Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nederlandse schrijversbiografie (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nederlandse schrijversbiografie
Afbeelding van De Nederlandse schrijversbiografieToon afbeelding van titelpagina van De Nederlandse schrijversbiografie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
monografie
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nederlandse schrijversbiografie

(1992)–Jan Fontijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Hoofdstuk 4
De relatie tussen leven en werk

‘The relation between a poet's life and his works is at one and the same time too self-evident to require comment - every work of art is, in one sense, a self-disclosure - and too complicated ever to unravel.’ (W.H. Auden)

De schrijversbiografie verschilt zoals gezegd van de gewone biografie, omdat de gebiografeerde iemand is, die een literair oeuvre op zijn naam heeft staan. Dat literaire oeuvre is meestal de reden waarom we belangstelling voor de persoonlijkheid en het leven van de auteur hebben. Wie een biografie van een schrijver maakt, zal daarom het literaire werk een plaats moeten geven in zijn biografie.

Edel (1984) zegt over de verbinding leven-werk:

‘Literary biography is criticism of the most valuable kind. It relates a text to the human sources from where it sprang.’ (p. 141)

De grote vraag blijft steeds welke waarde het werk nu heeft als bron voor de kennis over het leven en de persoonlijkheid van de schrijver. Hoewel Edel zich zeer goed bewust is dat de relatie tussen de persoonlijkheid van de schrijver en het werk vrij complex is, onder andere doordat de schrijver zich in zijn werk in een groot aantal personages kan opsplitsen en zich achter een masker kan verbergen, meent hij toch dat de biograaf goed voor ogen moet houden dat er een persoonlijkheid is die schrijft: de biograaf moet op zoek gaan naar ‘the particular mind and body that drove the pen in the creative act.’ (Edel 1984, p. 134) Hij citeert daarbij Yeats, die, zelf een autobiografie makend die zijn gedichten nader toelichten, zei: ‘There is always a living face behind the mask.’ Edel is er van overtuigd dat het literaire werk aan de biograaf een hypothese kan verschaffen over de kernproblematiek van de schrijver. Nadat hij eerst het literaire masker heeft leren kennen, kan hij volgens de sterk psychoanalytisch denkende Edel op zoek gaan naar de verborgen ‘lifemyth’ van de auteur, diens verborgen dromen en verlangens, die zijn leven sturen.

[pagina 88]
[p. 88]

In de meeste schrijversbiografieën wordt het literaire werk in de chronologische beschrijving van het leven opgenomen. Dit lijkt me te verkiezen boven een sterke scheiding tussen leven en werk, zoals bijvoorbeeld Kees Joose in zijn boek over de naturalistische schrijver en arts Arnold Aletrino aanbrengt: in de eerste 271 bladzijden behandelt hij het leven, daarna het werk. Op die manier gaat het zicht op de wisselwerking tussen beide verloren.

Zeer opvallend is de oplossing van Christine D'haen, die in de chronologisch opgezette hoofdstukken van haar Gezellebiografie de gedichten centraal stelt. Daarbij voegt zij een afdeling ‘omstandigheden’, waarin de levensfeiten worden opgesomd die plaats vonden op de momenten dat de gedichten ontstonden. Ze weigert aan te geven welke relaties er zijn tussen gedichten en levensfeiten. Dat moet volgens haar de lezer zelf bepalen.

In de geschiedenis van de schrijversbiografie vanaf de zeventiende eeuw staan, uitzonderingen daargelaten, tot en met de achttiende eeuw de levensbeschrijving en de beschrijving van het literaire werk naast elkaar zonder dat er een al te directe relatie tussen leven en werk wordt aangebracht. De biograaf beperkt zich meestal tot een korte bespreking van het werk, noemt de literaire invloeden, gaat in op de receptie van het werk en geeft soms de plaats aan die het in het totale oeuvre en in de literatuur van de tijd heeft ingenomen.

Met de negentiende eeuw verandert dat. Er wordt dan zeer expliciet in de schrijversbiografie een relatie gelegd tussen werk en leven. Dat komt ongetwijfeld omdat de opvattingen over literatuur veranderd waren. Sinds de Romantiek wordt het expressie-karakter van de literatuur sterker benadrukt. Wordsworth omschrijft de poëzie als ‘the spontaneous overflow of powerful feelings’. Het streven naar individualisme, de cultus van het ego, de nadruk op gevoel versterken het autobiografisch karakter van de literatuur. Wie over een dichter schreef, kon voortaan moeilijk het literaire werk als bijzonder ego-document verwaarlozen. In de literaire kritiek (men denke aan Sainte-Beuve) ging men ervan uit dat de literatuur niet te scheiden was van de mens, die het schreef. Sainte-Beuve zelf noemde zijn kritiek een ‘étude morale’, dat wil zeggen een psychologie van de mens.

Wat in de literaire kritiek gebruikelijk werd (de eenheid van leven en werk), was ook in het steeds populairder wordende genre van de biografie te bespeuren.

[pagina 89]
[p. 89]

In het midden van de negentiende eeuw is het voor Huet heel vanzelfsprekend om bij Bilderdijk uit te gaan van een nauwe band tussen leven en werk. In zijn opstel in 1860 over Bilderdijk verwijt hij Bilderdijk dat deze in zijn poëzie tot onthulling van verborgen gevoelens komt, ‘waarover nu eenmaal geen fatsoenlijk man zich in fatsoenlijk gezelschap durft uitlaten.’

 

Hoe in de negentiende- en twintigste-eeuwse biografie de relatie tussen leven en werk precies wordt beschreven, zou nader onderzocht moeten worden. Er zou daarbij onder andere gelet kunnen worden op het literaire genre, de literatuuropvatting van de gebiografeerde en de sterk tendens tot autonomie in de moderne literatuur.

Zodra de biograaf het literaire werk in zijn onderzoek naar het leven van een auteur betrekt komt hij op het terrein van de literaire kritiek. Evenals de criticus komt hij tot een interpretatie en beoordeling van het literaire werk. Hoewel hij er niet aan zal kunnen ontkomen zijn eigen literaire normen en die van zijn eigen tijd een rol te laten spelen, zal van de biograaf gevraagd kunnen worden ook de normen uit de tijd waarin het literaire werk is ontstaan er bij te betrekken.

Meestal probeert de biograaf na bestudering van de vorm en de thematiek van het literaire oeuvre van een schrijver een verbinding te leggen met het leven en de persoonlijkheid van de schrijver. De band tussen leven en werk verschilt per auteur in intensiteit. Ook de aandacht die biografen aan de relatie geven is niet constant. Zo meent Jan Hulsker in zijn boek uit 1946 over Aart van der Leeuw dat er van een wisselwerking tussen leven en werk weinig blijkt, terwijl F.W. van Heerikhuizen in De strijd van Aart van der Leeuw met gebruikmaking van het literaire werk een ‘psychische biografie’ probeert te schrijven.

Maurits Uyldert is in zijn Verwey-biografie zeer beslist over de hechte relatie tussen werk en leven. Hij meent dat de gewone, voor een ieder begrijpelijke levenservaringen verband houden met Verweys transcendente wereld van de poëzie. Cor Cordium en Van het Leven zijn beter te begrijpen als de lezer op de hoogte is van de geestelijke en persoonlijke verhouding tussen Kloos en Verwey.

Het boek van H.W. van Tricht over Couperus is een voorbeeld van een biografie waarbij voornamelijk op grond van het werk getracht wordt inzicht te krijgen in de funda-

[pagina 90]
[p. 90]

mentele problematiek (de homoseksualiteit) van het leven van Couperus.

Een ander voorbeeld is de synthetische en half-biografische studie van J.P. van Praag over de dichteres en socialiste Henriette Roland Holst. J.P. van Praag meent dat de essentie van het leven van Henriette Roland Holst gelegen is in haar fundamentele gespletenheid. Haar gehele leven en werk en politiek handelen zouden een poging tot overbrugging van die kloof zijn en dienen om te komen tot de idee van de kosmische eenheid. Deze hypothese ontleent Van Praag aan de bundel De Nieuwe Geboorte.

Dat het literaire werk als ego-document, zij het van een bijzonder soort, gebruikt kan worden door de biograaf, bleek mij toen ik tijdens mijn Van Eeden-onderzoek De kleine Johannes las, waarin de schrijver zijn eigen ontwikkeling van kind tot jongeman door middel van een sprookje vormgeeft. Er bestaat een vroegere, onvoltooide versie van De kleine Johannes, waarin op de wijze van een negentiende-eeuwse vertelling een gezin wordt beschreven van een vader, moeder en twee zoons, precies gelijk aan de samenstelling van het gezin Van Eeden. In de tweede versie, die van het sprookje, worden de twee broers samengevoegd in één figuur en is ook de moeder ineens verdwenen. Waarom deed Van Eeden dit? Deze verandering attendeerde mij op de mogelijkheid van een controverse in het gezin Van Eeden, een problematische verhouding van Van Eeden ten opzichte van zijn vader en moeder en ten opzichte van zijn oudere broer Johan. Deze hypothese kon ik met behulp van andere ego-documenten bevestigen.

In hun eertijds klassieke handboek Theory of Literature (1948) hebben R. Wellek en A. Warren beiden afstand genomen van een al te nauwe relatie tussen werk en leven. Op de vraag in hoeverre de biograaf het werk als materiaal kan gebruiken en in hoeverre de resultaten van een schrijversbiografie relevant zijn voor het begrijpen van de werken zelf, reageren deze beide vertegenwoordigers van de autonome literatuuropvatting afwijzend. Daar de relatie tussen het persoonlijk leven en het literaire werk niet zonder meer rechtstreeks een relatie van oorzaak en gevolg is, is het naar hun mening onjuist zonder meer feitelijke gegevens te halen uit fictie, ook al betreft het schrijvers wier werk sterk subjectief d.w.z. autobiografisch is. Wellek en Warren menen dat literatuur die autobiografische elementen bevat deze elementen zo rangschikt en omvormt dat ze hun specifieke persoonlijke betekenis verliezen. De wijze

[pagina 91]
[p. 91]

waarop deze omvorming plaats vindt wordt mede bepaald door de literaire traditie, de literaire conventies en het genre waartoe het literaire werk behoort.

Wellek en Warren maken deel uit van een grote rij van vertegenwoordigers van het anti-biografisme in de literatuurbeschouwing. Zij vinden het de schrijversbiografie wel van belang is, in zoverre deze de studie is van een bijzonder mens en tevens licht werpt op de creatie van literatuur. Dat de biografie de kritische waardering van een werk kan beïnvloeden, geloven ze niet. Dit in tegenstelling tot Stutterheim (1963). Stutterheim meent dat kennis van de biografie van een schrijver wel degelijk de beleving kan beïnvloeden. Men denke aan de invloed in Nederland van het oorlogsverleden of van politieke uitspraken van een schrijver op diens literaire reputatie. Heeft de beeldvorming van Achterberg als mens, zoals die in de biografie van Hazeu naar voren komt, invloed op de waardering van zijn poëzie?

De bedenkingen van Wellek en Warren en van vele anderen tegen het gebruik van het literaire werk als bron voor biografisch feitenmateriaal zijn heel goed te begrijpen. Te vaak wordt door biografen een een-op-een relatie gelegd tussen leven en werk. Die behoefte wordt groter naarmate de biograaf over minder bronnenmateriaal beschikt, zoals dat onder andere bij Bastet het geval was bij zijn Couperus-biografie. Zo vond de criticus Kees Fens het aanvechtbaar dat Bastet de roman Metamorfoze gebruikte als een feitelijke reconstructie van het huwelijk van Couperus, terwijl we van dat huwelijk niets weten. Bastet legt ook allerlei directe relaties legt tussen de symbolistische sprookjes Psyche en Fidessa en Couperus' seksuele leven. Eros staat in Psyche voor Elisabeth, Psyche wiens vleugels worden afgeknipt voor Couperus zelf. En dan te bedenken dat Couperus opbiecht dat zijn grootste zonde het liegen is. Hij schrijft in ‘Bekentenissen’:

‘Vertrouw zelfs niet mijn proza-woord, ook al klinkt het mat en bleek van waarheid: mijn prozawoord is een leugen. Ik beroem er mij op, dat ik u altijd heb voorgelogen. Dat het alles fabel en sprookje was; fata morgana, en voorspiegeling. Dat mijn woord altijd maar wisselende weerschijn was, en nooit iets anders dan dat.’

Moeten we Couperus op zijn woord geloven of zijn ook deze ‘bekentenissen’ niet te vertrouwen?

[pagina 92]
[p. 92]

Er is veel te doen geweest over de in 1987 verschenen biografie van Visser over Vestdijk. Wat al te gemakkelijk had Visser zich volgens de meeste critici van het literaire werk bediend om het leven van Vestdijk te beschrijven. Een mooi voorbeeld daarvan is de beschrijving van de jeugd van Vestdijk die Visser vooral van Kind tussen vier vrouwen destilleert. Hoewel Nol Gregoor eerder had duidelijk gemaakt dat Vestdijk niet zomaar vereenzelvigd kan worden met Anton Wachter, gaat Visser toch uit van een een-op-een-relatie tussen werk en leven. De eerste kinderjaren, voor elke biograaf bij gebrek aan bronnen een probleem, worden door hem met behulp van Sint Sebastiaan en Kind tussen vier vrouwen beschreven. (Anja Van Leeuwen 1989)

Biografen van eenzelfde auteur kunnen totaal tegengestelde opinies hebben over de relatie literair werk en leven. Zo beweert Boerwinkel in zijn boek over Emants ‘dat de “shock” die bij Emants de bekering van romantisch idealisme tot deterministisch realisme heeft bewerkt, waarschijnlijk een erotische ervaring is geweest.’ Pierre Dubois, de andere biograaf van Emants, is het daar helemaal niet mee eens. Er zijn geen feitelijke aanwijzingen voor, vindt hij.

Hoe Dubois te werk gaat is heel goed te zien in zijn behandeling van Een nagelaten bekentenis, het bekende boek van Emants, waarin de hoofdpersoon Termeer zijn vrouw vermoord heeft.

‘Termeer is Emants niet: omdat hij dat zelf ontkend heeft, omdat wij weten dat hij, in tegenstelling tot Termeer, gelukkig getrouwd was met een vrouw die hem juist goed begreep, en omdat hij het karakter van Termeer niet bezat. Maar Emants is tegelijk Termeer wèl: in zijn isolement ten opzichte van de buitenwereld, in zijn scherpe kritiek en scherpzinnige kritiek op die buitenwereld.’

Biografen kunnen een einde maken aan bepaalde mythes over de biografische achtergronden van een oeuvre. Hazeu maakt in zijn biografie een einde aan de opvatting dat Achterberg met zijn gedichten tot 1937 heeft gepreludeerd op de concrete dood van een vrouw in dat jaar. Hij stelt:

‘zijn eerste verloren geliefde (Cathrien) was de basis van zijn thema, dat hij later herhaalde (door het verlies van meerdere geliefden in de loop van de tijd) en versterkte.’
[pagina 93]
[p. 93]
Het zou zeker de moeite waard zijn na te gaan hoe omgekeerd het literaire werk ook het leven van een schrijver kan bepalen. Zo zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat Couperus met al zijn dandy-isme en Van Eeden met zijn allure als profeet trachtten te leven naar de beeldvorming, die zij eerst zelf in hun werk hadden geschapen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken