hij een diepgravende antropologisch-juridische studie geleverd van het gewoonterecht van de Indonesiërs. Met dit originele werk heeft Van Vollenhoven de stoot gegeven tot een enorme

[pagina 83]
[p. 83]


illustratie
Jacobus de Later naar Jan Goeree, Titelgravure voor Georgius Everhardus Rumphius, ‘De Amboinsche Rariteitkamer, of een beschryvinge van alle harde schaalvisschen, benevens de voornaamste hoorntjes en schulpen, als ook zommige mineraalen, gesteentes, enz.’, 1741-64. Universiteitsbibliotheek, Amsterdam. Inboorlingen slepen de voorwerpen aan die door westerse geleerden in hun rariteitenkamer worden bestudeerd.


[pagina 84]
[p. 84]

productie van hoogwaardig juridisch werk, waarin gepoogd werd door onderzoek, vergelijking, vertaling en beschrijving - en niet door machtsoplegging als bij Colijn - een bijdrage te leveren tot het probleem van de Indonesische rechtsvinding. Van Vollenhoven zag de Indonesiërs uitdrukkelijk als rechtsgemeenschap en nam het op het stuk van grondeigendom en eigendomsopvattingen op voor hun gewoonterecht en tegen de imperialistische pretenties van de koloniale overheerser en diens wetten.Ga naar eindnoot105 Ook in de kerken, bij zendelingen, missionarissen en bijbelvertalers groeide het besef dat het christelijk geloof in Indonesië zich diende te verstaan met de inheemse adat.Ga naar eindnoot106

Van Vollenhovens werk wordt, net als dat van veel andere Nederlandse oriëntalisten uit zijn tijd, gekenmerkt door een diep respect voor de Indonesiërs en hun taal, cultuur, zeden en gewoonten. Bij Van Vollenhoven treft dezelfde liefdevolle aandacht die we ook vinden bij Georg Rumphius in zijn D'Amboinsche Rariteitkamer van 1705 en bij de twee Nederlandse geleerden die in 1927 bij een bezoek aan de Boroboedoer diepe indruk maakten op Rabindranath Tagore door hun ‘love of knowledge’ en ‘warmheartedness’.Ga naar eindnoot107 Dit oriëntalisme heeft veel bijgedragen tot de internationale roem van de Nederlandse wetenschap.Ga naar eindnoot108

In Nederlands-Indië echter diende dit oriëntalisme niet alleen de wetenschap, maar vormde het ook het kernstuk van de koloniale cultuurpolitiek. In tegenstelling tot Brits-Indië, waar na 1835 op grote schaal en op alle niveaus de Engelse taal en Engelstalig onderwijs werden ingevoerd,Ga naar eindnoot109 was er in Nederlands-Indië rond 1860 een heel andere keus gemaakt: geen verwestersing en dus ook niet de algemene invoering van de Nederlandse taal en Nederlandstalig onderwijs,Ga naar eindnoot110 maar juist erkenning van de culturele, linguïstische en etnische diversiteit van de archipel en bescherming van de verschillende bevolkingsgroepen, elk met hun eigen tradities - en dit alles natuurlijk onder Nederlands opperbestuur.Ga naar eindnoot111 In de imperialistische context van deze pax neerlandica werd Van Vollenhovens codificatie van het adatrecht een probaat middel om het koloniaal bestuur te helpen bij zijn verdeel-enheers-politiek in Indië.Ga naar eindnoot112 Om deze reden zijn Van Vollenhoven en andere oriëntalisten naderhand gebrandmerkt als ‘ideologen van semi-wetenschap, racisme en een koloniaal overheersingsapparaat’.Ga naar eindnoot113

Deze veroordeling miskent echter de evolutie in het denken van Van Vollenhoven, die - geschokt en gerijpt door de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog - vanaf 1918 steeds sterker gaat pleiten voor bevordering van de wereldvrede door internationale bemiddeling, rechtspraak en arbitrage.Ga naar eindnoot114 Ook voor Indië leidt dit tot nieuwe ideeën, vooral in zijn baanbrekende artikel over ‘De ontvoogding van Indië’ (1919). Maar hij beseft terdege dat er nog een lange weg is te gaan, en signaleert als grootste obstakels de rassenwaan onder de grote massa der Indische Nederlanders, de politieke onwil van Colijn en diens kortzichtige beleid, dat de groei naar nationale eenheid in Indonesië belemmert.Ga naar eindnoot115 En dan verzucht Van Vollenhoven dat er misschien ‘een staatsman met Britsche blik en Britsche wereldervaring’Ga naar eindnoot116 nodig is om dit ontvoogdingsideaal te verwerkelijken. Ongetwijfeld dacht hij daarbij aan de Britse premier Lloyd George, die in 1917 zelfbestuur had beloofd aan India. En achteraf moeten we vaststellen dat het zonder Britse staatsmanswijsheid ook inderdaad niet is gegaan.Ga naar eindnoot117

Bij dit alles putte Van Vollenhoven zijn inspiratie uit het werk van Hugo de Groot. Net als Huizinga en na hem Romein legde hij het accent hier geheel en al op de oudere De Groot, de rechtsgeleerde filosoof die de grondslag had gelegd voor het internationaal recht.

[pagina 85]
[p. 85]

Zo herdenkt Van Vollenhoven in 1925 De Groots De jure belli ac pacis (1625) met een uiteenzetting over diens ideaal van een voor alle naties geldend stelsel van wetten, regels en overeenkomsten waaraan ze gebonden waren, met daarnaast de morele plicht zich in te zetten voor altruïsme en naastenliefde in het verkeer met andere naties.Ga naar eindnoot118 Achter dit ideaal van de ‘eendracht der volken in een door het recht beschutte wereld’Ga naar eindnoot119 ligt Van Vollenhovens centrale uitgangspunt, ‘de Grotiaanse conceptie van de “societas humana”.’Ga naar eindnoot120

Het is in dit verband jammer dat Van Vollenhoven er niet meer toe gekomen is om de biografie van De Groot te schrijven. Hij had dan namelijk ook moeten ingaan op de jonge De Groot, die als advocaat van de vocGa naar eindnoot121 met zijn verdediging van het buitrecht, van de vrijheid der zee en van verdragen als grondslag voor het internationaal recht, veel van het juridisch instrumentarium leverde dat Coen in Indië hanteerde tegen de Engelsen en Indonesiërs.Ga naar eindnoot122 Ook de Bataafse mythe, die door de voc werd verwerkelijkt met de stichting van Batavia, was een schepping van De Groot, evenals het roemrijke beeld van de eerste Nederlandse scheepsreizen naar Indië in zijn voor de Staten van Holland geschreven Annales et historiae de rebus belgicis (1612).Ga naar eindnoot123 En met zijn Bewys van den zoaeren Godsdienst (1622), dat een duidelijk vijandbeeld van de Islam bevat,Ga naar eindnoot124 wilde hij de matrozen van de voc wapenen tegen de ongelovigen. In zijn biografie had Van Vollenhoven deze zeer nauwe juridische, religieuze en historisch-ideologische betrokkenheid van De Groot bij de vroege Nederlandse koloniale expansie niet kunnen negeren. Ook had hij dan de Engelse kritiek moeten bespreken op de ‘twijfelachtige juridische argumenten’Ga naar eindnoot125 die De Groot hanteerde, toen hij in 1613 en 1615 tegenover de Engelsen tegelijkertijd de vrijheid der zee verdedigde en de monopoliepositie van de voc in Indië.Ga naar eindnoot126

Bij Van Vollenhoven treft eenzelfde, maar al te menselijke mengeling van ideaal en praktijk. Enerzijds werd zijn inzet voor een werkelijke ontvoogding van Indonesië geïnspireerd door het ideaal van de societas humana. Anderzijds leverde hij met zijn ethische imperatief en zijn juridische werk een cruciale ideologische bijdrage aan het koloniale project van Nederland in Indië.Ga naar eindnoot127 Het is deze tegenstelling die de centrale inzet vormt in leven en werken van Van Vollenhoven. Het is tragisch dat zijn christelijk-humanistische ontvoogdingsidealen het hebben moeten afleggen tegen de krachten van het koloniale behoud. Dat neemt niet weg dat zijn ethische inzichten en Grotiaanse idealen velen hebben geïnspireerd en tot op de huidige dag meeklinken in de strijd voor mensenrechten in Indonesië.

Intussen echter had in de jaren dertig het dilemma van Van Vollenhoven een vervolg gekregen in de cultuurstrijd in Indië, vooral in de tegengestelde posities van Sjahrir en Huizinga.

Van de nog steeds toonaangevende Leidse cultuurhistoricus Huizinga is bekend dat hij niet aan koloniale geschiedenis deed - niet toen hij in 1930-31 een lezingentoernee maakte door Nederlands-Indië,Ga naar eindnoot128 niet in zijn Nederland's geestesmerk (1934), dat hij definieerde in termen van burgerlijkheid,Ga naar eindnoot129 niet in zijn cultuurfilosofische In de schaduwen van morgen (1935), waarin hij uiting gaf aan een elitaire en antimoderne bezorgdheid over het cultuurverval dat hij overal om zich heen zag, en niet toen hij, met voorbijgaan van Coen en de voc, Hugo de Groot exemplarisch noemde voor de Nederlandse beschaving in de zeventiende eeuw.Ga naar eindnoot130

Intussen echter had Huizinga's romantische conceptie van de Bourgondische hofcultuur wel grote invloed op zijn vriend Van Vollenhoven, die in 1918 na lezing van Herfsttij der

[pagina 86]
[p. 86]

Middeleeuwen verklaarde dat hij de hofcultuur in de kratons van Solo en Jogja nu veel beter begreep.Ga naar eindnoot131 Via Van Vollenhoven en anderen, zoals G.J. Nieuwehuys,Ga naar eindnoot132 kreeg Huizinga's aristocratische cultuurbegrip vervolgens een centrale plaats in de opvattingen waarmee Nederlandse geleerden en beleidsmakers de inheemse cultuur tegemoet traden. Daarbij ging dan, vooral op Java en Bali, de aandacht primair naar de Oosterse hofcultuur van een inheemse elite van regenten in al haar veelzijdige exotische en esthetische pracht. In deze oriëntalistische cultuuropvatting was echter geen plaats voor de eigentijdse, moderne, gemengde, multiraciale, islamitische cultuur van het gewone volk in de stadskampongs.Ga naar eindnoot133

Hiertegenover staat de kritiek van de Indonesische sociaal-democraat Soetan Sjahrir, die niet als een exotisch verfijnde, aristocratische oosterling beschouwd wenste te worden of als een inboorling die door de Nederlanders opgevoed moest worden, maar daarentegen zijn recht op politieke gelijkheid en emancipatie kwam opeisen. In zijn boek Indonesische overpeinzingen (1945) voert hij doorlopend een kritische dialoog met de Europese cultuur die Nederland naar Indië bracht,Ga naar eindnoot134 waaronder ook Huizinga's In de schaduwen van morgen. In de ogen van Sjahrir betoont Huizinga zich hier de cultuurfilosoof van de Hollandse burgerklasse, omdat hij zich meer bekommert om rust en orde dan om een werkelijk humanisme en omdat hij het kardinale vraagstuk negeert van de versplintering van de menselijke solidariteit door ongelijke machtsverhoudingen.Ga naar eindnoot135 Dit mondt uit in Sjahrirs kritiek,

dat de Nederlanders er nog eens spijt van zullen hebben, dat ze in deze landen nooit een culturele politiek - dat is een verzoeningspolitiek in de ruimste en diepste zin - hebben weten te voeren.Ga naar eindnoot136

Toen Sjahrir dit schreef, was hij op grond van de exorbitante rechten verbannen en geïnterneerd, eerst in Boven-Digoel, daarna op Banda-Neira. De tegenstelling tussen Huizinga en Sjahrir liep aldus geheel parallel aan die in het Italië van de jaren dertig tussen de humanistische wijsgeer Benedetto Croce en de marxistische cultuurfilosoof Antonio Gramsci, die door het fascistische bewind van Mussolini op Sardinië gevangen was gezet.Ga naar eindnoot137 In dit opzicht stond het koloniale Nederland dichter bij Italië dan bij het meer verlichte Britse imperium.

Toen het erop aankwam, gaf het land van Grotius dus niet thuis. Van Vollenhoven was overleden, Sjahrirs vriend Du Perron naar Nederland vertrokkenGa naar eindnoot138 en Huizinga zat gevangen in een aristocratische, esthetiserende cultuuropvatting waarin geen plaats was voor Sjahrir en zijn moderne ideeën over cultuur, verzoening en menselijke solidariteit. Dit alles bevestigde de diepe scheiding der geesten tussen Nederlanders en Indonesiërs, die in 1913 werd verwoord door Soewardi Soerjaningrat en ook in 1900 al scherp voelbaar was in De stille kracht van Couperus.

Het Land van Coen en het Land van Grotius

Aan Nederlandse kant werd in de eerste helft van de twintigste eeuw de discussie over Nederlands taak en roeping in de wereld opgehangen aan historische figuren uit het vroegnationale verleden. Coen en Grotius fungeerden hierbij als iconen - Coen als nationale held en grondlegger van het Nederlandse imperium, Grotius als man van internationale vrede.

[pagina 87]
[p. 87]

Het zijn programmatische beelden, zelfbeeld en wensbeeld tegelijk, net als het geïdealiseerde beeld van de nobele Jan de Brasser in Van Schendels roman Jan Compagnie (1932). We kunnen deze beelden niet zonder meer afdoen als ficties: het zijn vitale kernen van nationale beeldvorming in de Nederlandse cultuur, ideologische constanten die als een rode draad door de koloniale geschiedenis lopen, vanaf het begin van de zeventiende eeuw tot het midden van de twintigste.

Maar terwijl Coen destijds bij de vormgeving van het Nederlandse koloniale imperium in Indië te werk ging - en zich te rechtvaardigen hadGa naar eindnoot139 - overeenkomstig de juridische en ideologische constructies van De Groot, werden deze twee figuren in de twintigste eeuw steeds meer tegenover elkaar gesteld: Coen als man van de macht, Grotius als man van het recht. In 1925 omschreef Van Vollenhoven deze tegenstelling als ‘het dilemma van macht en recht’,Ga naar eindnoot140 en in 1944 (het sterfjaar van Colijn) culmineerde dit in de scherpe tegenstelling tussen Gerretson, die in bezet Nederland pleitte voor Coens eerherstel, en Gerbrandy, die in het vrije Engeland de roem verkondigde van Grotius en Van Vollenhoven.Ga naar eindnoot141

Er viel dus - dat had Hatta goed gezien - inderdaad een keus te maken: tussen het Land van Coen en het Land van Grotius. De keus tussen de twee iconen, Coen en Grotius, is ten slotte ook gemaakt, en Nederland positioneert zich tegenwoordig in de wereld met een duidelijk Grotiaans programma. Deze keus is echter niet gemaakt zonder felle ideologische strijd, in Nederland én in Indonesië. Tegenover de adepten van Coen, zoals Gerretson en de Algra's, stonden in Nederland toen mensen als Van Randwijk en Verkuyl, die via zending en verzet in nauw contact stonden met Indoinesische nationalisten.Ga naar eindnoot142 En van Verkuyl loopt een lijn naar generaal T.B. Simatupang, destijds chef-staf van het revolutionaire Indonesische leger, die later via de Raad van Kerken een voorvechter werd van oecumene, religieuze tolerantie en rechtvaardigheid, en met zijn kritische stellingname tegen militaristische en fascistoïde tendensen in de Indonesische staatsopbouw kan gelden als een van de belangrijkste christelijke voorlopers van de Reformasi-beweging in het huidige Indonesië.Ga naar eindnoot143

De erfenis van Multatuli

Wie iets wil zeggen over de betekenis van Indië voor Nederland kan niet om Multatuli en zijn roman uit 1860 heen. Het kernpunt van de Max Havelaar is dat deze roman een aantal verschillende vertellers heeft die tegen elkaar worden uitgespeeld. Met deze dialogische structuurGa naar eindnoot144 dwingt Multatuli de lezer - nu in 2001 niet minder dan in 1860 - zich af te vragen wie hij moet geloven en aan welk verhaal over Indië hij de meeste waarde hecht: het verhaal van de schijnheilige koffiemakelaar Droogstoppel, de romantiseringen van de jonge Duitser Stern, het nobele idealisme van de bestuursambtenaar Max Havelaar, de cynische analyses van de verlopen Sjaalman, of het hartbrekende verhaal van de Indonesische dessajongen Saïdjah, de eerste Indonesiër die in de Nederlandse literatuur wordt geportretteerd als een gewoon mens met dromen en verlangens zoals u en ik. De tegenspraak tussen hun verhalen heeft tot gevolg dat de strijd om waarheid en recht als centraal principe zit ingebouwd in de structuur van de roman. De verschillende vertellers lijken op wajangpoppen, helemaal wanneer ze aan het eind worden weggegooid en de dalang, Multatuli zelf, het toneel betreedt, met een felle politieke slotrede waarin hij bij koning Willem III protesteert

[pagina 88]
[p. 88]


illustratie
Albert Hahn, Spotprent ter gelegenheid van de Multatuli-herdenking in 1910: ‘Batavus Droogstoppel’, in het satirisch tijdschrift De Notenkraker, 1910. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.


tegen het lot van Havelaar en tegen de mishandeling van dertig miljoen onderdanen in de gordel van smaragd.

Vanwege deze radicale stellingname is Multatuli in de koloniale periode heel lang een politieke lakmoesproef gebleven voor Nederlanders, met als criterium ‘de haat die zijn naam nog steeds vermag op te wekken’.Ga naar eindnoot145 Van Vollenhoven bijvoorbeeld rekende Multatuli tot zijn voorgangers,Ga naar eindnoot146 en stond daarmee mijlenver af van Colijn, in wiens boek hij volstrekt werd doodgezwegen - een Indische gewoonte, die trouwens ook nog wordt gevolgd in het recente jubileumgedenkboek van de abn-amro Bank dat teruggaat tot de oprichting van de Nederlandsche Handelmaatschappij in 1824.Ga naar eindnoot147

Anno 2001 is de iconoclast Multatuli zelf een icoon geworden van de Nederlandse cultuur. Maar zijn erfenis is nog steeds actueel. Met zijn radicale humanisme zette hij een principiële stap op de weg naar de societas humana, een stap die velen - onder wie Colijn en Huizinga - hem niet nadoen en die misschien ook alleen een groot schrijver ons kan laten zien. Met zijn

[pagina 89]
[p. 89]


illustratie
Albert Hahn, Een bezoeker aan de Multatuli-herdenking in 1910, spotprent in het satirisch tijdschrift De Notenkraker, 1910. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.


indringende onderzoek van feit en fictie in het koloniale Indië staat hij aan het begin van een realistische traditie in de Nederlandse literatuur die is voortgezet door Daum, Couperus, Du Perron en Székely-Lulofs. En ook in de postkoloniale periode inspireert hij nog vele schrijvers, van Hella Haasse tot Marion Bloem en Nelleke Noordervliet, van Van der Hoogte tot Boomsma, Vanvugt en Japin. In de romans die zij schrijven, worden allerlei oude vanzelfsprekendheden met nieuwe ogen en gevoeligheden bezien, de gangbare koloniale mythen van tempo doeloe doorgeprikt en zo de Indische geschiedenis herschreven en herijkt.

Engelse reacties

In Engeland is de Max Havelaar voor het eerst in vertaling verschenen in 1868. Joseph Conrad kende en bewonderde de roman en zijn verteller Marlow is van hetzelfde hout gesneden als Max Havelaar.Ga naar eindnoot148 Bij de tweede Engelse vertaling wijst D.H. Lawrence er in

[pagina 90]
[p. 90]

zijn voorwoord op, dat in Multatuli's roman de hartstochtelijke stem doorklinkt van het sarcasme en de grote satire. Voor hem hoort Multatuli daarom - anders dan Harriet Beecher Stowe, de sentimentele schrijfster van De Negerhut van Oom Tom (1852) - thuis tussen Swift, Voltaire, Jean Paul, Gogol en Mark Twain.Ga naar eindnoot149 Tegenwoordig is in Groot-Brittannië de Max Havelaar als enige Nederlandse roman verkrijgbaar in Penguin Classics, en daarmee gecanoniseerd als hèt klassieke werk uit de Nederlandse literatuur.

Furnivall had nogal wat kritiek op de Max Havelaar - hij vond het verhaal ‘almost incredible’.Ga naar eindnoot150 Maar na de oorlog is er een voor Nederland vernietigend gebruik van gemaakt door de Britse schrijver Laurens van der Post, die van 1945 tot 1947 als verbindingsofficier werkzaam was in Batavia. In zijn memoires, The Admiral's Baby (1996), vertelt Van der Post hoe hij in september 1945 tegenover Lady Mountbatten de geschiedenis van het Nederlandse kolonialisme uit de doeken doet. De Max Havelaar levert daarbij het definitieve bewijs van de onrechtvaardigheid, om niet te zeggen ‘the basic lack of humanity’, van het Nederlandse kolonialisme.Ga naar eindnoot151 De positie die Van der Post hier inneemt is die van de verlichte Britse imperialist die opereert in de geest van Raffles en Conrad's Lord Jim, en voor wie de Nederlanders in Indië nog het meest leken op de Boeren in Zuid-Afrika. Men kan dit afdoen als de vooringenomenheid van de Britse imperiumchauvinist die Van der Post ongetwijfeld was en die niet zag dat er aan Nederlandse kant toen ook verlichte mensen rondliepen als Verkuyl, Wertheim en Schermerhorn. Toch lijkt zijn politiek-literaire stellingname ten aanzien van Multatuli verstrekkende gevolgen te hebben gehad. In de Britse beeldvorming over de Nederlandse dekolonisatie domineert althans nog steeds dit negatieve oordeel van Van der Post.Ga naar eindnoot152

Multatuli in Indonesië

In Indonesië is de Max Havelaar pas in 1972, lang na de onafhankelijkheid, vertaald door H.B. Jassin, die stelt dat deze literatuur ‘niet alleen eigendom van Nederland, maar ook van Indonesië’ is.Ga naar eindnoot153 De hele twintigste eeuw door heeft de stem van Multatuli meegeklonken in de culturele en politieke discussies in Indonesië. Rond 1910 hanteerde de schrijver Tirto Adhi Soerjo in het verslag van zijn verbanning naar Teloekbetoeng de Max Havelaar ‘als instrument om zijn nationalistische, anti-koloniale gevoelens te uiten’.Ga naar eindnoot154 In 1921 en opnieuw in 1951 en 1954 verschenen vertalingen van het verhaal van Saïdjah en Adinda, en via de ‘wilde scholen’ hebben Multatuli's ideeën grote invloed gehad op de opkomende nationale vrijheidsgeest.Ga naar eindnoot155 In Soekarno's pleitrede Indonesië klaagt aan! zijn echo's te horen van de toespraak tot de hoofden van Lebak,Ga naar eindnoot156 en na de oorlog gaf de dichter Chairil Anwar met zijn vertaling van De vloekzang van Sentot uit de Max Havelaar het literaire startschot voor de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.Ga naar eindnoot157 De Max Havelaar is de inspiratiebron geweest voor de vooroorlogse romans van Merari Siregar, Marah Rusli en Achdiat Karta Mihardja, en in de jaren tachtig voor die van Y.B. Mangunwijaya en Pramoedya Ananta Toer.Ga naar eindnoot158 Pramoedya noemt Multatuli ‘een geestelijke vader’, om zijn humaniteit en zijn oproep aan de mensen om menselijk te zijn;Ga naar eindnoot159 de Max Havelaar is ‘the book that killed colonialism’.Ga naar eindnoot160 Eind jaren tachtig gaf de vertoning van de film Max Havelaar in Indonesië aanleiding tot een levendige discussie over literatuur en politiek,Ga naar eindnoot161 want: ‘De Havelaar stelt het probleem van “legitieme macht” in welk systeem dan ook’,Ga naar eindnoot162

[pagina 91]
[p. 91]

en: ‘Wat in Lebak is gebeurd, gebeurt nog elke dag.’Ga naar eindnoot163 In 1990 schreef de dichter Rendra het Multatuliaanse gedicht ‘Voor de mensen van Lebak’, dat door het Suharto-regime werd verboden.Ga naar eindnoot164

Multatuli en Pramoedya Ananta Toer

De belangrijkste Indonesische reactie op Multatuli vinden we bij de schrijver Pramoedya Ananta Toer, ‘die zelf zoveel van Multatuli heeft’.Ga naar eindnoot165 In de eerste drie delen van zijn Boeroecyclus, die in Indonesië tot 1998 verboden was, geeft Pramoedya in de hoofdpersoon Minke een literair portret van de al genoemde schrijver Tirto Adhi Soerjo. Het is een Bildungsroman, zoals ook Het land van herkomst (1935) van Du Perron - maar dan vanuit Indonesisch en niet vanuit Indisch gezichtspunt. Het verhaal van Minke laat zien hoe hij zich de koloniale code eigen maakt die gold in Nederlands-Indië, waar ‘de Inlander voortdurend op grievende wijze aan zijne politieke en sociale minderheid herinnerd wordt’.Ga naar eindnoot166 Minke komt hier tegen op met verhalen over sterke vrouwen als Njai Ontosoroh en Miriam de la Croix - een verwijzing naar de belangrijke rol die Indonesische en Nederlandse vrouwen hebben gespeeld in de worsteling om bevrijding van het koloniale juk.Ga naar eindnoot167 Meer en meer echter wordt Minke er zich van bewust hoe de Europese beschaving die hem fascineert, hem tegelijk ook buitensluit.Ga naar eindnoot168 Scherp voelt de lezer zijn desillusie en verbittering als de bewonderde Nederlandse beschaving, met haar idealen van kennis, modernisering, rechtvaardigheid en waarheid, hem vernedert en hem zijn vrouw Annelies Mellema afneemt - zoals ook Soetan Sjahrir in 1932 door het koloniaal bewind gescheiden werd van zijn Nederlandse vrouw, Maria Duchâteau.Ga naar eindnoot169 Wanneer Minke aan het eind van het derde deel ten slotte zelf ook gevangen genomen en verbannen wordt, ervaart hij aan den lijve hoe gevaarlijk het toen voor een Indonesiër was om schrijver te zijn.Ga naar eindnoot170

Hiertegenover staat dan in Het glazen huis, het slotdeel van de cyclus, het verhaal van een nieuwe ik-verteller, de in Europa geschoolde Menadonees Jacques Pangemanann, commissaris van politie en deskundige voor Inlandse zaken ter Algemene Secretarie te Buitenzorg. Het is een huiveringwekkend literair portret geworden, waarin scherp de gespletenheid getekend wordt, de diepe en intelligente belangstelling maar ook de sadistische mentaliteit van deze koloniale functionaris, die de van Minke gestolen verhalen leest en bewondert, maar hem ook arresteert en kapot maakt. Aan het slot van de roman echter wordt deze schrijftafelmoordenaar verteerd door schaamte en schuldgevoel en legt hij het af tegen de onafhankelijke Njai Ontosoroh. Het is de zoete wraak van een schrijver - dat hier één van Minke's grote literaire creaties, die Pangemanann nu juist uit alle macht had willen doen vergeten, het laatste woord heeft.

Zo klinkt ook nu in het onafhankelijke Indonesië Multatuli's protest tegen het onrecht nog door, in de strijd om waarheid en recht van Minke en Pramoedya. Maar met deze romancyclus en met zijn documentaire studie over Tirto Adhi Soerjo vraagt Pramoedya ook aandacht voor de figuur van D.A. Rinkes, in de jaren tien en twintig architect en uitvoerder van het Nederlandse koloniale cultuurbeleid. Enerzijds was Rinkes een man van wetenschap en cultuur, gepromoveerd bij Snouck Hurgronje, taalambtenaar en bevorderaar van het Maleis, ‘kenner van Indië’,Ga naar eindnoot171 met ‘onorthodoxe ideeën over modernisering en zijn unieke talent voor cultuurbeleid’,Ga naar eindnoot172 uitgever, stichter van volksbibliotheken en directeur van

[pagina 92]
[p. 92]

het Kantoor voor de Volkslectuur,Ga naar eindnoot173 dat de Inlanders sprookjes bracht en Dik Trom, maar niet Couperus, Daum of Multatuli.Ga naar eindnoot174 Anderzijds was Rinkes regeringsadviseur voor inlandse zaken, samensteller van geheime inlichtingenrapporten over inlandse politici, partijen en pers,Ga naar eindnoot175 en actief betrokken bij de vervolging, het monddood maken en verbannen van Indonesische schrijvers die hij niet onder controle kon krijgen, zowel Tirto Adhi SoerjoGa naar eindnoot176 alsook diens opvolger, Marco Kartodikromo.Ga naar eindnoot177 Aldus is bij deze verlichte cultuurpoliticus en volksopvoeder de bevordering en modernisering van het Maleis onlosmakelijk verbonden met de kolonisering en onderdrukking van de eigen taal en literatuur van de Indonesiërs.Ga naar eindnoot178 Dit is ook de boodschap in het verhaal van Pangemanann: het gangbare verlichte beeld van de Nederlandse koloniale cultuurpolitiek berust op leugens en onderdrukking, en is daardoor tot in de kern besmet en gecompromitteerd.Ga naar eindnoot179

Zo heeft het werk van Multatuli, met zijn realisme, zijn dialogische structuur, zijn morele inzet en kritische tegenstem, in de postkoloniale periode een magistraal antwoord gekregen van deze Indonesische schrijver.Ga naar eindnoot180 Zoals Multatuli in zijn Max Havelaar de verhalen van Droogstoppel, Stern, Sjaalman, Havelaar en Saïdjah tegen elkaar uitspeelt, zo onderzoekt Pramoedya de botsende beeldvorming van Nederlandse en Indonesische kant over de koloniale periode. Beide schrijvers komen uit bij de mens en diens verhalen. Beiden geven stem aan mensen die door niemand werden gehoord. Deze nieuwe vertellers - vrouwen, Indo's, Inlanders - vertellen nu hun eigen verhaal, naast en tegenover dat van de vroeger oppermachtige Europeaan in de Indische letteren. Via hun verhalen komt de menselijkheid van deze vertellers binnen de horizon van de lezer, en daarmee wordt deze gedwongen tot kritisch zelfonderzoek. In de strijd om waarheid en recht produceren beide schrijvers een tegenbeeld van het koloniale Indië dat zeer scherp afsteekt tegen het gangbare Nederlandse geschiedbeeld. En met dit onderzoek van feit en fictie in het Indische verleden vormt hun literaire werk een scherpe uitdaging zowel voor de imperialistische ficties van Colijn als voor de humanistische ideaalbeelden van Huizinga en Van Vollenhoven.

Rekenschap door onderzoek

Al deze beelden danken we aan Indië. En nu achteraf - nu Colijns modelkolonie al lang niet meer bestaat en Van Vollenhovens adatrechtskringen alleen nog in oude boeken voortleven; nu deze twee beeldvormers van 1913, de harde calvinist en de ethische geleerde, even ver van ons afstaan als hun helden uit de zeventiende eeuw; terwijl intussen de humaniteit en het schrijverschap van Multatuli nog steeds resoneren in de Nederlandse en de Indonesische cultuur - nu stellen we vast dat Indië steeds van cruciaal belang is geweest bij de vorming van het Nederlandse zelfbeeld. De betekenis van Indië voor Nederland in politiek, economisch, juridisch, wetenschappelijk, maar ook literair en moreel opzicht is nauwelijks te overschatten en ten einde ons hiervan ten volle rekenschap te geven is er behoefte aan kritisch historisch onderzoek waarin de botsing tussen de overgeleverde Nederlandse, Engelse en Indonesische beelden centraal staat.

Dergelijk onderzoek, ingericht naar het voorbeeld van Geyls kritische studie Napoleon, voor en tegen in de Fransche geschiedschrijving (1947), is de enige manier om uit de voeten te kunnen met de contradicties die er altijd aan de Nederlandse koloniale positie hebben

[pagina 93]
[p. 93]

gekleefd. De voc ijverde voor de vrijheid van de zee, maar beschouwde de wateren tussen de Oost-Indische eilanden als haar eigen mare clausum. De Bataafse Republiek koos voor de principes van de Franse Verlichting, maar niet in de koloniën.Ga naar eindnoot181 Tegenover het vredelievende en neutrale Nederland in Europa staat in de negentiende eeuw het oorlogszuchtige optreden in de Indonesische archipel. De mooie woorden van Meijer Ranneft uit 1945 botsen met de kleinzielige onderdrukking die is gedocumenteerd in de Volksraadinterpellatie van Thamrin in 1933.Ga naar eindnoot182

In de koloniale samenleving hielden, zoals Multatuli heeft laten zien,Ga naar eindnoot183 woorden vaak het omgekeerde in van hun normale betekenis. De een z'n paradijs was de ander z'n gevangenis,Ga naar eindnoot184 en de erotische njai was in werkelijkheid een seksuele slavin.Ga naar eindnoot185 De Indische geschiedenis laat zich daardoor lezen als een strijd over woorden, en ook in de postkoloniale periode luistert het in Nederland nog zeer nauw hoe iets genoemd wordt. De ‘politionele acties’ kunnen nog steeds niet behandeld worden als een heroveringsoorlog zoals de Java-oorlog van 1825-1830; de ‘excessen’ - de term is van Van MookGa naar eindnoot186 - mochten geen oorlogsmisdrijven genoemd worden;Ga naar eindnoot187 en om zijn vergelijking van Indische veteranen met ss-ers werd de schrijver Graa Boomsma in 1994 voor de rechter gedaagd.Ga naar eindnoot188

Er is daarom behoefte aan een Multatuliaans lexicon van het koloniale Nederlands en van de betekenissen die Indië voor Nederland heeft gehad, waarin de tegenspraken worden uitgelegd die destijds algemeen geaccepteerd werden, maar die nu zijn verdwenen, vergeten of verdrongen. In dit lexicon zijn lemma's nodig voor de woorden die in Indië verboden waren, zoals ‘armoede’, ‘vrijheid’, ‘imperialisme’, ‘non-coöperatie’ en ‘Indonesia’.Ga naar eindnoot189 Ook zijn lemma's nodig voor ‘list, wreedheid en verraad’, zoals Busken Huet de instrumenten van de Indische staatskunst omschreef.Ga naar eindnoot190 En bij het lemma ‘recht’ hoort de vraag, die de Nederlandse officier van justitie in Van der Hoogtes roman Het laatste uur (1953) zich stelt bij de executie van de Indonesische nationalist Pak Romat: ‘Gaat hier thans recht geschieden? Is dit wat wij doen niet een misdaad?’Ga naar eindnoot191 Behalve deze tegenspraken verdienen ook de achterliggende beeldvormingsprocessen de aandacht - de wensbeelden, iconen, idealiseringen, blinde vlekken en verdwijnpunten die karakteristiek zijn voor de cultuur van het Nederlandse imperialisme,Ga naar eindnoot192 en de ontkenningen, repressie en censuur waarmee het Nederlandse beeld in stand werd gehouden. Aldus kan dit lexicon duidelijk maken waarom Du Perron in Het land van herkomst zo hardnekkig vocht tegen koloniale mythen, leugens en eufemismen.

We staan hier voor een geschiedenis van culturele confrontatie waar we alleen greep op krijgen door kritische vergelijking van Nederlandse beelden met de tegenbeelden van anderen: het beeld van de koloniale Nederlander in de Javaanse hofkroniek Babad Tanah Jawi,Ga naar eindnoot193 in de Maleise literatuur,Ga naar eindnoot194 in Indonesische filmsGa naar eindnoot195 en in de Engelse literatuur.Ga naar eindnoot196

Door al deze beelden en verhalen heen woedt de strijd om waarheid, recht en menselijkheid - en de historici die de geschiedenis van Indië willen schrijven, staan daar niet buiten. Wie recht wil doen aan deze geschiedenis, zal - naar het voorbeeld van Resinks Indonesia's History between the Myths (1968) - onderzoek moeten doen naar de geschiedenis van het recht in de archipel.Ga naar eindnoot197 Het verhaal van de lange strijd om recht en gerechtigheid en van het grote drama van recht en macht dat zich daar heeft afgespeeld, moet nog geschreven worden. Het beeld dat wij hebben van de Nederlandse cultuur zal er aanzienlijk door worden aangescherpt.

eindnoot1
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, dl. 11A eerste helft, p. xii.
eindnoot2
Ik beperk me in dit opstel geheel tot de beeldvorming inzake het voormalige Nederlands-Indië. Dit was altijd het belangrijkste deel van het Nederlandse koloniale imperium, ook al strekte dit zich wereldwijd uit, zowel in Azië als in andere continenten. Voor studies hierover verwijs ik naar Van Goor, De Nederlandse koloniën, Jacobs, Koopman in Azië, en Wennekes, Gouden handel.
eindnoot3
Locher-Scholten, ‘Een bronnenpublicatie’.
eindnoot4
Bank, ‘Inleiding’, in De Excessennota, p. 9.
eindnoot5
Van der Wal, Drooglever en Schouten, Officiële bescheiden, 20 dln.; Drooglever, Schouten en Lohanda, Guide to the Archives; Klooster, Bibliography of the Indonesian Revolution; Harskamp, The Indonesian Question.
eindnoot6
De Jong, ‘Een inktzwarte bladzijde’; Van den Doel, Afscheid van Indië.
eindnoot7
Van Helsdingen en Hoogenberk, Daar wèrd wat groots verricht.
eindnoot8
Wormser, Drie en dertig jaren op Java, dl. 1, p. 10.
eindnoot9
Historisch nieuwsblad, juli 2000.
eindnoot10
Mak, De eeuw van mijn vader, p. 140-141.
eindnoot11
Den Boef, ‘De hele jobsiade’, p. 68; Salverda, ‘Démasqué van Tempo Doeloe’, p. 547-548.
eindnoot12
NRC Handelsblad, 26 februari 2000. Vgl. Fasseur, Indischgasten, p. 277-279.
eindnoot13
Emmer, De Nederlandse slavenhandel, p. 13.
eindnoot14
NRC Handelsblad, 2 februari 2001.
eindnoot15
Furnivall, Netherlands India; Keay, Indonesia, p. 3.
eindnoot16
Van Blankenstein, Indonesië nu, p. 6.
eindnoot17
Lubis, Het land onder de regenboog, p. 192.
eindnoot18
Klein, Indië en de Akademie, p. 7.

eindnoot19
Hofstede, Allemaal andersdenkenden; Van Ginkel, Op zoek naar eigenheid; Pleij, ‘Naar een nieuwe Gouden Eeuw?’
eindnoot20
Vlekke, Evolution of the Dutch Nation en Geschiedenis van den Indischen Archipel.
eindnoot21
De Jong, De waaier van het fortuin, p. 621.
eindnoot22
Van Vollenhoven, Staatsrecht overzee, p. 169.
eindnoot23
Brom, Java in onze kunst; Stapel, Geschiedenis van Nederlandsch-Indië, dl. 3; Boxer, Zeevarend Nederland.
eindnoot24
Romein, ‘Het ontstaan van het oriëntalisme’, p. 229, maar zie Bethlehem en Meier, VOC en cultuur.
eindnoot25
Salverda, ‘Nederlands als wetenschappelijke bronnentaal’; Klein, Indië en de Akademie.
eindnoot26
Prick van Wely, ‘Indië als literair wingewest’; Brom, Java in onze kunst; Bank en Van Buuren, 1900, p. 99.
eindnoot27
Van Doom, Indische lessen, p. 77; vgl. Wolters, Nederland-Indonesia 1945-1995.
eindnoot28
Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel; Beekman, Troubled Pleasures.
eindnoot29
Van Goor, Indische avonturen; Pollmann, ‘Bali’; Von Saher, Emanuel Rodenburg.
eindnoot30
Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren.
eindnoot31
De Kadt, De Indonesische tragedie; cf. Schuyt en Taverne, 1950, p. 243.
eindnoot32
Van den Doel, Het Rijk van Insulinde, p. 303.
eindnoot33
Aldus Gerretson, in: Henssen, Gerretson en Indië, p. 166; cf. Klein, Indië en de Akademie, p. 19: ‘Nederlands-Indië vertegenwoordigde de grootheid, wat zeg ik, de grootsheid van Nederland.’
eindnoot34
Vanvugt, Nestbevuilers.
eindnoot35
Haasse, ‘Voorwoord’, in: Poeze en Schulte Nordholt, De roep om Merdeka, p. 10.
eindnoot36
Kartodirdjo, ‘The Decolonization of Indonesian Historiography’, p. 25.
eindnoot37
Salverda, ‘Indische letteren door een Engelse bril’, p. 116.
eindnoot38
Drooglever en Schouten, De leeuw en de banteng; Keay, Empire's End; Groeneboer, Gateway to the West; Fasseur, De leeuw en de Cheshire kat; Van den Doel, Afscheid van Indië.

eindnoot39
Dit boek wordt niet genoemd in Langeveld, Dit leven van krachtig handelen. Hendrikus Colijn 1869-1944.
eindnoot40
Gouda, Dutch Culture Overseas, p. 194-236.
eindnoot41
De Kat Angelino, Staatkundig beleid.
eindnoot42
Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren, p. 45.
eindnoot43
Colijn, Neerlands Inidië, dl. 2, p. 22.
eindnoot44
Ibid., dl. 1, p. iii.
eindnoot45
Langeveld, Dit leven van krachtig handelen; en de foto's van Colijn in Zentgraaff, Atjeh.
eindnoot46
Colijn, Neerlands Indië, dl. 2, p. 30.
eindnoot47
Ibid., p. 70.
eindnoot48
Baudet, Het paradijs op aarde.
eindnoot49
Vitoria, Relectio de Indis, p. 98.
eindnoot50
Milhou, La Destruction des Indes, p. 41.
eindnoot51
Popkin, The Pimlico History of Western Philosophy, p. 508-515.
eindnoot52
Spivak, A Critique of Postcolonial Reason, p. 13, 26-27.
eindnoot53
Van der Capellen, ‘Proclamatie’, in: Stapel e.a., Indië schrijft zijn eigen geschiedenis, p. 171.
eindnoot54
Alatas, The Myth of the Lazy Native, p. 61; Gouda, Dutch Culture Overseas, p. 130; Westendorp Boerma, Een geestdriftig Nederlander, p. 123.
eindnoot55
Colijn, Neerlands Indië, dl. 1, p. 91, 148.
eindnoot56
Ibid., dl. 2, p. 254, 305.
eindnoot57
Meijer Ranneft, De weg voor Indië, p. 57.
eindnoot58
In: Poeze en Schulte Nordholt, De roep om Merdeka, p. 38.
eindnoot59
Hatta [1928], in: Verspreide geschriften, p. 222.
eindnoot60
Indische Staatsregeling, artt. 35-38, in: Engelbrecht, De Nederlandsch-Indische Wetboeken, p. 44, 45.
eindnoot61
Salverda, ‘Dutch Legal Language’, p. 38; cf. Mrázek, Sjahrir, p. 154.
eindnoot62
Philippo-Raden Soekaesih en Van Munster, Indonesia, een politiestaat; Poeze, In het land van de overheerser, p. 286; Cribb, Historical Atlas of Indonesia, p.147; Van den Doel, Afscheid van Indië, p. 42.
eindnoot63
Breman, Planters, koelies en koloniale politiek.
eindnoot64
Vanvugt, Wettig opium.
eindnoot65
Salim, Vijftien jaar Boven-Digoel.
eindnoot66
Van Suchtelen, Neerlands nieuwe Eereschuld.
eindnoot67
Tinbergen en Derksen, ‘Nederlandsch-Indië in cijfers’, p. 524; cf. Meijer Ranneft, De weg voor Indië, p. 16; Van Doorn, De laatste eeuw, p. 235.
eindnoot68
Hatta [1928], in: Verspreide geschriften, p. 65.
eindnoot69
Sjahrazad, Indonesische overpeinzingen, p. 32, 91; cf. Mrázek, Sjahrir, p. 53-54, 166-168.
eindnoot70
Hatta, Verspreide geschriften, p. 398. Vgl. ook p. 553.
eindnoot71
Hatta [1925], in: Verspreide geschriften, p. 531-533.
eindnoot72
De Kadt, De Indonesische tragedie, p. 3; cf. Fasseur, De leeuw en de Cheshire kat, p. 7; Pluvier, Overzicht, p. 204-205.
eindnoot73
De Vreede, Selamat Merdeka, p. 139.
eindnoot74
Simatupang, Het laatste jaar van de Indonesische vrijheidsstrijd, p. 10-11. Vgl. Onghokham, ‘Van kolonie naar onafhankelijke staat’.

eindnoot75
Busken Huet, Het land van Rembrand.
eindnoot76
Romein, ‘Het ontstaan van het oriëntalisme’.
eindnoot77
Van Leur, Indoncsian Trade; Jacobs, Koopman in Azië, p. 11-14; Chomsky, Year 501, p. 5-6.
eindnoot78
Lach, Asia in the Making of Europe.
eindnoot79
Meijer-Drees, Andere landen, p. 88; Milhou, La Destruction des Indes, p. 66.
eindnoot80
Van den Boogaart, Het verheven en verdorven Azië, p. 17-18; Van Goens, Javaensche reyse [1666], p. 108; Busken Huet, Het land van Rembrand, p. 384; Maier, ‘Phew! Europeesche beschaving’, p. 207.
eindnoot81
Von Saher, Emanuel Rodenburg, p. 17.
eindnoot82
Meijer-Drees, Andere landen, p. 55-56; Frijhoff en Spies, 1650, p. 37, 127, 561, 582.
eindnoot83
Colijn, Neerlands Indië, dl. 1, p. 331.
eindnoot84
Ibid., dl. 1, p. 332. Van Vollenhoven (Verspreide geschriften, dl. 2, p. 680) geeft de oorspronkelijke tekst van Coen: ‘daer en is ter werelt niet, dat de mensche soowel als macht ende gewelt by 't recht gevoecht in redelijckheyt houde noch beter recht verleene.’ Zijn bron is de brief van Coen van 11 mei 1620, te vinden in: Colenbrander en Coolhaas, Jan Pietersz. Coen. Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië, dl. 1, p. 554-555.
eindnoot85
Colijn, Neerlands Indië, dl. 1, p. 334-335.
eindnoot86
Vanvugt, Nestbevuilers, p. 30.
eindnoot87
Colijn, Neerlands Indië, dl. 1, p. 64; cf. Wennekes, Gouden handel, p. 171; Van Diessen, Jakarta/Batavia, p. 235-237.
eindnoot88
Colijn, Neerlands Indië, dl. 1, p. 332; cf. De Loos-Haaxman, ‘Over de portretten van Coen’ en Verlaat Rapport Indië, p. 87; Spruit, J.P. Coen, p. 128.
eindnoot89
Giebels, Soekarno, p. 57; Bossenbroek, Holland op zijn breedst, p. 272-273, 277.
eindnoot90
Bank en Van Buuren, 1900, p. 96; Bossenbroek, Holland op zijn breedst, p. 161-162, 285; Broekhuis, ‘Ideologie in steen’; Van Sas, ‘Fin-de-siècle als nieuw begin’.
eindnoot91
Algra, ‘Dispereert niet’, dl. 9, p. 76.
eindnoot92
Vgl. Van Goor, De Nederlandse koloniën, p. 83.
eindnoot93
Spruit, J.P. Coen, p. 121.
eindnoot94
Ibid., p. 124.
eindnoot95
Landwehr, VOC, p. 34-63.
eindnoot96
Salverda, ‘Indische letteren door een Engelse bril’, p. 118. De Haan, Oud-Batavia, p. 53-55; Coolhaas, A Critical Survey, p. 46-47; Frijhoff, Wegen van Evert Willemsz, p. 500-501.
eindnoot97
Soekarno, Indonesië klaagt aan!, p. 19.
eindnoot98
Giebels, Soekarno, p. 291.
eindnoot99
Lubis, Land onder de regenboog, p. 87. Vgl. Colenbrander, ‘Coen’, p. 82. Vlekke, Geschiedenis van den Indischen archipel, p. 148.
eindnoot100
Hatta [1928], Verspreide geschriften, p. 219.

eindnoot101
Bank en Van Buuren, 1900, p. 87.
eindnoot102
Van Vollenhoven, Verspreide geschriften, dl. 2, p. 157. Vgl. De Beaufort, Van Vollenhoven, p. 199.
eindnoot103
Van der Horst, Nederland, p. 586.
eindnoot104
Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren, p. 308.
eindnoot105
Van Vollenhoven, De Indonesiër en zijn grond; Griffiths, ‘Recent Anthropology’, p. 18-22.
eindnoot106
Boelaars, Indonesianisasi, p. 37, 335-342; Salverda, ‘The Turn of the Native’.
eindnoot107
Tagore, An Anthology, p. 108-119.
eindnoot108
Uhlenbeck, ‘Perspectief der Nederlandse oriëntalistiek’, p. 207-208; Staal, ‘Snouck Hurgronje’, p. 147; Salverda, ‘Taalwetenschap in Nederland’, p. 12.
eindnoot109
Groeneboer, Gateway to the West, p. 6, 7.
eindnoot110
Ibid., p. 122.
eindnoot111
Van der Kroef, Indonesia in the Modern World, p. 31-32.
eindnoot112
Klein, Indië en de Akademie, p. 21.
eindnoot113
Bossenbroek, Holland op z'n breedst, p. 50; maar zie Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren, p. 53.
eindnoot114
Van Ginkel, Op zoek naar eigenheid, p. 28. Van Panhuys, ‘Cornelis van Vollenhoven’, p. 5.
eindnoot115
Van Vollenhoven, Verspreide geschriften, dl. 3, p. 272, 266.
eindnoot116
Ibid., p. 275-276.
eindnoot117
De Jong, Diplomatie of strijd; Fasseur, De leeuw en de Cheshire kat.
eindnoot118
Van Vollenhoven, ‘Grotius and Geneva’, p. 15; cf. Kooijmans, ‘How to Handle the Grotian Heritage’, p. 2.
eindnoot119
Stibbe en Sandbergen, Encyclopedie van Nederlandsch-Indië, dl. 7, p. 442.
eindnoot120
Van Panhuys, ‘Cornelis van Vollenhoven’, p. 2; De Beaufort, Van Vollenhoven, p. 195-204.
eindnoot121
Van Eysinga, Huigh de Groot, p. 47-49; Coolhaas, ‘Een bron’.
eindnoot122
Van Emden en Brandt, ‘Hugo de Groot en Indië’, p. 28, 29; Frijhoff en Spies, 1650, p. 40, 131.
eindnoot123
Gepubliceerd in 1657; cf. Muller, Hugo de Groot's ‘Annales et historiae’, p. 4-5, 71-78, 94-111, en Haitsma Mulier, ‘Grotius, Hooft’, p. 62.
eindnoot124
Steenbrink, Dutch Colonialism, p. 44-46.
eindnoot125
Boxer, Zeevarend Nederland, p. 155.
eindnoot126
Busken Huet, Het land van Rembrand, p. 495; Van Goor, Nederlandse koloniën, 1994, p. 42.
eindnoot127
Vgl. Van Doorn, Indische lessen, p. 11, 117; Van Doorn, De laatste eeuw van Indië, p. 71, 151.
eindnoot128
Resink, ‘Zakelijkheid en zekerheid’, p. 147; Van der Lem, Johan Huizinga, p. 289.
eindnoot129
Van Ginkel, Op zoek naar eigenheid, p. 81.
eindnoot130
Huizinga, Nederland's beschaving, in: Verzamelde werken, dl. 2, p. 476-477.
eindnoot131
Gouda, Dutch Culture Overseas, p. 126.
eindnoot132
Ibid., p. 118.
eindnoot133
Wertheim, Indonesian Society in Transition, p. 254-255; Van der Kroef, Indonesia in the Modern World, hoofdstuk 4.
eindnoot134
Resink, ‘Nederlandse kultuurinvloed’.
eindnoot135
Sjahrazad, Indonesische overpeinzingen, p. 85-88.
eindnoot136
Ibid., p. 84; Kousbroek, Het Oostindisch kampsyndroom, p. 203-205.
eindnoot137
Salverda, ‘Dutch and Other European Literatures’, P. 57.
eindnoot138
Salverda, ‘Nederlandse literatuur in Indonesië’, p. 3, 9-10.

eindnoot139
Salverda, ‘The Indonesian Connection’.
eindnoot140
Van Vollenhoven, Verspreide geschriften, dl. 1, p. 419.
eindnoot141
Na terugkeer in Nederland viel Gerbrandy overigens al gauw weer terug op het oude koloniale standpunt. Vgl. Gerbrandy, De scheuring van het rijk, en De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, dl. 12, p. 790-794.
eindnoot142
Dolk, Twee zielen, twee gedachten, p. 144.
eindnoot143
Simatupang, Het laatste jaar, p. 12, 14.

eindnoot144
Beekman, Troubled Pleasures, p. 229, 235-236.
eindnoot145
Du Perron, in: Oversteegen, ‘Du Perron en Multatuli’, p. 49.
eindnoot146
Van Vollenhoven, Verspreide geschriften, dl. 1, p. 187; dl. 2, p. 273.
eindnoot147
De Vries, Vroom en De Graaf, Wereldwijd bankieren.

eindnoot148
King, Multatuli, p. 142-143.
eindnoot149
Lawrence, ‘Preface’, p. 269-270.
eindnoot150
Furnivall, Netherlands India, p. 161.
eindnoot151
Van der Post, The Admiral's Baby, p. 81-82; Van den Doel, Afscheid van Indië, p. 84-86.
eindnoot152
Salverda, ‘Indische letteren door een Engelse bril’, p. 127; cf. Fasseur, De leeuw en de Cheshire kat, p. 9.

eindnoot153
Jassin, ‘Dankwoord’, p. 18.
eindnoot154
Dolk, Twee zielen, twee gedachten, p. 30; Pramoedya, Sang Pemula, p. 275-278; cf. Poeze en Schulte Nordholt, De roep om Merdeka, p. 31-32.
eindnoot155
Dolk, Twee zielen, twee gedachten, p. 83, 31.
eindnoot156
Salverda, ‘The Indonesian Connection’, p. 88; De Jong, De waaier van het fortuin, p. 503.
eindnoot157
Salverda, ‘Nederlandse literatuur in Indonesië’, p. 3.
eindnoot158
Sastrowardoyo, ‘Max Havelaar’, p. 32.
eindnoot159
Dolk, Twee zielen, twee gedachten; Vrij Nederland, 5 december 1987.
eindnoot160
International Herald Tribune, 18 april 1999.
eindnoot161
Snoek, ‘Multatuli in het land van Saïdjah en Adinda’ en ‘Max Havelaar in Indonesië’; Kousbroek, Het Oostindisch kampsyndroom, p. 93-97.
eindnoot162
Situmorang, ‘Multatuli’, p. 14.
eindnoot163
Vrij Nederland, 5 december 1987.
eindnoot164
Poeze en Schulte Nordholt, De roep om Merdeka, p. 220-224; cf. Salverda, ‘Nederlandse literatuur in Indonesië’, p. 10, 14.

eindnoot165
Resink, ‘Max Havelaar leeft in Indonesië’, p. 303n; cf. Van der Meulen, ‘Ik bewonder Van Heutsz’.
eindnoot166
Snouck Hurgronje, Colijn over Indië, p. 36; cf. Wertheim en Wertheim-Gijse Weenink, Vier wendingen in ons bestaan, p. 100-101.
eindnoot167
Gouda, Dutch Culture Overseas; Pollmann, ‘Bruidstraantjes’.
eindnoot168
Kousbroek, Oostindisch kampsyndroom, p. 147; cf. Chaudhuri, Autobiography of an Unknown Indian; Spivak, A Critique of Post-Colonial Renson.
eindnoot169
Mrázek, Sjahrir, p. 111-112.
eindnoot170
Zie de wurgartikelen 153bis e.v. Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië, in: Engelbrecht, De Nederlandsch-Indische Wetboeken, p. 1017.
eindnoot171
Van Doorn, De laatste eeuw van Indië, p. 58.
eindnoot172
Jedamski, ‘De taalpolitiek’, p. 160.
eindnoot173
Jedamski, Die Institution Literatur; Jedamski, ‘The Subjective Factor in Cultural Change’; Rinkes, ‘Volkslectuur’.
eindnoot174
Rinkes, Een weg tot volksontwikkeling, p. 83.
eindnoot175
Kwantes, De ontwikkeling van de nationalistische beweging, dl. 1, p. 10-11, 33, 199.
eindnoot176
Pramoedya, Sang Pemula; Wertheim, ‘Een vergeten pionier’; Jedamski, ‘De taalpolitiek’.
eindnoot177
Maier, ‘Phew! Europeesche beschaving!’, p. 189-190.
eindnoot178
Maier, ‘Nederlands Indië en het Maleis’; Tickell, ‘Early Political Novels’, p. 92.
eindnoot179
Wertheim, ‘Een vergeten pionier’.
eindnoot180
Teeuw, Pramoedya Ananta Toer.

eindnoot181
Schutte, De Nederlandse Patriotten en de koloniën.
eindnoot182
Poeze en Schulte Nordholt, De roep om Merdeka, p. 69-78.
eindnoot183
Multatuli, Volledige werken, dl. 1, p. 313.
eindnoot184
Salverda, ‘Dutch and Other European Literatures’, P. 57.
eindnoot185
Gouda, Dutch Culture Overseas, p. 112; Hellwig, Adjustment and Discontent.
eindnoot186
Van Mook, Indonesië, p. 171.
eindnoot187
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden, dl. 12-2, p. 987, 1109; Bank, ‘Inleiding’ in: De Excessennota, p. 13; Van den Doel, Afscheid van Indië, 346-347.
eindnoot188
Vgl. de Volkskrant, 4 juni 1994; deze vergelijking eerder al in Wiessing, Bewegend portret, p. 500, en Koentjaraningrat, Javanese Culture, p. 86; Wolffers, Gekleurd Nederland, p. 142.
eindnoot189
Vlekke, Geschiedenis van den Indischen archipel, p. ii; Thamrin, ‘Volksraadinterpellatie’ in: Poeze en Schulte Nordholt, De roep om Merdeka, p. 72-74; vgl. Hatta, Verspreide geschriften, p. 343-352; Verkuyl, De achtergrond, p. 10.
eindnoot190
Busken Huet, Het land van Rembrand, p. 380.
eindnoot191
Van der Hoogte, Het laatste uur, p. 80. Evenzo vroeg minister Jonkman zich op de ochtend van de eerste politionele actie af of hij nu een oorlogsmisdadiger was, cf. Jonkman, Nederland en Indonesië beide vrij, p. 111. Fasseur (Indischgasten, p. 281) betitelt de executie van de Indonesische vrijheidsstrijder Wolter Monginsidi eind 1949 als ‘gerechtelijke moord’.
eindnoot192
Legêne, De bagage van Blomhoff en Van Breugel, p. 15-16, 394-397. Bulhof en Dorleijn, ‘Commentaar’, p. 886; Gouda, Dutch Culture Overseas, p. 6, 239-243.
eindnoot193
Ras, Babad Tanah Jawi.
eindnoot194
Van der Linden, De Europeaan in de Maleische literatuur.
eindnoot195
De Ronde, ‘De Indonesische speelfilm’.
eindnoot196
Salverda, ‘Indische letteren door een Engelse bril’.
eindnoot197
Salverda, ‘Dutch Legal Language’, p. 33-34.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy


auteurs

  • Reinier Salverda

  • over H. Colijn

  • over Multatuli


landen

  • over Indonesië