Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aleid (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aleid
Afbeelding van AleidToon afbeelding van titelpagina van Aleid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

Scans (2.61 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aleid

(1930)–Ellen Forest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 172]
[p. 172]

Hoofdstuk XII

VOOR Aleid brak nu een vreemde tijd aan. Door al wat ze deed stroomde in ondergedachte het bewustzijn: - ‘Chung komt terug.’ En in de geestelijke leegte der physiek vermoeiende dagen was deze zin als een telkens weerkeerend rustpunt. Eerst verwonderde zij zich er over, toen accepteerde zij het feit en begon een geestelijke preparatie voor zijn ontvangst.

Ze dacht terug aan hun gesprekken in Londen en las de paar brieven, die hij haar sedert geschreven had, herhaaldelijk over. Nu zij China beter begon te begrijpen, kregen die brieven niettegenstaande hun westersche kleur, oostersche beteekenis. Zij begon achter de woorden de onuitgesproken beteekenis te speuren en in antwoord daarop vond ze in haar ziel gevoelens, die ze tot nu toe voor Chung niet gekend had. Ze had het gevoel, dat er tusschen hen, niettegenstaande den afstand, iets gebeurde, waaraan ze beiden niets konden doen en waaraan zij geen schuld hadden. Iets, dat zich als het noodlot, op onverbiddelijke wijze voltrok en waarvan de voltrekking nader kwam met Chung's komst.

Haar denken aan Rein vervaagde. Hij was als een onwezenlijkheid, als een schoon droombeeld, wat zij naar willekeur in zichzelf kon oproepen, en wat er dan voor haar stond was gaaf, en af, en hoog ongenaakbaar. Ze wist niet meer of ze troost vond in de gedachte aan hem. Als ze die noodig had, trok haar denken op onverklaarbare wijze naar den ander.

Toen de dag kwam, dat Chung plotseling in zijn

[pagina 173]
[p. 173]

Europeesche kleeren een groote zwarte vlek vormde in de kamer, was het Aleid als was hij nooit weg geweest, en als was er niets veranderd.

Ze was alleen in de kamer, die grensde aan den tuin, toen hij binnenkwam. Hij had de anderen nog niet gezien, wilde hen ook niet zien in dit vreemde costuum; daarom was hij achterdoor gekomen, niet vermoedend iemand te zullen vinden. Hij had niets gezegd; hij had alleen haar hand gegrepen en haar even heel diep aangezien. Toen was hij verder gegaan. En pas later, toen Aleid en alle anderen in de groote ontvangkamer op hem wachtten, kreeg ze den indruk toen hij binnenkwam, dat zij hem nu heelemaal herkende, hoewel ze hem vroeger nooit in Chineesche kleeren had gezien. Zij dacht: dat moet zijn, omdat hij altijd in volkomen harmonie was met zijn omgeving en het nu eindelijk ook weer is. En toen stopte haar denken en schrok zij toen ze zag hoe de Chineesche moeder onwillekeurig iets terugtrok, toen haar in Europa opgevoede zoon haar in zijn armen wilde nemen om haar te kussen. In Londen deed hij het altijd en toen hoorde ook dat bij de omgeving. Hier niet. Met kloppend hart volgde Aleid het proces.

Onder het spreken, onder het vertellen der dingen, die hij beleefd had, zag ze in de oogen der moeder beurtelings hoop en wanhoop, tot het oogenblik kwam dat deze haar handen op zijn schouders legde en hem weemoedig aankeek. Daar in de diepe, donkere spiegels van de oostersche ziel, schenen de twee elkaar te herkennen en nu schoten de oogen van de moeder vol tranen. Zij verbleekte van schaamte onder haar dikke laag poeder. Een Chineesche vrouw mag geen emotie toonen, maar haar jongen lachte:

[pagina 174]
[p. 174]

‘Laat maar moeder. Ik heb geleerd dat tranen heilig zijn en ik wou dat zoo graag nooit meer vergeten.’

Toen losten al de jaren van moederangst om haar oudsten zoon zich op in een zacht purrend geluid, dat van haar keel tot haar lippen steeg. Even daarna kreeg verwondering weer de overhand en ook iets als angst voor dezen man, die het waagde in China te lachen zooals vreemden dat doen.

Van dien dag af veranderde Aleid's leven. Ze ging nog wel gebukt onder de eenzaamheid, niet over dag, als ze haar werk had bij al de kinderen Li's, maar 's avonds, wanneer ze alleen zat in haar groote kamer.

Het was pas na een week, dat een zachte klop op de deur, een klop, dien haar hart meende te herkennen, Li aandiende. Hij droeg zijn Chineesche kleeren en zeide niets. Een oogenblik stonden zij verbijsterd tegenover elkaar, toen wees zij hem zonder woorden een stoel aan. In haar hart voelde zij vreugde om de huiselijke manier, waarop hij ging zitten en in eens begon te praten. Het gesprek dien avond liep vooral over zijn bevindingen in Engeland en den toestand in China. En toen hij weg ging was het alsof uit haar stille kamer iets mèt hem ging. Zijn vereering die zich nooit had omgezet in woorden, ook niet in daden, alleen maar in die onzegbare fijne details, waarin de oosterling gewend is zijn ziel te vertolken, scheen haar plotseling onmisbaar.

Zij begon naar die vereering te verlangen. Zij verlangde naar de avonden, dat hij weer zou kloppen en met een zekere vreugde begroette zij het feit, dat hij zijn bezoeken tot een gewoonte ging maken. Het was een vreemde verhouding. Zij spraken nooit over persoonlijke dingen en toch waren hun onpersoon-

[pagina 175]
[p. 175]

lijke gesprekken als een zachte stroom van heen en weer deinende intimiteit.

Li zelf scheen niet tegen China zonder meer, op te kunnen. Zij vermoedde wel dat er ook voor hem een zekere bekoring lag in dat veilige, achter de gesloten luiken, praten over de dingen, waarover hij met Chineezen niet praten kon. En zij zelf vond het prettig maar stil te zitten en te kijken naar het lenige, slanke lichaam in het lange zijden kleed, waarvan de plooien er niet in slaagden de vleeschelijke kleedij te verbergen. Zij onderging de bekoring van zijn stille handen en van zijn zachte, frissche stem. Maar toen de dag kwam, dat hij haar vroeg om haar te trouwen was er niets in haar ziel, dat feitelijk ‘ja’ riep. Er was niet die felle blijdschap, die zij gekend had toen Rein haar bijna grof vroeg: ‘Zullen wij nu maar eens trouwen?’ Toch was er ook niets dat haar afstootte.

Als twee goede vrienden, die samen een zaak gaan beginnen, bespraken zij hun kansen van geluk en het resultaat van de bespreking was, dat zij alles eenigen tijd wilden uitstellen.

Dien avond heel toevallig vertelde Li's moeder het verhaal van een Chinees, die met een Engelsche vrouw getrouwd was. Hoe zij leefde als een vreemde in haar eigen huis, hoe zij als een vreemde was voor haar eigen man, die, langzamerhand het Westen vergetend, weer wegzonk in de zoete verdooving van het Chineesche leven en hoe zij was als een vreemde voor haar kinderen, die haar taal niet spraken en haar karakter niet begrepen. Tot zij eindelijk begon te kwijnen en stierf van eenzaamheid in haar eigen home, waar geen van haar eigen volk haar ooit had opgezocht en waar geen van zijn volk haar ooit had bevriend.

[pagina 176]
[p. 176]

Dien avond kwam Li niet op Aleid's kamer en Aleid verlangde ook niet naar hem.

Toen zij elkaar den volgenden avond weer zagen, was het Aleid die het initiatief nam en zei:

‘Jij hebt mij nu gezien in China; ik heb jou nu gezien in Engeland; laten wij niets besluiten voor wij eens samen in Europa onder enkel Europeanen zijn geweest. Als wij beiden dan de proef doorstaan, dan is het goed Li.’

En terwijl zij sprak voelde zij de koesterende warmte van zijn fijnen glimlach en van zijn blik en ze liet zich verleiden.

‘Volgens mijn beste weten heb ik lief, maar weten wij iets terwijl wij hier zijn? Jij nog half westersch, ik al half oostersch?’

Toch kusten zij elkaar dien avond voor het eerst, maar het was een vreemde kus, waarin Aleid heel den schroom van het Oosten voelde voor die westersche liefkoozing.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Groot-BrittanniĆ« (en Noord-Ierland)

  • China