Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Joost was er niet gerust op

Joost kon, wat hij gehoord en gezien had, niet vergeten; telkens kwam het hem weer in de gedachten. Het speelde hem door het hoofd bij het pannenschuren en bij het bruine bonen eten.

Hij dacht er over, het aan Frederik te vertellen, of aan de schelpenvisser, want hij kon de gedachte niet van zich afzetten, dat de twee die hij gezien had, iets in de zin hadden, dat noodlottig kon worden voor schip en bemanning. Hij prakkizeerde er zo lang over, dat hij op het laatst niet meer wist, of hij het werkelijk gehoord en gezien had, of dat het misschien een visioen geweest was. Het was soms zo wonderlijk met hem gesteld. ‘Ze zeggen, dat ik met de

[pagina 95]
[p. 95]


illustratie

[pagina 96]
[p. 96]

helm geboren ben’, dacht hij bij zich zelf, ‘wie weet, ik kan het best met open ogen gedroomd hebben. Maar’, dacht hij verder, ‘dan komt het uit ook, want al mijn visioenen zijn tot nu toe waarheid geworden. Ik mag het niet voor me houden, ik zal het vertellen. Maar aan de schipper, want die kan maatregelen nemen.’

En zo gebeurde het, dat Joost, de scheepsjongen, de stoute schoen aantrok en de trap naar de campagne beklom. Zijn hart klopte hem in de keel en zijn knieën knikten door, want het is geen kleinigheid om zo maar de kapitein te spreken te vragen. Dan moet je werkelijk wat te zeggen hebben.

Hij zou de schipper meteen vragen naar zijn vader, misschien, dat de kapitein hem wijzer kon maken. Hij zou zeggen: ‘Ik heb mijn vader gezien, in een gezicht. Hij stond op een van de geuzenschepen en wenkte me. Weet u misschien, op welk schip hij dient? Hij heet Harmen de Molenaar en hij werd door de knechten van Alva voor de bloedraad gedaagd.’

Ja, dat zou hij allemaal zeggen als hij eenmaal voor de schipper stond.

Maar, dan moest hij niet halverwege op de trap naar de campagne blijven staan, want dan kwam hij er nooit. Hij moest ook niet luisteren naar het kloppen van zijn hart, maar tegen de deur van de hut tikken en als een stem riep: ‘binnen!’, moest hij ferm de deur opentrekken, zoals paste voor een watergeus.

Hij klopte op de deur en werkelijk riep iemand: ‘Ja!’

Nu moet je flink de klink oplichten, Joost en naar binnen gaan, je hoort toch, dat je kunt komen!

Hij lichtte de klink op en stond enige ogenblikken later in de hut van de kapitein.

[pagina 97]
[p. 97]

Nog nooit had hij zo'n mooie hut gezien.

Zij was kleiner dan de kamer in de molen, maar niet zo hoog en vierkant in plaats van rond. Er stonden ook geen blauwe borden in een rek tegen de wand, maar er was wel een vuurpot en een doofpot met geelkoperen deksel. In plaats van borden hingen wapens aan de wand, een helm met pluimen en van een hoekplankje grijnsde een doodshoofd hem tegen. In een andere hoek stond een globe en op de tafel lagen zeekaarten. Daar kon je op zien, hoe de stromingen liepen, ze waren diep blauw gekleurd.

‘Wat heb je?’ vroeg de schipper, niet bepaald toeschietelijk. ‘Waarom hang je op de campagne rond?’

‘Ik heb u iets te zeggen, schipper.’

‘Zo, en dat is? Moet ik er goed voor gaan zitten?’

En nu vertelde Joost wat hij gehoord en gezien had. In één adem flapte hij het er uit.

‘En wie waren dat?’

Ja, dat kon Joost niet zeggen. Hij kreeg er een kleur van.

‘Wat sta je raar te draaien! Kom op met de waarheid, aan halve praatjes heb ik niks.’

‘Misschien was het een visioen, schipper’, stotterde Joost.

‘Een visioen? Wat bazel je me nou voor onzin?’

‘En dan komt het vast uit, schipper!’

Joost zei het zo ernstig, dat de kapitein er door getroffen werd.

‘Heb jij dan gezichten?’

Joost knikte. ‘Ik ben met de helm geboren’, sprak hij vast. Dadelijk daarop begon hij over zijn vader, of de kapitein Harmen de Molenaar misschien ook ontmoet had.

‘Harmen de Molenaar, zeg je? Ja, wacht eens, die heeft op mijn schip gediend; een dappere kerel.’

[pagina 98]
[p. 98]

Het gezicht van de schipper betrok. Hij scheen iets op de tong te hebben, maar het terug te houden.

‘Harmen de Molenaar’, mompelde hij, ‘is dat je vader?’

‘Ja, schipper.’

‘En je zoekt hem?’

‘Ja’, knikte Joost heftig, ‘want hij heeft me geroepen.’

‘Ik herinner me hem, jongen, hij heeft op mijn schip gediend, niet op dit, maar op het vorige, dat verloren gegaan is.’

Joost werd doodsbleek.

‘Is mijn vader.... ook verloren gegaan?’

‘Dat weet ik niet. We werden in de grond geboord door een Spanjaard. Verscheidenen hebben zich weten te redden, maar er zijn er ook veel verdronken of gevangen gemaakt.’

‘Vader was niet bij de geredden?’

De schipper aarzelde even. Toen zei hij: ‘Nee, daar was hij niet bij.’

Joost liet het hoofd hangen.

‘Maar dat wil niet zeggen, dat hij verloren is. Het gebeurde dicht onder de kust en je vader was een goede zwemmer. Het is niet onmogelijk, dat hij toch nog ontkomen is.’

‘Of in gevangenschap geraakt’, zei Joost met bevende stem.

‘Dat is ook mogelijk’, troostte de schipper.

Maar Joost dacht: ‘Het maakt niet veel verschil, verdronken of gevangen genomen. In beide gevallen leeft hij niet meer.’

Hij zei die woorden niet, maar ze lagen hem op de tong.

De schipper scheen het te merken. Hij nam Joosts hand

[pagina 99]
[p. 99]

in de zijne en zei: ‘Je moet goede moed houden, jongen, misschien vind je je vader toch nog wel. Het is meer gebeurd, dat vermisten, na jaren soms, toch nog terugkwamen. Dat kan ook met Harmen het geval zijn. Ga nu maar weer aan je werk.’

Het knikkende knieën was Joost de trap naar de campagne opgeklommen, met gebogen hoofd keerde hij terug. Hij wanhoopte er aan, of hij ooit zijn vader terug zou vinden. Zeker was Harmen de Molenaar gevallen in de strijd voor de vrijheid.

Hij zocht Frederik op en vertelde hem, wat de kapitein hem gezegd had.

De vioolspeler luisterde aandachtig toe.

Toen Joost uitgesproken was, zei Frederik hetzelfde als de schipper, dat hij niet wanhopen mocht, want in troebele tijden zoals deze vielen wel veel mensen, maar soms gebeurde het toch, dat verloren gewaanden terugkeerden.

En Joost klampte zich daar aan vast. Hij zou zijn pogingen niet opgeven. Maar, dan zou hij op een andere plaats moeten zoeken dan op deze driemaster. Als hij hier, op dit schip, rond bleef zwalken, zou hij zijn doel zeker niet bereiken.

Hij zette zich tegen de mast, op zijn oude plaatsje, om touw te splitsen.

En zijn gedachten gingen met hem op hol.

Hij zou de hele Noordzee afzoeken en de Zuiderzee en als dat nog niet genoeg was, heel Holland er nog bij. Als het nodig was, zou hij zelfs naar Spanje trekken. Hij zou bij alle gevangenissen aankloppen om de portier uit te horen. Hij zou net zo lang met de man praten tot hij wist, of zijn vader misschien achter de dikke muren opgesloten zat. Hij zou zijn oren laten wippen om de portier aan het

[pagina 100]
[p. 100]

lachen te maken, zodat die zou denken: ‘Die jongen zal ik zijn zin maar geven. Hij zoekt Harmen de Molenaar, die hier in de kluisters zit, ik zal die twee gelukkig maken.’

Zo gingen de dwaze gedachten van Joost, nadat hij vernomen had, dat zijn vader niet tot de geredden behoord had toen het geuzenschip verging.

Hij zette zich in het hoofd, dat Harmen niet omgekomen was, maar wachtte op hem, op Joost, die hij geroepen had.

Intussen vervolgde de driemaster zijn weg.

Er was mooi weer en er was storm; grauw weer en zonneschijn wisselden elkander af, maar er gebeurde niets bijzonders. Hij had gedacht, dat de geuzen alle dagen vijandelijke schepen enterden en steden innamen, maar dat was helemaal niet zo. Hij hoorde van de schelpenvisser, dat de driemaster voor de kust kruiste, aldoor maar heen en weer om Spaanse schepen, die door wilden breken, op te vangen. Maar de Spanjaarden wisten daar zeker van, Joost kreeg ze ten minste niet te zien.

Wel zag hij wat anders, weer op een avond.

Dezelfde twee kerels, waarover hij de schipper gesproken had. Ze waren bezig met iets, dat hij in 't eerst niet begreep.

Ze waren doende, op het tussendek, een soort van luik op te lichten, in de opening te verdwijnen en het gat boven zich met het luik, of eigenlijk met de losse plank, te sluiten.

Joost vond het een heel vreemde bezigheid, maar het vreemdste was, dat hij de mannen niet thuis kon brengen, hoewel hij toch de bemanning van de eerste tot de laatste toe meende te kennen.

Waar kwamen die kerels vandaan, wie waren ze en wat voerden ze in het schild?

[pagina 101]
[p. 101]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken