| |
| |
| |
XLIV.
Au travers des périls un grand coeur ce fait jour.
Racine.
Het was na een ongewoon kalme en rustige nacht, voor zoover het de zee en den wind betrof, een nacht, waarin men flink was vooruitgekomen, dat des morgens de luitenant Halekamp op het rapport zijn overste berichtte, dat hij, bij het doen der ronde, als officier van de week, de zaken niet in orde had bevonden. Verscheidene soldaten waren bepaald dronken, andere, erg opgewonden geweest, enkele had hij bij elkander vinden zitten, onder het genot van wijn en madera.
Bij nader onderzoek was het gebleken, dat de wijn, zoowel als de madera, uit twee kisten, aan den kapitein toebehoorende, afkomstig waren, en dat men die eenvoudig had opengebroken en geledigd.
Men kon nog niet met zekerheid zeggen, wie de schuldigen waren, maar allen, die maar eenigszins onder verdenking lagen, werd voorloopig arrest gegeven.
Dadelijk werd nu een zeer streng en nauwkeurig onderzoek ingesteld, een onderzoek, dat echter niet veel
| |
| |
anders aan het licht bracht, dan hetgeen Halekamp reeds dadelijk had geconstateerd.
Deze zoo onverwachte gebeurtenis gaf een weinig afleiding en, in zoo verre was het wel een prettig iets, maar - er waren harten, die luide en angstig klopten, toen er verhaald werd, dat er een diefstal was gepleegd; er was een arm hart, dat dreigde te bersten van angst, toen het hoorde van dronken soldaten als schuldigen, en een paar groote brandende oogen werden, vol vrees, gericht op dengeen, die er iets van wist te verhalen.
De dokter kwam eenigszins gejaagd aanloopen, terwijl Duriau zijn niet weinig opgesmukt verhaal deed.
‘Weten de dames het nieuws al,’ vroeg van Raven, eenigszins teleurgesteld en met een bezorgden blik op mevrouw Helmberg. Deze zag hem aan, maar kon de vraag, die haar ziel bezighield, niet over de lippen brengen.
‘Zoudt u niet even naar uw hut willen gaan,’ fluisterde hij, terwijl de andere dames druk praatten, ‘ik volg u dadelijk; u zijt niet wel!’
Neen, ze was niet wel, ze beefde aan al haar leden; toen ze wilde opstaan, om aan het verzoek van den dokter te voldoen, wankelde zij en moest zich vastgrijpen om niet te vallen.
Hij was in een oogenblik aan haar zijde. ‘Laat mij u even naar beneden brengen, mevrouw!’ zij nam zijn arm maar sprak geen woord tot ze in haar hut waren gekomen en van Raven de deur had gesloten.
‘Is.... is Julio onder de beschuldigden?’
Hij dwong haar met zacht geweld om plaats te nemen en antwoordde toen, terwijl hij een glas water voor haar inschonk.
| |
| |
‘Ja, mevrouw. Maar.... hij zal wel worden vrijgesproken, hij heeft alleen meêgedronken, niet gestolen’....
‘Natuurlijk niet!’ zei ze met dat vertrouwen, dat ook de ongelukkigste moeder blijft behouden in haar kind.
‘Nu dan, mevrouwtje lief, wees wat bedaard en agiteer u niet zoo! Ik wil, zooveel ik vermag, beproeven hem vrij te krijgen! ik heb sympathie voor Julio en.... ik heb medelijden met u!’
‘O dokter,’ kreet ze, terwijl ze haar doodsbleek gezicht naar hem ophief, ‘o, dokter, zoo ge alles wist!’
Hij trad dicht naast haar en zeide op dien zachten, gevoelvollen toon, die nooit in gebreke bleef hem het hart eener vrouw te winnen: ‘Mevrouw Helmberg.... ik heb een lieve, vrome moeder gehad, ik herinner mij haar nog zeer goed, en 't is misschien die herinnering, die mij zoo zacht stemt jegens elke vrouw, die moeder is,...’
‘Mijnheer van Raven.... gij.... gij gelooft dan niet aan het praatje.... het praatje van die anderen? alsof ik’....
‘Mevrouw,’ vroeg de dokter ernstig, ‘meent u, dat ik u zoo dikwerf in de gelegenheid zou hebben gesteld Julio te bezoeken, zoo ik geloofd had, dat uwe verhouding tot hem een ongeoorloofde geweest ware’....
Zij zag hem bleek en ontroerd in het gelaat, toen vulden zich de groote oogen met tranen en snikte ze: ‘O, ik vond het zulk een vreeselijk denkbeeld, dat ook u mij daarvan verdacht.’
Hij verzekerde haar, dat hij dat geen oogenblik van haar gedacht had, - een verzekering, die wel wat bezijden de waarheid was, maar, wie bekent graag zich
| |
| |
zoo schromelijk te hebben vergist? en beproefde haar te troosten; hij zou voor Julio spreken, hij zou beproeven, wat hij vermocht op de luitenants, op den overste’....
‘Maar,’ vroeg de dokter eensklaps, ‘vergis ik me, als ik geloof, dat er een ander is, die.... vóór hem zal wezen?’
Er was een oogenblik, waarin de grootste ontsteltenis, ja, een doodelijke angst op haar bewegelijk gelaat zichtbaar werd, toen maakte die schrik voor toorn plaats, en met steeds luider stem kreet ze.... ‘Een ander.... ja, ja, ge hebt het begrepen! Ge weet alles, niet waar, dokter? Nu dam.... Er is een ander! Er is een ellendeling, die hem helpen moest, maar’....
‘Sst,’ zeide hij, ‘men zal ons hooren.’
‘Er is een. Weet ge wie? O, zeg me, hoe hebt ge het ontdekt?’
‘Ge herinnert u dien nacht, nadat Julio door u was gered.... ge laagt in een hevige koorts, tengevolge van die overspanning. De andere dames wilden bij u waken, maar ik heb het niet toegestaan en ben zelf bij u gebleven, want u waart ijlende en spraakt zóóveel, dat men in dien éénen nacht voor de geheele reis wel stof van discours had kunnen opdoen, - dat wilde ik liever niet!’
‘Ik dank u, mijnheer van Raven,’ zeide zij eenvoudig, maar met zooveel nadruk, dat die weinige woorden hem de tranen in de oogen brachten.
‘Bedank me niet, alvorens ik iets voor u gedaan heb,’ riep van Raven, nu op dien luchtigen toon, die bij hem altijd dienen moest om zijn aandoening te verbergen; hij verliet haar daarop haastig, want de smart dier vrouw en haar verlaten toestand deden hem droe- | |
| |
vig aan en, zooals hij altijd verzekerde, hij hield niet van akeligheden.
Toen hij de deur achter zich gesloten had, staarde ze langen tijd voor zich uit.... eensklaps drukte ze de handen voor het gelaat en snikte: ‘O God! hoe gelukkig moeten de moeders zijn, die zulke zonen bezitten.’
...................
Den volgenden morgen klokslag acht uur, had het verhoor plaats.
Men zag reeds zeer vroeg de heeren Halekamp en Kreisfeldt in groot uniform op en neêr wandelen; hoe gelukkig de eerste was, toen hij zich eens zoo ‘mooi’ kon vertoonen, behoeft geen betoog, dat hij het warm had, nog veel minder.
De overste was ook in uniform, maar dit stond hem niet zoo goed, als die elegante fantasiepakjes, waarin men hem gewoonlijk zag, ook was zijn gezondheidstoestand in den laatsten tijd bepaald ongunstig te noemen, en vooral dezen morgen zag hij er vervallen uit. Hij liep met den dokter reeds sinds een half uur op en neder, van Raven druk pratend en gesticuleerend, hij kalm en rustig als altijd.
Het verhoor had in de kajuit plaats, waar de heer van Berkesteyn aan het hoofd van de tafel had plaats genomen, en de luitenant Halekamp het verhoor zou leiden.
Er waren verscheidene der beschuldigde soldaten, die duidelijk wisten te bewijzen, dat ze op dat uur van den nacht, waarin het drinkgelag had plaats gevonden, elders, waren geweest, zij werden dus dadelijk vrijgesproken. Anderen logen en praatten zich vrij onhandig
| |
| |
zoo vast, dat hun schuld zoo goed als bewezen was; enkelen bekenden, maar weldra bleek het dat de hoofdschuldige de rampzalige hofmeester was, die in het begin der reis zijn pruik reeds verloren had, later zijn betrekking, en die nu waarschijnlijk zijn vrijheid zon verliezen.
Reeds waren zeven soldaten verhoord.
‘Koloniaal Julio!’
‘Present,’ klonk een forsche stem.
Achter de deur van een der hutten lag een bevende vrouwengestalte geknield, met het oor voor het sleutelgat, en nu en dan met het oog, om te zien naar Julio's gelaat en naar nog een ander gelaat, dat strak en koud, alleen wellicht iets bleeker was dan gewoonlijk.
‘Present.’
Hoe ze beefde, hoe ze in haar doodsangst de handen ophief ten hemel! God dank, er was in zijn voorkomen iets zoo zachts, zoo onderworpens, en toch zoo fier, clat ze eensklaps hopen durfde; de uitdrukking in het hoogopgeheven gelaat van den voorgetredene was niet de uitdrukking, die ze zoo wèl kende en zoo zeer vreesde, die van koppige ontevredenheid, het teeken van een stemming, waarin er niets, hoegenaamd niets met den hartstochtelijken man was aan te vangen, en waarin ze half gevreesd had hem dezen morgen te zullen zien; - de arme moeder dacht met vreugde, hoe edel, hoe goed hij er uitzag.
Maar hoe ware het mogelijk geweest in een verwilderde stemming te zijn na den vorigen avond dien langen, teederen brief te hebben ontvangen, dat schrijven van zijn moeder, bij het zwakke licht der lantaarn, met vochtige oogen gelezen, waarin zij hem smeekte, toch
| |
| |
alle pogingen in het werk te stellen, om zijn eer en zijn vrijheid te behouden, waarin ze hem zoo dringend had vermaand tot geduld en voorzichtigheid uit liefde tot haar!
‘Iemand, die zelf zeer goed met het militaire strafwetboek bekend en uw vriend is’ had ze geschreven, ‘verklaart dat, wanneer gij alles ontkent en uw makkers u niet verraden, dat men u dan onmogelijk iets maken kan. O, mijn jongen, bespaar me die smart van u in de gevangenis te zien!’
De koloniaal Julio werd niet beschuldigd van te hebben gestolen, maar van met de andere soldaten te hebben meêgedronken van gestolen wijn. Het was tien tegen een, dat zijn makkers hem niet verraden zouden, en hij was besloten te beproeven, wat hij vermocht om zich vrij te doen spreken.
‘Julio, waar waart gij eergister avond om elf uur?’ vroeg Iialekamp streng.
‘Op het dek, luitenant.’
‘Wat deedt ge daar?’
‘Slapen, luitenant!’ Het was namelijk beneden niet uit te houden van de warmte en daarom lagen de soldaten 's nachts meest op het dek.
‘Niets anders?’
‘Niets anders.’
‘Hebt ge geen wijn gedronken?’
‘Neen, luitenant!’
‘Ik heb u toch in den kring gezien,’ zeide de luitenant op een toon, die deed denken, dat hij zeker van zijn zaak was.
‘Onmogelijk, luitenant.’
Op alle vragen hetzelfde ontkennend antwoord.
| |
| |
Ook de anderen zwegen. Zoo de overste het had willen opmerken, zon hij hier hebben gezien, hoe dat ‘gemeen volkje’ elkaâr niet noodeloos verraadt; toch, indien Halekamp sterker had aangedrongen, zou er misschien een door den mand zijn gevallen, want, hoewel Julio zoowel bemind als gevreesd was, bleek het toch velen een zware verzoeking, hem de straf te laten ontsnappen, die zij ondergaan moesten. Maar Halekamp vroeg niet meer. ‘Er zijn dus geen bewijzen, dat de soldaat Julio in den nacht van 21 dezer, op het dek iets anders heeft uitgevoerd dan slapen?’
Een pauze volgde. Julio stond onrustig; hij zag gejaagd rondom zich; hij boog het straks opgeheven hoofd dieper en dieper. ‘We zullen er dan toe kunnen overgaan den soldaat Julio zijn vrijheid terug te geven.’
Er ontstond gefluister en eenige beweging onder de beschuldigde en veroordeelde soldaten. Julio ving een blik op van hem, die hij onder de makkers zijn besten vriend noemde; eensklaps verwde een gloeiende blos zijn donker gelaat; hij richtte het hoofd weêr fier en stout op, en op vasten toon riep hij uit: ‘Neen, neen, luitenant! ik heb meêgedronken! Ik wil niet dat zij gestraft worden, en ik niet. Ik heb meêgedaan, zoowel als zij.... zet me in de boeien.’
O, de arme moeder, die van schrik neêrzonk achter de deur harer hut, de arme vrouw, die op eens al haar hoop zag verdwijnen. Maar ze had niet gerekend op den dokter.
‘Goede God,’ riep deze op zijn meest tuchtigen toon, ‘daar heeft hij me waarlijk de fiesch port, die ik hem tot versterking liet brengen, reeds geledigd. Schaam je toch, kerel, hier je dronkenmanspraat uit te slaan.’
| |
| |
Verbaasd keek men den dokter aan. Hoe durfde hij deze ongepaste stoornis in het verhoor brengen. De overste zou hem dan nu toch eens flink op zijn plaats zetten. Maar de overste zei alleen op strengen, harden toon: Breng dien dronkenlap in den provoost. We zullen wachten tot hij nuchter is en dan het onderzoek voortzetten.’
En mevrouw Helmberg zag Julio wegvoeren.
|
|