Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Dan was die driemaster vast geen geus

De tante van Cilia keek erg op, dat haar nichtje zo maar aan kwam zetten met twee vreemden.

Frederik vertelde haar in een paar woorden, hoe de zaken er bij stonden. Ze begreep het terstond. ‘Je bent welkom kind’, zei ze hartelijk, terwijl ze Cilia omarmde en haar op de wangen kuste. Ook de beide anderen vonden een gul onthaal. Wel was ze bevreesd voor het lot van haar broer. ‘Hij is zijn leven niet zeker in zijn boekenkelder’, zei ze. ‘Die Don José zal het er zeker niet bij laten.’

[pagina 192]
[p. 192]

‘De portier zal hem niet inlichten’, zei Frederik.

‘Hij is zelf mans genoeg om iemand, die hij zoekt, ook te vinden’, antwoordde ze, bezorgd.

Cilia's gezicht betrok. Haar tante sprak uit, wat ze zelf vreesde. Ze had er niet over gesproken, maar het had haar niet losgelaten, de hele reis niet.

Een paar dagen later liepen Cilia en Joost op straat om het stadje eens te bekijken. Cilia was er bekend en diende dus half en half tot gids. Ze bezochten de markt en bewonderden de kerk en ook de toren er naast, die dienst deed als gevangenis tegelijkertijd. Toen waren ze uitgekeken, het was maar een klein plaatsje.

Maar aan de haven was meer te beleven. Daar, een eindje buiten het eigenlijke stadje, was een drukte van belang. Vissers boetten er hun netten en er lag een driemaster, die veel bekijks had. Ja, want niemand wist eigenlijk waar dat schip vandaan kwam en waarom het de haven binnengelopen was. Of de haven, het lag eigenlijk op de ree, het was te groot om binnen te komen, maar een boot voer geregeld heen en weer tussen het schip en het land.

Joost en Cilia mengden zich tussen het kijkende volk en luisterden naar de gesprekken. De een zei: ‘Het is een straatvaarder, bestemd voor Amsterdam’. ‘Waarom loopt hij dan hier binnen?’ vroeg een ander. ‘Laden en lossen’, meende men. Ja, het leek wel, of men daarmee bezig was, maar met die verklaring waren de nieuwsgierige kijkers toch niet tevreden.

‘Het is een geus’, werd er gefluisterd.

Die woorden gingen weldra van mond tot mond. Er ligt een geus op de ree. Van alle kanten kwamen mensen toegestroomd. Men wilde het geuzenschip zien, met eigen ogen.

[pagina 193]
[p. 193]


illustratie

[pagina 194]
[p. 194]

Maar ja, je kunt aan een schip niet zien wat het eigenlijk is. Het had drie masten en een forse boegspriet, een hoog achterschip en geschut aan boord, dat kon je duidelijk genoeg zien.

‘Het is een Spanjaard’, meenden enigen, maar daar wilde men niet aan. Die zou de Spaanse kleuren wel voeren en dit schip liet de vlag niet wapperen. Het toonde slechts de wimpels en die waren zwart.

Men werd het ten slotte eens, dat het een geus was.

Joost geloofde het ook.

Plotseling begon hij te trillen.

Strak staarde hij voor zich uit, naar de horizon, alsof hij daar, heel ver weg, achter het schip, iets bijzonders zag.

Cilia, die geen antwoord kreeg op een vraag, keek naar hem op en schrok van zijn gezicht, zo bleek en zo vreemd. Ze werd bang.

‘Wat scheelt je, Joost, ben je ziek?’

Joost hoorde in 't geheel niet, dat iemand tot hem sprak. Hij wist niet meer, waar hij was en wat hij aan de haven deed. Hij leek een slaapwandelaar.

Zijn vreemde toestand duurde slechts een ogenblik. Het beven hield op en op zijn wangen kwam de kleur terug. De ogen kregen de oude uitdrukking.

‘Je bent ziek’, zei Cilia, ‘kom gauw mee naar huis.’

‘Ja’, antwoordde hij, ‘naar huis.’

Opgewonden traden ze binnen.

Dadelijk vertelde Joost, dat hij een visioen gehad had. Hij was er nog ontdaan van. ‘Vader is op de driemaster, ik moet er heen, Frederik.’

‘Heb je hem gezien?’

‘Ja, hij is gewond. Hij riep me, net als de vorige keer.’

‘Waar heeft de jongen het over?’ vroeg tante.

[pagina 195]
[p. 195]

Frederik vertelde, hoe het met Joost gesteld was.

Cilia werd bleek. Hu! met de helm geboren. Ze moest denken aan Janneke, die in de andere straat woonde. Ook van Janneke ging het verhaal, dat ze gezichten had. Maar ze zag alleen haar eigen begrafenis, dat had ze al wel honderd maal gezien. Je eigen begrafenis, en dat zoveel keren, Cilia griezelde er van. Ze keek Joost tersluiks aan, om te zien, of er iets bijzonders aan hem was, maar ze merkte gelukkig niets vreemds aan hem; hij was precies zoals andere jongens. Van Janneke had hij niets weg. Dat stelde haar gerust.

Frederik zat in diepe gepeinzen verzonken. Joost wachtte af, wat hij zeggen zou. Eindelijk hief de vioolspeler het hoofd op en vroeg: ‘Maar hoe komen we op dat schip, jongen?’

‘Ik dacht dat u, als oud zeeman, er wel raad op wist.’

Joost pakte Frederik juist op de goede manier aan. Frederik zou het niet kunnen verdragen, dat iemand dacht: ‘Die oude zeeman ziet niet eens kans om aan boord van een driemaster te komen’.

Joost wachtte in spanning op een antwoord.

‘We gaan er heen, jongen, maar ik ben er niet zeker van dat dit muisje geen staartje heeft.’

‘Waarom?’ vroeg Joost.

‘Omdat we niets van het schip af weten. Als Don José daar aan boord is, om maar eens wat te noemen, ziet het er niet zo best voor ons uit.’

‘Hoe zou dat nu kunnen?’

‘O, dat weet je nooit, me jonge, de wonderen zijn de wereld niet uit.’

‘Al waren er tien Dons José's aan boord’, zei Joost, ‘dan ging ik nog.’

[pagina 196]
[p. 196]

‘Zo mag ik het horen’, sprak Frederik, en hij deed alsof hij moed kreeg door Joosts woorden. ‘Als jij het aandurft, kan ik vanzelf niet achterblijven.’

‘Je mag niet gaan, Joost’, zei Cilia, met angst in haar stem, en ook tante vond het te gewaagd.

Maar even later stonden Joost, Frederik en Cilia weer op de kade om polshoogte te nemen, zoals Frederik het uitdrukte. Ze keken naar de driemaster, zoals de andere mensen. Joost had voor deze keer zijn buis niet verkeerdom aan. Hij dacht, dat ze hem dan zo gauw niet zouden herkennen.

‘Maar mij wel’, zei Frederik, ‘want ik ben bekend als de bonte hond.’

De bootsman, in de heen en weer varende sloep, was in 't geheel niet bereid, mensen mee te nemen naar het schip. Hij was een vierkant man, met ringen in de oren en een grijze ringbaard met gele plukken er in. Die plukken leken een beetje op uitgeplozen touw. Hij keek Frederik achterdochtig aan, als zocht hij in zijn geheugen, waar hij hem meer ontmoet kon hebben.

Frederik, van zijn kant, dacht hetzelfde.

Ineens wist hij het.

Hij had met hem gevaren, vroeger.

Het was een kerel, die zich aan de Spanjaarden verkocht had. Maar, dan was die driemaster ook geen geus.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken