Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945
Afbeelding van Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945Toon afbeelding van titelpagina van Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.56 MB)

Scans (17.30 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945

(1999)–R.L.K. Fokkema–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]
Voor Henny, sine qua non
[pagina 9]
[p. 9]

Vooraf

Op een zondagmiddag in het najaar van 1954 luisterde ik naar een radioverslag van de voetbalwedstrijd Holland-België. Bij de rust greep ik in de krantenbak, maar ik viste een tijdschrift op met de naam Maatstaf. Ik bladerde erin en werd getroffen door gedichten van Lucebert en Remco Campert. Een van de volgende dagen ging ik naar de boekhandel om nadere inlichtingen. De jongste bediende ried mij Atonaal, dat in 1951 door Simon Vinkenoog samengesteld was, niet onmiddellijk te kopen, maar de bloemlezing eerst van hem te lenen. Een week of wat later besteedde ik mijn zakgeld niet aan Atonaal, maar aan Nieuwe griffels schone leien. Dankzij Paul Rodenko, de samensteller ervan, blijk ik mij voor f1,45 op 3 november 1954 een begin van inzicht verschaft te hebben in de modernistische traditie van de Nederlandse poëzie.

De ontdekking voerde mij weg van het voetbalveld en leidde mij als het ware uit het Koninkrijk der Nederlanden naar de Republiek der Letteren. Achteraf bekeken is deze wending niet zo vreemd. In de vroege dagen van mijn jeugd hoorde ik dagelijks uit de bijbel voorlezen - een werkelijkheid in verzorgde taal zonder bewust ervaren relatie met mijn realiteit - en hoorde ik wekelijks op zondag het klankrijke Fries, bij ons thuis de sacrale taal. De poëzie der experimentelen sloot hierbij aan. Ik kende immers de klankrijke onbegrijpelijkheid, zodat Elburgs mededeling in Atonaal, ‘Begrijpelijkheid van poëzie is niet alles, verstaanbaarheid wel’, mij als een vertrouwd geluid voorkwam. Ik herinner mij nog mijn wanhopige pogingen rationeel te begrijpen wat ik intuïtief meende aan te voelen en ik hoor mijn jongste zusje nog zeggen: ‘Hij leest boekjes die hij niet begrijpt.’ Met instemming las ik wat T.S. Eliot schreef: ‘Genuine poetry can communicate before it is understood’ en: ‘the Spirit killeth, the Letter giveth life.’

Toen in 1979 De hazen en andere gedichten van Ed Leeflang verscheen,

[pagina 10]
[p. 10]

realiseerde ik me dat ik me in dezelfde positie bevonden had als een fragment van zijn ‘Van poëzie’ uitdrukt.

 
De nachten leken hoger en de dichters groot.
 
Over je eigen ziel had je meer goeds gelezen
 
dan kon worden doorgrond of afgewezen.
 
Je moest nog leven, wat belezenheid
 
je eigenlijk verhinderde, ja verbood.

Ook dit inzicht heeft een rol gespeeld bij het schrijven van Aan de mond van al die rivieren. Het maakte mij ervan bewust dat het me niet gaat om poëzie te zien in tegenstelling tot de werkelijkheid, maar als een poging tot symbiose van woord en wereld.

 

‘Er zijn een menigte “gezichtshoeken”, alle min of meer aannemelijk, van waaruit een samenvatting mogelijk wordt, en het ligt vermoedelijk enkel aan het toeval van iemands aanleg en ontwikkeling, van welken hoek uit hij de dingen des levens pleegt te bekijken,’ schreef Frans Coenen in de inleiding op zijn Studiën van de Tachtiger Beweging (1924). Hoeveel temeer geldt dit heden ten dage, dacht ik bij de voorbereiding van dit boek. In deze geschiedenis van de poëzie sinds 1945 heb ik de Vijftigers als uitgangspunt en ijkpunt genomen.

Eerst laat ik zien hoe het literair-idealistische klimaat in Nederland twee wereldoorlogen heeft overleefd, maar met het optreden van ‘De Experimentele Groep in Holland’ in 1948 een geduchte aanval te verduren kreeg. Ik ga in op de Beweging van Vijftig en de contemporaine reacties en vertel wat volgende generaties er tegenover hebben gesteld.

Ik heb mij hierbij laten leiden door de gedachte dat het aloude debat over de verhouding van idealisme en realisme sinds de Tweede Wereldoorlog in toenemende mate veranderd is in een discussie over de relatie van taal en werkelijkheid. In de loop der jaren is in de Nederlandse poëzie een waterscheiding ontstaan tussen dichters die poëzie opvatten als grensverleggend taalonderzoek en dichters die hun onderzoek meer richten op de werkelijkheid. Vervolgens stel ik de vraag of deze voorstelling van zaken ook gezien kan worden in het licht van het postmodernisme, dat - in te-

[pagina 11]
[p. 11]

genstelling tot het modernisme - afziet van de idealistische, eenheidscheppende verhalen en de verbrokkelde werkelijkheid van alledag als gegeven accepteert.

Na ‘Van kwade reuk tot wierook’ herneem ik de geschiedenis op andere wijze en vergelijk ik de poëzie met een laboratorium, waarin dichters met behulp van de verbeelding een realiteit in woorden construeren, verkenningen doen naar menselijk gedrag, een literaire identiteit opbouwen en zich bezinnen op hun ambacht. Of de wezenlijke aard van poëzie gelegen is in de expressie van gevoelens van de dichter dan wel in de opwekking van emoties aan de kant van de lezer, is een van de kwesties die ik in dit laboratorium van de poëzie aan de orde stel. Ook komt de vraag naar voren welke relatie het gedicht nog onderhoudt met de dichter, als die de opvatting van de zelfwerkzaamheid van de taal koestert. Aangezien deze zelfwerkzaamheid van het materiaal een niet geringe ervaring is in het creatieve proces, ligt het voor de hand deze kwestie aan het slot onder ogen te zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken