Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uitdagend spel (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uitdagend spel
Afbeelding van Uitdagend spelToon afbeelding van titelpagina van Uitdagend spel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (11.05 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uitdagend spel

(1967)–Robert Franquinet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

VI

‘De club waarvan u deel uitmaakt is volkomen geïdentificeerd. Mijn inspecteur heeft een tiental jongens op het politiebureau ontboden. De eenheid van opvattingen is opvallend. De inspecteur heeft onder hen ook de twee jongens herkend die gisteren met u in het Postcafé waren en daar van u de opdracht kregen om beurtelings een postbusnummer in de gaten te houden...’

‘Dat was ongetwijfeld niet moeilijk, ik wist, al was het pas op het nippertje, dat er een “luisteraar” met ons aan de bar stond.’

‘U heeft op dat ogenblik het nummer van de postbus veranderd.’

‘Juist,’ beaamde Charat, ‘ik heb even later kunnen constateren dat uw assistent de verkeerde postbus onder zijn hoede nam. Maar dit alles heeft niets uit te staan met de moord waarover we het hebben.’

‘Dat zullen we later zien, voorlopig heb ik genoeg aan een alibi tussen halftien en tien uur 's avonds, drie dagen geleden.’

[pagina 75]
[p. 75]

‘Om halfnegen is Delabray bij mij weggegaan. Ongeveer een uur later ben ik naar het platanenplein gelopen om er een glas witte wijn te drinken... Dat duurde niet langer dan twintig minuten, juist de tijd om het avondblad in te kijken. Een vriendin die naar haar wagen ging op de aangrenzende avenue, ontrukte me aan dat glas wijn. We zijn een straatje omgereden. Omdat de garçon van het café me zeker heeft nagekeken, kunt u gemakkelijk de juistheid van dit verhaal nagaan...’

‘Juist,’ mompelde commissaris Kast, ‘het kon ongeveer kwart voor tien zijn.’

‘Ongeveer kwart voor tien,’ beaamde Charat op een bijna uitdagende toon en hij voegde er nog aan toe: ‘We leven in een politiegemeenschap waarin vanzelfsprekend bij de dood van een jongen al zijn vriendjes worden verdacht, dat hoort zo, dat is betamelijk en nuttig. Ik ben altijd voor militaire dienst geweest, dat is tenminste een algemene en praktische moordenaarsopleiding.’

‘De moord op Delabray werd niet met een mitrailleur maar met een heel klein pistooltje gepleegd... het poederdoosje onder de wapens... iets waar jongens die fietskettingen hanteren, niet mee spelen...’

[pagina 76]
[p. 76]

Kast was zuchtend opgestaan, terwijl hij dat zei, hij keek naar een groot doek dat op de ezel stond... Hij vroeg bedeesd: ‘Wat stelt dit voor, mijnheer Charat?’

‘Verbrand naakt.’

‘Ik zie, of liever, ik herken geen naakt,’ zei de commissaris glimlachend.

‘Omdat u de vraag verkeerd hebt gesteld; het stelt niets voor, maar ik noem het verbrand naakt.’

‘Zoudt u het ook kunnen noemen: kind in woestijn bij voorbeeld?’

‘Natuurlijk.. of chirurg aan tafel, harp van modder, automatisch insekt of tragische fontein.’

‘En hoe komt u ertoe?’

‘Ik modder, ik rotzooi maar, ik klonter verf op een vlak, ik ben onschuldig, ik ben pervers, ik ben schreeuw, ik ben “nu”, ik heb lak aan wat u mooi of lelijk noemt, ik zweef erboven als een vogel, ik val als een arend op zijn prooi, ik stijg als een leeuwerik in de ruimte.’

‘Zo, zo,’ zei de commissaris, ‘doet u al die dingen...’

‘Excuseer me een ogenblikje,’ viel Charat hem in de rede, terwijl hij de telefoon opnam

[pagina 77]
[p. 77]

en het nummer van de Huid draaide... ‘Hallo, ja, de Huid? O, hoor eens, het postbusnummer hoeft niet meer bewaakt te worden, dat doet de politie al... Ja, in orde... Nee... O.K.’ Hij legde de hoorn weer neer en vervolgde: ‘Heeft u al eens een tiende deel van een druppel sap van een rozeblaadje bekeken onder een loep die, laten we zeggen, tweehonderddertig maal vergroot? Een sinterklaaslens bij voorbeeld waar ieder kind thans mee speelt. Een fantastische wereld, van diepe purperen stromen, zachte roze sterren die uit elkaar spatten in dalen van porseleinblauw, met bronskleurige sculpturen, met schuim van sapgroen; met besneeuwde vermiljoenrode en scharlaken kraters... met geheimzinnige tekens als grafieken... niets dan verrassing, niets dan bewondering; niets dan nieuwe vormen... Heeft u door een elektronische lens al eens een viruscultuur bekeken of eenvoudigweg een korrel zout in een glas helder water; wat daarbij gebeurt is even fantastisch als een reis naar andere planeten... Dat alles wéérgeven is nog altijd realistische kunst, maar uitdrukken wat er diep binnenin je gebeurt, dat is nog heel iets anders.’

Kast kuchte een beetje en zei:

[pagina 78]
[p. 78]

‘Ik houd me toch maar liever aan dingen die ik met het blote oog kan zien en met mijn vingers betasten.’

‘Dat verwondert me niet, commissaris en ik lap uw begrip of onbegrip voor de dingen die ik schep aan mijn laars. De kunst begint waar de redelijkheid ophoudt. Er is een dosis gelukkige waanzin in elk bestaan, misschien is de uwe al voorbij.’

Kast lachte nu werkelijk hardop. Toen zijn gelaat weer ernstig werd zei hij:

‘Kunt u me ook de naam zeggen van de dame die de bewuste avond met u een toertje maakte?’

‘Het zou bepaald onbeleefd van me zijn u zo laag aan te slaan om te geloven dat die naam al niet in uw notitieboekje staat, ik laat u dus de eer om hem te noemen.’

Kast knikte en zei: ‘Bessy Lacour.’

‘Zij is een intelligent meisje en zal u vriendelijk te woord staan.’

‘Ik houd niet van te véél intelligentie.’

‘U bent een man van het vak, u weet dat onbeteugelde intelligentie tot misdaad leidt; wanneer de intelligentie haar natuurlijk doel voorbijschiet, ontstaat er een wanverhouding tussen het geestelijke en het stoffelijke. Ze is als een moraal

[pagina 79]
[p. 79]

die zich tegen de biologische behoeften richt: ze leidt tot zedelijke criminaliteit.’

Commissaris Kast wist niet meer of het de jongen ernst was of dat hij spottend een loopje met hem nam. Hij voelde zich in het nauw en zocht naar een reddend punt.

‘Ik zie dat schilderkunst en criminologie niet zo ver van elkaar afstaan.’

‘Niet zo ver,’ ging Charat op dezelfde toon verder. ‘Daarom zijn tekeningen van gekken en gevangenen zo boeiend. Wie weet, misschien is schilderen zoals wij het thans doen, wel een verkapte vorm van misdadigheid... of althans haar uitlaatklep. Hoedt u voor vitalisten.’

Kast wist nu niet meer hoe hij het had. Hij maakte aanstalten om afscheid te nemen. Toen hij daarin op onhandige wijze was geslaagd, dacht hij toen hij nauwelijks op het tuinpad was: Waanzin en woorden... woorden... de huidige jeugd heeft van alle kwalen de ergste geërfd: woorden.

 

‘Nee, ik gebruik nooit “Jolie Madame”, ik houd niet van dat soort gekaramelliseerde saus op mijn huid.’

‘Kunt u dat bewijzen?’

[pagina 80]
[p. 80]

‘Zend een man die zich in cocktailsfeer thuis voelt en laat hem zijn neus steken in mijn kleerkast en in mijn mantels.’

‘Hm!... Draagt u af en toe lange broeken,... blue-jeans, bij voorbeeld?’

‘Nee, ik houd niet van een stijl die een evasiefenomeen is van halfgeëmancipeerde parvenu's. Ik loop derhalve nooit in spijkerbroeken nòch in flanellen broeken.’

‘Vindt u dat onvrouwelijk?’

‘Erger.’

‘Maar u hanteert wel wapens?’

‘Vrij goed,’ zei ze.

Ze stond op en opende het raam dat op de tuin uitzag. Er stroomde koele lucht het vertrek binnen, dat met zijn antieke meubelen van een verfijnde smaak getuigde.

‘Ziet u die boom?... Die oranjekleurige?’

De commissaris knikte. Zijn dikke vinger wees in de richting van een jonge kastanjelaar.

‘Juist.’

‘Boven de derde tak ziet u dan ook een blad, alleen, rood.’

‘Ja, dat blad zie ik.’

‘Goed zo.’

Ze ging naar de sierlijke commode van marque-

[pagina 81]
[p. 81]

terie, trok een lade open, haalde een klein pistool te voorschijn... haalde de trekker over...

‘Raak!’ riep ze lachend.

De commissaris keek naar het eenzame rode blad met een gat erin. Hij stond op en legde zijn grote hand rond haar pols.

‘Het is gevaarlijk wat u doet.’

‘Ik heb een vergunning.’

‘Niet op straat,’ antwoordde hij koel, terwijl hij het wapen bekeek.

‘Valse intuïtie kenmerkt mensen die onvolgroeid zijn, mijnheer de commissaris. Dat misstaat u. Als ik op het politiebureau zat en mijn stiefvader was niet dokter van een paar belangrijke persoonlijkheden van de Republiek, zoudt u me een slag in het gezicht geven...’

‘O nee, ik heb een dochter van dezelfde leeftijd als u, merkwaardig dat die ook van schieten houdt, zij doet het op de kermis voor noga... Maar het waren meer uw vingers dan het pistool die me interesseerden, ze zijn lang en sierlijk.’

Zij lachte, maar hij voegde er nog aan toe:

‘Een commissaris van politie heeft zijn eigen manier om het hof te maken aan een bevallige jonge dame.’

Toen hij in zijn auto wegreed, schreef hij in zijn

[pagina 82]
[p. 82]

notitieboekje: Bessy Lacour: geen overeenkomst met de handafdruk op de rechter-binnenkant van de voorruit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken