Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aleid (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aleid
Afbeelding van AleidToon afbeelding van titelpagina van Aleid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

Scans (2.61 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aleid

(1930)–Ellen Forest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 194]
[p. 194]

Hoofdstuk XV

EEN maand later. - Windstilte over Capri. Een zachte ingeslapenheid over alles; over de goud-starrende citroenboomen, over de groote dotten héliotrope, margarieten of ‘bougainviller’, die over de tuinmuren klommen en er van afhingen. Die zelfde zachte, slaperige druk over de zee en de rotsen en dan plotseling, absoluut onverwacht, een donderslag; de hemel van horizon tot horizon aan stukken getrokken. Aleid zat op haar balkon in Pensione Filippi en keek in stomme verbazing en bewondering naar dat eeuwenoude spel van vuur en water. In haar ziel werden herinneringen wakker, droomen en avonturen. Ze leefde nog altijd onder den hoogen druk van al het nieuwe.

Toen was het dat een klop op de deur haar uit haar dagdroom riep en haar met een ruk terughaalde in het gewone leven. Ze keerde zich om en de droom ging door, want in de geopende deur stond Chung. Ze keken elkaar aan en het was of beider gevoelens gecristalliseerd waren in die eene daad, in het uitsteken van twee handen, die twee andere handen grepen. Zoo stonden zij daar. Het leek een eeuwigheid. Aan den hemel speelde het drama van donder en bliksem zich af en het was als of met die vreeselijke omwenteling in de natuur een nieuw leven begon. Ze bemerkten niet eens de glimlachende belangrijkheid van den portier, die Chung's valiezen in haar kamer zette, als moest deze voortaan dit vertrek met haar deelen.

[pagina 195]
[p. 195]

De portier verdween maar zij merkten ook dit niet.

Het was een vreemde bekoring, die hen gevangen hield. Zijn oogen in de hare, hun handen nog steeds vereenigd in vasten greep. De gevoelens schenen van hem tot haar en van haar tot hem te stroomen in ononderbroken, zachten omgang. Toen ze zoo even gestaan hadden, trachtte zij zich zelf te analyseeren. Wat wenschte zij? Dat hij haar in zijn armen zou nemen? Met een ruk aan zichzelf, begreep zij dat dit het laatste zou zijn, omdat, eer Chung zoo iets deed, hij een stuk van zichzelf uit zou moeten schakelen. En juist op dat oogenblik liet hij haar handen los en drukte haar tegen zich aan. Het was met een overweldigende vreugde, dat zij voelde hoe geheel ze hem had en hoe hij inderdaad niets uitschakelde. Hoe de Oosterling in hem verdwenen was en hoe alleen de man, die haar lief had, haar kuste. Een gevoel van eeuwigheid bekroop haar en met dit gevoel het stille bewustzijn van de mogelijkheid eener toekomst voor hen beiden. Gezichten drongen zich aan haar op; één vooral kwam naar voren en met schrik bemerkte zij dat het 't gelaat van Rein was. Ze vocht met haar eigen gevoelens. Dàt wilde ze niet. Ze wilde niet in de armen van Chung liggen en aan Rein denken. Haar hoofd, dat op zijn schouder had gelegen, hief zij op en ze keek hem recht in de oogen en voelde weer de diepe bewondering van zijn dierlijke schoonheid; zijn fijne tanden, zijn gezondheid en zijn krachtigen bouw. Hij hield haar nu op armlengte van zich af en keek haar aan en elk oogenblik steeg haar ontroering tot het bijna ondraaglijk werd. Hij keek haar aan als verwachtte hij vàn haar oogen of ìn haar oogen een openbaring en ze voelde, dat hij teleurgesteld was.

[pagina 196]
[p. 196]

In de aangrenzende kamer kwamen menschen binnen en begonnen te praten en deze realiteit verstoorde hun droomen. En toen hij haar eindelijk, na een kus, losliet, wist zij toch dat ze op de grens geweest was van het leven en deszelfs onbewusten overgang in wat men gewend is te noemen een flauwte.

Den eersten nacht na Chung's komst en na de lange wandeling, die zij 's middags gemaakt hadden, sliep zij een diepen, gevoelloozen slaap. Pas tegen den morgen werden haar droomen bevolkt en zag zij door een dunnen nevel bekende gezichten, die tot haar spraken. Het was als een droom in een droom. Haar hersens registreerden deze en mechanisch stelde zij zichzelf gerust omtrent de bestaanbaarheid van haar bezoekers. En steeds nog in haar slapenden toestand vroeg zij zich af of deze bezoekers ook zouden komen met hun onuitgesproken hoop of verwijten, wanneer de dood zou zijn ingetreden. Of zelfs dan de mechanische actie en reactie door zou gaan. En al droomende bekroop haar de angst voor waanzin. De droom eindigde in een even ontwaken, waarop dadelijk weer slaap volgde; nu droomloos en rustig.

Toen zij voor den tweeden keer de oogen opende, zat Chung bij haar bed en ze schrok er niets van. Alleen toen hij over haar heen boog om haar een ochtendkus te geven en zoo de zon voor haar verborg, had ze wel willen schreeuwen. Ze schreeuwde natuurlijk niet, omdat dadelijk de controle weer haar werk deed. Bovendien kwam de zon ook weer dadelijk terug, toen Chung weer zat. Haar hand in de zijne, praatten zij een beetje, toen beduidde ze hem, dat zij op wilde staan en ging hij de kamer weer uit. Ze trachtte voor zichzelf vast te leggen,

[pagina 197]
[p. 197]

hoe Chung de scheiding tusschen hen zoover had kunnen overbruggen, dat hij zelfs ongevraagd in haar slaapkamer durfde komen. Maar zij faalde. Alleen begreep ze, dat hij gevoelens stuk geleefd moest hebben en dat nu achter de leegte, die hun beider leven omsloten had, de mogelijkheid bestond voor een heerlijk bestaan met hun tweeën.

Onder het aankleeden dacht zij aan Rein en aan dien morgen, waarop haar huwelijk afgesprongen was en ze zei tot zichzelf: ‘Dus is er dan toch geen wreede noodzakelijkheid van verlengd menschelijk lijden of ongeluk. En er is ook niet zooveel verschil in de liefde voor den eenen man of voor den anderen. Geen wonder’, dacht zij, ‘het is immers mijn liefde en wat ik ook krijg, hoeveel of hoe weinig, zoo gauw als het om liefde gaat, geef ik immers toch terug al wat ik heb, en dat is zoo wat altijd hetzelfde.’

Ze dacht met vreugde aan den dag, die ging beginnen en haar heele leven daar op het eiland. Er was maar één ding, waaraan zij niet durfde denken - aan teruggaan naar Holland en weer te leven tusschen onnutte plichten. Mama en al de tantes en al de menschen die zich dood ergeren om alle dingen, die ze moeten doen, en waarvoor eigenlijk geen enkele reden is.

Ze zou het nu heelemaal niet meer kunnen: plantjes water geven, naar tante Jet gaan, met oom Zus praten of bij nicht Zoo theedrinken. Ze zou zich niet dood ergeren, maar ze zou een woedeaanval krijgen, als ze nu die dingen nog moest doen.

Ze keek uit haar venster naar den prachtigen, glinsterenden dag van zilver en wit, waaronder de diepblauwe zee lag en waarboven de blauwe hemel.

[pagina 198]
[p. 198]

Ze ademde den geur in van heel dat verrukkelijke eiland, dat geen fabrieken kent en geen benzinestank. Maar ze realiseerde niet dat alles zoo verrukkelijk leek omdat Chung gekomen was. Ze glimlachte bij het herdenken van zijn onconventioneele daad, die hem in haar slaapkamer gebracht had.

Ze kleedde zich haastiger dan anders en verbeeldde zich, dat het was, omdat zij zoo'n honger had. Pas toen zij Chung op het balkon zag zitten, dat uitzag op de groote rotsen, de Faraglione, rechtop in zee, en toen zij zijn oogen ontmoette, die de hare niet alleen met verlangen, maar ook met vertrouwen zochten, begreep zij waaraan die dag zijn buitengewone pracht ontleende.

Chung liet haar een brief zien. ‘Vervelend’, zei hij, ‘die brief lag op mij te wachten. Hij is van Wellington Koo. Het schijnt dat bij ons niet alles is, zooals het zijn moet. Ik vrees, dat er gevochten zal worden en Koo vraagt mij, of ik als de nood aan den man kwam, zou komen om mee te vechten.’ Ze keek hem verwonderd aan. Ze had nog nooit aan Chung gedacht als aan een man van het zwaard. Ze kende hem alleen als man van ernstige studie. Ze wist, dat hij geen lafaard was, maar zijn geesteswerk bracht, als van zelf, zin voor vrede mee. Zij herinnerde zich in China hoe hij haar eens gezegd had, nooit genoegen gevonden te hebben in de oude klassieke zangen van wraak en haat, welke zijn volk verheerlijkte en hoe hij veel meer voelde voor de oude wijsgeeren met hun hooge levensphilosophie. Toch begreep zij, dat dit alles alleen gold in tijden van vrede, maar dat hij toch nooit met zekerheid kon zeggen, wat uit dit alles worden zou, wanneer werkelijk zijn land hem eens noodig had.

[pagina 199]
[p. 199]

De brief van Wellington Koo was echter nog niet dringend, maar toch was iets van de vreugde van den dag door de bedreiging van dien brief versomberd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Groot-BrittanniĆ« (en Noord-Ierland)

  • China