Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Populaire literatuur (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Populaire literatuur
Afbeelding van Populaire literatuurToon afbeelding van titelpagina van Populaire literatuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.92 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Populaire literatuur

(1974)–Jan Fontijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Inleiding

Een amusante brief in de correspondentie van Du Perron en Ter Braak is die, waarin Du Perron een aantal schrijvers rapportcijfers geeft. De schrijvers worden beoordeeld op vier onderdelen: talent, intelligentie, ‘ziel’ en ideeën. De beste van de klas is Nietzsche, die als ‘God-zelf’ vier tienen krijgt, op de voet gevolgd door Poe die alleen in ideeën de mindere is van de duitse filosoof; Poe krijgt hiervoor van Du Perron een 8. Als een goed schoolmeester, die zijn leerlingen exactheid en objectiviteit wil suggereren, werkt Du Perron niet alleen met hele cijfers. Achter de 3 van Ortega Y Gasset voor talent zet hij een vraagteken en Lawrence krijgt een 5 - voor het onderdeel ideeën.

Hoevele literatuurcritici en vertegenwoordigers van de universitaire literatuurstudie zullen niet likkebaarden bij het idee, dat er exactheid en objectiviteit mogelijk is bij het waardeoordeel? Waardeoordelen worden, zoals Mooij nog onlangs op een heldere wijze in De Gids uiteenzette, dikwijls vastgesteld op grond van een bonte mengeling van criteria. Pogingen van de moderne literaire theoretici om de esthetische functie van literatuur centraal te stellen, zijn mislukt. ‘Literaire werken’, zegt Mooij, ‘zijn voor alle mogelijke doeleinden gebruikt: overdracht van kennis inzake historische gebeurtenissen, morele lessen, godsdienstige stichting, satiren op de maatschappij of op andere literaire werken, mythevorming, intellectuele competitie’. Het gevolg van dit alles is, dat deze hutspot van criteria doorwerkt in de terminologie en methode van beschrijving van de literatuurkritiek en de zogenaamde literatuurwetenschap. Het onderwerp, dat in deze bundel aan de orde wordt gesteld, is hiervan een voorbeeld.

Dit smaldeel bevat artikelen over boeken en schrijvers, die niet alleen van Du Perron ongetwijfeld een dikke onvoldoende zouden krijgen, maar ook van andere schoolmeesters, de officiële literatuurcritici of literatuurwetenschappers. Het zijn boeken en schrijvers, die in de loop der jaren aangeduid zijn met etiketten als: populaire

[pagina 8]
[p. 8]

literatuur, lectuur, triviaalliteratuur, amusementsliteratuur, massaliteratuur, volksliteratuur. Wij hebben ten einde raad voor de term ‘populaire literatuur’ gekozen. Die schrijvers van ‘populaire literatuur’ zal men vergeefs zoeken in de handboeken van de officiële literatuurgeschiedenis, ze zitten, om de beeldspraak van de schoolmeester nog even voort te zetten, als de slechte leerlingen achter in de klas, hoe groot ook hun productie en hun lezerspubliek is, hoe goed ze ook in staat zijn de trucs en technische vaardigheden van de lievelingen en bollebozen van de meester toe te passen. Maar ja, ze hebben te weinig talent, ‘ziel’ en ideeën, zeggen de schoolmeesters, die meestal niet eens meer de moeite doen hen nog een beurt of cijfer te geven.

Waarom besteden een aantal neerlandici in Amsterdam dan toch aandacht aan deze schrijvers? Waarom niet ook hier de traditie voortgezet van het uit de negentiende eeuw stammende onderwijsideaal, waarin aan Literatuur met een grote L een grote waarde werd toegekend voor de vorming van de jonge mens? Het antwoord op deze vragen is niet zo gemakkelijk te geven; de motivatie zal bij de auteurs van deze artikelen zeer verschillend zijn.

Toch zullen zeker de volgende factoren een rol gespeeld hebben: Allereerst is er de steeds groeiende belangstelling voor de literatuursociologie met een empirische en marxistische richting. In de relatie van literatuur en maatschappij wordt met name aan de receptie van literatuur aandacht besteed. Ik geloof niet dat ik overdrijf, als ik zeg, dat dit empirisch gerichte onderzoek van het gedrag van de lezer voor de hermeneutische literatuurwetenschap vergaande consequenties heeft. Er is vooral in W. Duitsland veel onderzoek verricht naar de receptie van triviaalliteratuur door grote lezersgroepen en naar de ideologische achtergronden van zowel de producent als de consument. Het artikel van Rombout in deze bundel wil o.a. een overzicht zijn van de belangrijkste resultaten op dat gebied.

Belangrijker misschien nog is een andere revolutionaire ontwikkeling in de literatuurwetenschap, die een ingrijpend veranderde houding ten opzichte van het fenomeen literatuur betekent. Sommigen spreken op grond van deze ontwikkeling van een crisis of voorspellen, dat er een nieuw paradigma op komst is. Deze nieuwe houding is duidelijk aanwezig in de bijdrage van Verdaasdonk, waarin hij suggesties doet voor een radicaal andere opzet van het onderzoek van literatuur en triviaalliteratuur. Men kan deze nieuwe richting misschien het best verduidelijken door de conclusies van Oversteegen als uitgangspunt te nemen. Oversteegen laat zien, dat het fenomeen triviaalliteratuur of populaire literatuur pas gedefiniëerd kan worden,

[pagina 9]
[p. 9]

als men een antwoord weet op de vraag wat literatuur nu eigenlijk is. Een aantal antwoorden, die in de twintigste eeuw op deze vraag zijn gegeven, passeren de revue en iedere keer blijkt, dat de verschillende criteria (esthetische, stilistische, fictionele enz.) door hun tijd- en maatschappijgebondenheid ongeschikt zijn voor de bestudering van het gehele corpus literatuur door de tijd heen. Als deze conclusie juist is, komt ook een nauwkeurige bepaling van triviaalliteratuur in de lucht te hangen. Verdaasdonk constateert, dat bij het onderzoek van triviaalliteratuur niet duidelijk is vast te stellen met welke probleemstelling het verbonden moet worden. Streng methodologisch stelt hij vast, dat in een literatuurtheorie de notie tekst centraal moet staan. Hij legt er de nadruk op, dat voor het vaststellen van een teksttheorie naast de ontwikkeling van een tekstgrammatica er tegelijk een uitbouw zal moeten plaats vinden van wat de pragmatiek genoemd wordt, d.w.z. de relatie van de tekst ten opzichte van de zenders (auteurs) en ontvangers (lezers). Slechts vanuit dit teksttheoretische kader kan, volgens Verdaasdonk het typisch literaire van literaire teksten en de literaire communicatie vastgesteld worden. Verdaasdonk merkt zelf op, dat zijn aanbevelingen nogal globaal zijn, omdat er geen hecht literatuur-wetenschappelijk kader is. Het is dan ook voor de hand liggend dat de teksttheoretici voorlopig zich bepalen tot zeer eenvoudige teksten. Voor het opstellen van bijv. een verhaaltheorie zijn de teksten uit de triviaalliteratuur geschikter dan de subtiele, gecompliceerde teksten uit de Literatuur.

Beekman treedt enigszins in de voetsporen van Verdaasdonk door bij zijn beschrijving van het genre van de vampierverhalen uit te gaan van het model van Bremond. Dit model stelt hem in staat de doorzichtige en stereotiepe structuur vast te leggen.

Dat de bestudering van de eenvoudige structuren van triviale teksten een belangrijk tussenstadium kan zijn om meer vat te krijgen op die van de hogere literatuur wordt ondersteund door de opmerking van Van den Bergh bij zijn analyse van La Tosca van Sardou, een succesvol melodrama uit de negentiende eeuw. Voor hem is de schrijver van triviale werken de epigoon, die de versleten formules van de hogere literatuur op een handige wijze uitbuit en aanpast aan het grote publiek.

Van aanpassing aan het kunstminnende publiek is sprake, wanneer Hermans door middel van een aantal tekstwijzigingen twee verhalen, in een thrillerserie gepubliceerd, later in Drie melodrama's opneemt.

Niet alleen vaktechnische of literatuurwetenschappelijke argumenten spelen een rol bij de motivatie om zich met triviaalliteratuur

[pagina 10]
[p. 10]

bezig te houden. Een veelgehoorde klacht bij leraren nederlands op middelbare scholen is, dat de universitaire opleiding typisch literair gericht is, slechts kennis bijbrengt over de groten in de literatuur. Het gevolg hiervan is, dat de beginnende leraar voor niet geringe problemen komt te staan in zijn literatuurlessen. Vele leerlingen van de in dubbele zin lagere klassen blijken verwoede lezers van leesboeken, die zonder veel moeite tot de triviale of populaire literatuur gerekend kunnen worden. De leraar nederlands staat dan voor het didactische probleem een brug te slaan tussen deze lectuur en de Literatuur. Bekendheid met deze lectuur is een eerste vereiste voor geslaagd literatuuronderwijs. Ook hier geldt, dat analyse van eenvoudige, triviale teksten waarmee de leerlingen zo vertrouwd zijn, een goed uitgangspunt kan zijn voor de introductie en behandeling van complexe teksten. Het zou bijv. onjuist zijn voorbij te gaan aan de nationale stripcultuur die de leerlingen bijzonder fascineert. Waarom zouden we hen niet wijzen op de technische procédé's van deze strips, het taalgebruik en de uitbeelding van de wereld?

Teveel is in het verleden door de officiële literatuurcritici aan de populaire literatuur ofwel nauwelijks aandacht besteed ofwel werden deze boeken indien besproken, alleen maar sterk negatief beoordeeld, zonder dat men moeite deed het wereldbeeld van de auteurs en de lezers te registreren en te analyseren. Men kan zich dan ook afvragen of Oversteegen gelijk heeft die aan het slot van zijn bijdrage opmerkt, dat hij niet begrijpt, waarom men de inlichtingen over bijv. de leesgewoonten van hen die niet tot de sociale elite behoren niet zou putten uit belangwekkender materiaal, bijv. via de vraagstelling: wat maakt, dat literair waardevolle boeken aantrekkelijk zijn voor meestal maar kleine groepen lezers, en waar zitten die lezers. Deze opmerking van Oversteegen gaat teveel uit van een zwart-wit tegenstelling tussen beide vormen van literatuur, waarbij hij veronderstelt, dat als de leesgewoonten van de kleine groep literatuurminnenden x is, de leesgewoonten van de massa -x is. Zolang we niet in staat zijn op de wijze van Du Perron rapportcijfers uit te delen, tot zolang is onderzoek op grond van literaire waardeoordelen nutteloos. Ik citeer in dit verband graag I.A. Richards, meermalen als voorloper van de elitaire New Critics gedoodverfd, die in zijn Principles of Literary Criticism opmerkt: ‘Best-sellers in all the arts, exemplifying as they do the most general levels of attitude development, are worthy of very close study. No theory of criticism is satisfactory which is not able to explain their wide appeal and to give clear reasons why those who disdain them are not necessarily snobs’.

Populaire literatuur is een verschijnsel met een lange voorge-

[pagina 11]
[p. 11]

schiedenis. In de achttiende eeuw bereikt deze literatuur door de perfectionering van het distributiesysteem een massaal publiek. Een bijdrage in deze bundel besteedt voor het eerst aandacht aan de belangrijke uitleenbibliotheken uit die tijd. Wat een ander onderdeel van het distributiesysteem, de drukpers, voor de laat-middeleeuwse literatuur betekend heeft, wordt door Herman Pleij gedemonstreerd. Zijn artikel, dat een onmisbare historische dimensie geeft aan de twintigste-eeuwse populaire literatuur laat ook zien, hoe de studie van deze literatuurvorm een meer dan zinvol bedrijf is, dat ons waardevolle informatie verschaft over de culturele patronen van een tijd.

 

J. Fontijn


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken