Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vulpendetective (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vulpendetective
Afbeelding van De vulpendetectiveToon afbeelding van titelpagina van De vulpendetective

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (4.84 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vulpendetective

(1937)–E.L. Franken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Hoofdstuk 1.

Op een van de eerste zachte lentedagen liepen twee mannen op den Bezuidenhoutschenweg te wandelen. Zij waren geheel in de aanblik van het jonge groen verdiept, dat zich aan boomen en struiken begon te vertoonen en hun gedachten waren uitsluitend met de schoonheid der langzamerhand ontwakende natuur bezig.

Even voorbij ‘het kleine Loo’ bleven zij plotseling met verschrikte oogen staan.

Uit de dickey-seat van een met groote snelheid voorbijrijdende sportwagen klom een dame en sprong de straat op.

De chauffeur had blijkbaar niets gemerkt. Hij reed met dezelfde snelheid verder, zonder zich ook maar iets van de dame aan te trekken.

De twee mannen snelden naar haar toe, om haar behulpzaam te zijn.

Maar zij wilde er niets van weten.

‘Laat U maar’, zei ze hijgend, ‘ik kan mijzelf wel helpen’.

Zij kwam niet zonder moeite overeind en wreef haar pols, die een beetje opgezet was. Haar japon vertoonde

[pagina 8]
[p. 8]

een paar scheuren en haar kousen waren met bloed bevlekt.

‘Waarom bent U uit de auto gesprongen?’ vroeg een der mannen.

Hij kreeg geen antwoord.

‘Het was toch gevaarlijk, wat U deed’, zei de ander.

Zij keek de twee mannen kalm aan en zei: ‘U heeft gelijk’.

Zij vertrok pijnlijk het gezicht.

‘U is gewond - wij zullen een dokter waarschuwen.’

Zij schudde het hoofd.

‘Ik heb U gevraagd, mij met rust te laten.’

De mannen wisselden een blik met elkaar.

‘In elk geval zou het goed zijn, de politie te waarschuwen,’ zei de ander. ‘De auto moet aangehouden worden. Het is 'n misdaad door te rijden, alsof er niets gebeurd was. De chauffeur moet het gemerkt hebben, dat U uit den wagen sprong. Wie was overigens de chauffeur?’

Zonder antwoord te geven liep zij een auto tegemoet, die uit de richting den Haag kwam. Zij wuifde met haar zakdoek en de wagen, een kleine Ford, die niet bepaald nieuw was, stopte.

Zij rukte het portier open, stapte in, de wagen zette zich in beweging en vertrok in de richting Amsterdam.

Een dikke rookwolk maakte het den mannen onmogelijk, het nummer van den wagen op te nemen.

De man, die achter het stuur zat, keek de jongedame eenigszins verbaasd aan, toen zij instapte, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. En toen zij kort en bondig zei:

‘Doorrijden!’ gehoorzaamde hij onwillekeurig.

‘Ik zou wel eens willen weten, of mijn vrouw het goed vindt, dat ik U meeneem’, zei hij.

‘Uw vrouw zal zonder twijfel vinden, dat U zeer juist heeft gehandeld. Ik ben gewond.’

[pagina 9]
[p. 9]

‘Gewond? Dat is iets anders. Dat is zelfs interessant.’

‘Voor U misschien. Voor mij minder.’

‘Dat kun je nooit van te voren weten. Waar bent U gewond? Pardon, dat gaat mij eigenlijk niets aan. Is het ernstig? Willen wij naar een dokter rijden?’

‘Neen. Rijdt U maar door.’

‘Waar wilt U heen?’

‘Amsterdam.’

Hij keek haar verbaasd aan en de wagen maakte van deze gelegenheid gebruik om dwars over den weg te gaan staan.

‘U doet veel beter goed op den weg te letten inplaats van mij met vragen lastig te vallen en mij aan te staren, alsof ik een wereldwonder ben.’

Pardon, juffrouw, dat zou U nooit gezegd hebben, als U wist, wie ik ben en wat mijn beroep is.’

‘U vergist zich. Het is mij totaal onverschillig, wie U bent en waar U zich mee bezig houdt. In elk geval moet U er genoeg geld mee verdienen, om er deze ongeloofelijk oude kar op na te kunnen houden.’

De wagen stopte.

‘Waarom rijdt U niet verder?’ vroeg de dame opgewonden, terwijl zij door het achterraampje keek.

‘Mijn auto voelt zich door U beleedigd. Hij staakt.’

Zij keek hem aan.

‘U wilt mij dus niet verder rijden en mij hier midden op den weg aan mijn lot overlaten?’

Met zijn vriendelijkste glimlach keek hij haar aan. Hij schudde het hoofd.

‘Dat zou ik niet over mijn hart kunnen verkrijgen, en heelemaal niet tegenover zooveel lieftalligheid.’

‘U hééft geen hart, want anders zou U niet kunnen stoppen, terwijl ik U verzocht door te rijden. En op mijn “lieftalligheid” mag U heelemaal niet letten, want U bent getrouwd, zooals U zei.’

‘Dat is een vergissing. Het is mijn beroep, op alles te

[pagina 10]
[p. 10]

letten - dus ook op lieftalligheid. Ik word er in zekeren zin voor betaald.’

‘Ik wist niet, dat er zoo een beroep bestond. Wat bent U eigenlijk?

Er gleed weer een minzame glimlach over zijn gelaat.

‘Ik dacht, dat het U totaal onverschillig was, waarmee ik mijn geld verdiende.’

‘Dat is het ook,’ zei ze woedend. ‘Maar rijdt U nu eindelijk door of laat U mij aan het stuur.’

‘Goed. Ik zal probeeren een goed woordje voor U te doen,’ antwoordde hij.

Met oorverdoovend lawaai zette de wagen zich in beweging.

‘Ik had niet gedacht, dat hij zich zoo gauw met U zou verzoenen,’ zei de man.

De jongedame moest onwillekeurig lachen.

‘Wie bent U eigenlijk?’ vroeg zij.

Hij keek haar verbaasd aan en oogenblikkelijk schoot de wagen naar den linker kant van den weg.

Kort besloten greep de jongedame het stuur en gooide het om, net op tijd om een aanrijding te verhinderen.

De man veegde met een zakdoek over zijn voorhoofd.

‘Dat was op het nippertje,’ zei hij zuchtend.

‘Stoppen!’ beval zij.

Hij gehoorzaamde.

‘Stapt U uit, vlug!’

‘Wat moet dat?’

‘Stapt U uit. Ik zal rijden. Stapt U aan deze kant in en gaat U hier zitten.’

‘Voor mijn part.’

Zij verwisselden van plaats en reden verder, terwijl het langzamerhand donker begon te worden.

‘Dus - wie bent U?’ vroeg de jongedame.

‘Baron - Cornelis.’

‘U moest Uw naam wat meer eer aandoen en Uw banden beter oppompen.’

[pagina 11]
[p. 11]

‘Daar kon U wel eens gelijk in hebben.’ Hij bekeek haar oplettend. Zij had een regelmatig profiel en haar slanke, sportieve gestalte zag er jeugdig en frisch uit. Plotseling zag hij haar kousen. Hij wees er naar en zei:

‘U bloedt.’

‘Wilt U alsjeblieft niet naar mijn beenen kijken,’ zei ze kalm.

‘Bent U aangereden?’

‘Neen. Ik ben in volle vaart uit een auto gesprongen.’

‘Wat bent U?’ vroeg Baron opgewonden. Hij kwam zoo verschrikt overeind, dat hij zijn hoofd tegen het dak van de auto stootte. ‘Au!’

‘Blijft U maar rustig zitten,’ zei de jongedame glimlachend. ‘En probeert U maar niet het na te doen. Want U zou waarschijnlijk Uw nek breken.’

Baron keek haar van terzijde aan.

‘Ik dank U voor Uw goede opinie over mijn sportieve capaciteiten’, mompelde hij knorrig binnensmonds.

‘Ik wilde U niet beleedigen.’

‘U doet niet anders, zoolang ik U ken. Eerst mijn wagen - en nu mij.’

‘Ik beloof beterschap.’

‘Wie bent U?’

Hij kreeg geen antwoord.

‘Gelooft U niet, dat het Uw plicht is, zich aan mij voor te stellen, nu U op deze romantische wijze mijn wagen heeft ingepikt?’

‘Wilt U mijn aandacht niet afleiden? Ik heb geen zin, in het water te rijden en wil Uw wagen er voor behoeden, met een èchte auto in botsing te komen.’

‘Waarom stapt U niet uit, als mijn wagen U niet bevalt?’

‘Ik heb nog nooit in een wagen gezeten, die al doe je nog zoo je best niet harder dan vijftig of zestig kilometer kan loopen. Men moet ook zooiets hebben meegemaakt.’

Zij zwegen een heele poos.

[pagina 12]
[p. 12]

Haarlem lag reeds achter hen en zij naderden Halfweg.

‘U wilt mij dus niet zeggen, wie U bent?’ vroeg Baron plotseling.

‘Neen.’

‘U wilt mij ook niet zeggen, waarom U uit den wagen bent gesprongen?’

Zij gaf geen antwoord.

Hij haalde de schouders op en vroeg niet verder. Maar toen kreeg hij een idee. Toen zij aan de rand van Amsterdam stopte en uitstapte, zei hij vriendelijk glimlachend:

‘Morgen, uiterlijk overmorgen zal ik U terugzien. Good bye!’ Hij liet haar geen tijd hem te bedanken, sloeg het portier dicht en reed met veel lawaai verder.

Hij liet zijn Ford in een zijstraat bij het gebouw van het dagblad staan en begaf zich naar zijn bureau.

Een melodie uit de laatste film van Maurice Chevalier fluitend ging hij de trappen op.

Hij opende de deur van het bureau, waar Nijman en Verhulst zaten en bleef met een glimlach van gelukzaligheid op den drempel staan.

‘Hallo, Cornelis!’ riep Nijman lachend, ‘je ziet er uit, alsof je weer een “staatsgeheim” op het spoor bent.’

‘Dat is mogelijk. - Goeden avond, mijnheer Verhulst.’

‘Laat hem maar met rust,’ zei Nijman, ‘hij weet geen hoofdartikel voor morgen te bedenken.’

‘Morgenochtend ga ik verhuizen. Dan kan jij hier met Baron zitten en ik ga naar zijn bureau. Dan ben ik ten minste ongestoord,’ zei Verhulst nijdig.

‘Dan kan je waarschijnlijk heelemaal niets meer bedenken,’ opperde Nijman grinnekend.

‘Dank je, waarde collega. - Heb jij niet iets interessants voor het ochtendblad, Cornelis?’

‘Nou, rekent U maar.’

[pagina 13]
[p. 13]

‘Dat heb ik al aan zijn gezicht gezien,’ riep Nijman.

‘Geef op!’ Verhulst strekte ongeduldig zijn hand uit.

‘Eerst even schrijven,’ zei Baron en glimlachte behaaglijk.

Verhulst keek op de klok.

‘Wanneer kan ik het artikel krijgen?’

‘Over een kwartier.’

‘Waar gaat het eigenlijk over?’

Glimlachend legde Baron de vinger op de lippen.

‘Staatsgeheim,’ fluisterde hij.

Toen hij een kwartier later het redactiebureau weer betrad, legde hij een blad papier op tafel. De redacteuren lazen:

GEVONDEN:

tusschen Haarlem en Amsterdam

LEEREN DAMESHANDTASCHJE.

Inhoud:

1.Kleine sleutelbos.
2.notitieboekje met een lijst van verjaardagen.
3.kostbare poederdoos (versch gevuld. Parfum iets te scherp.)
4.lippenstift (kissproof).
5.wenkbrauwenstift (nieuw, maar zonder scherpe punt).
6.Kleine spiegel (waarom lag hij slordig in de tasch en niet in het foudraal?).
7.Zeven centen in baar. (7 ct. Vreeselijk! Maar daarom niet getreurd, onbekende schoone. Geld alleen maakt niet gelukkig).

Tegen overlegging van legitimatiebewijs af te halen op Kamer 13 in het bureau van ons blad. Geen belooning.

 

Verhulst zei ongeduldig:

‘Wat moet dat hier? Waarom laat je mij dat zien? Ik heb je artikel noodig.’

[pagina 14]
[p. 14]

Verhulst keek hem verbluft aan.

‘Dat heeft U daar,’ antwoordde Baron.

‘Heb je soms gedronken?’

‘Dat niet bepaald. Maar Uw vriendelijke invitatie voor een borrel kan ik onmogelijk afslaan - te meer waar ik die met dit uitstekende artikel wel heb verdiend.’

‘Een belachelijke annonce, waarin je bovendien den spot met de eigenares van de tasch drijft, kun je toch moeilijk een uitstekend artikel noemen. Het mankeert er nog maar aan, dat je verlangt, dat ik je voor dit geschrijf de voorpagina afsta.’

‘Zoo veeleischend ben ik niet,’ zei Baron glimlachend. ‘Ik heb niet meer dan de bovenste helft van de voorpagina noodig en die zult U mij toch wel willen geven.’

Verhulst was opgesprongen.

‘Zeker! Met genoegen! Ik zou niet weten wat ik liever deed! En mijn hoofdartikel zet ik tusschen de annonces van gemeubileerde kamers en tweedehands meubelen!’

‘Dat hoeft niet. Dat kan op de tweede pagina staan.’

Verhulst was buiten zichzelf van woede. Eindelijk zag hij Nijman aan en zei:

‘Ik zou in staat zijn hem op staande voet te ontslaan.’

Baron zuchtte:

‘En dat is nog wel mijn protector.’

‘Je hebt een zeldzaam talent, om mij juist op de beroerdste momenten er aan te herinneren.’

Nijman lachte.

‘Wat is eigenlijk je bedoeling met dit - uitstekende artikel?’ vroeg hij.

‘Kijk, dat is een vraag, die ik beantwoorden kan. Ik wil, dat de dame van wie de tasch is, naar ons toe komt.’

Verhulst barstte in een luid gelach uit.

‘En geloof je, dat zij op deze onhebbelijke annonce hier zal verschijnen?’

[pagina 15]
[p. 15]

‘Ik geloof het niet, ik weet het,’ antwoordde Baron. ‘Ik ken die dame.’

‘Wie is het?’

‘Dat weet ik niet.’

Nu lachte Nijman, terwijl Verhulst met de handen in de zakken woedend de kamer op en neer liep.

‘Dat doet er ook niets toe. - Die tasch bevatte namelijk nog iets. Iets, dat ik in mijn artikel niet genoemd heb.’

‘En waarom niet, als ik vragen mag?’ informeerde Verhulst ironisch.

‘Omdat er menschen zijn, die zich levendig voor dit “iets” zouden interesseeren. En ik wil er niet aan mee werken, de dame het tijdelijke met het eeuwige te laten verwisselen, noch mijn jonge en mooie vrouw ontijdig tot weduwe te maken.’

Met een ruk bleef Verhulst voor hem staan.

‘Wat bedoel je daar mee?’

Glimlachend greep Baron in de zak van zijn jas en legde twee voorwerpen op tafel: een plaatsbewijs voor 'n loge voor de Covent-Garden-Opera in Londen en een in 't oog loopend klein, zilveren pistool, dat met vijf kogels geladen was.

 

Terwijl Nijman de voorwerpen met belangstelling bekeek, schudde Verhulst het hoofd.

‘Wat bewijst dat?’ vroeg hij. ‘Een jongedame heeft een wapen bij zich. Ik kan er niets bijzonders in zien, als ik aan de steeds toenemende criminaliteit in ons land denk. Een jaar geleden ben ik nog tegen de sensatieschrijvers te keer gegaan, omdat ik hun fantasie overdreven vond. Maar zij hebben gelijk. In een enkele week hebben wij in de krant over vijf moorden moeten schrijven. Maar dat is nog geen reden, om achter elk pistool een misdaad te vermoeden.’

‘Maar waarom is die dame dan uit een met volle

[pagina 16]
[p. 16]

vaart rijdende auto gesprongen, die haar waarschijnlijk naar de boot moest brengen?’ vroeg Baron onschuldig.

‘Wat zeg je?!’ riep Verhulst.

‘Het is zoo.’

‘Waarom gebruik je deze sensatie dan niet?! Schrijf iets over de vermoedelijke reden van deze gevaarlijke daad - jaloerschheid, ontvoering, menschenroof! Waarheen heeft men het lijk gebracht?!’

‘Er is geen lijk. De jongedame is springlevend. Ik heb U toch gezegd, dat ik haar hier verwacht. Zij liep mij tegemoet en zwaaide met een zakdoek. Ik stopte en zij stapte in.’

‘Nu ontbreekt er nog maar aan, dat je me gaat vertellen, dat zij zelf gereden heeft,’ zei Verhulst woedend.

‘Dat wilde ik U juist vertellen,’ vervolgde Baron, zonder zich van de wijs te laten brengen. ‘Zij scheen met mijn manier van rijden niet erg ingenomen te zijn en nam het stuur van mij over. Aan de rand van de stad stapte zij uit.’

‘En gaf je haar handtaschje en waarschijnlijk ook de zakdoek, waarmee ze je heeft toegewuift.’

Baron schudde het hoofd.

‘Ik heb de tasch in zekeren zin - om zoo te zeggen - gegapt. De jongedame wilde mij geen enkele inlichting verstrekken en ik zag geen andere kans, om haar er toe te dwingen.’

‘Denk je nu werkelijk dat zij hier heen komt en je alles zal vertellen?’

‘Zij zal waarschijnlijk niets vertellen. Maar zij zal komen en zal mij zeggen, wie zij is. De rest kunt U dan wel aan mij overlaten. Wanneer ik had kunnen vermoeden, dat U mij niet eens de helft van de voorpagina zoudt willen afstaan, zou ik mijn reine geweten natuurlijk niet met een diefstal hebben belast. En van die jenever zal nu ook wel niets komen,’ voegde hij er treurig aan toe.

[pagina 17]
[p. 17]

Verhulst wees op zijn voorhoofd.

‘Cornelis, men zal ons voor krankzinnig houden, als ik dit op de voorpagina laat zetten.’

Baron glimlachte.

‘Dat zal een reden te meer voor het publiek zijn, onze krant te koopen. Een krant met een redactie van krankzinnigen zou de nieuwste sensatie op dit gebied zijn.’

Nijman lachte.

‘Of je weet meer dan je los wilt laten, óf je fantasie speelt je parten,’ zei hij ten slotte. ‘Goed. Je krijgt de helft van de voorpagina. En als er meer achter zit als de aanstellerij van een overspannen meisje, krijg je van mij een heele flesch jenever.’

‘Accoord! - U heeft het gehoord, mijnheer Verhulst. Een heele flesch.’ Hij schoof zijn hoed naar achteren en glimlachte. ‘Wilt U even een bon voor een doosje sigaretten uitschrijven? Ik moet die jongedame toch een goede sigaret kunnen aanbieden, als zij naar ons toekomt.’

‘Maak dat je weg komt!’ riep Verhulst woedend.

‘O.K. chef. Ik zal het wel op onkosten laten boeken.’ Bij de deur bleef hij nog een keer staan en zei:

‘En vergeet U vooral niet, een flinke breede rand om mijn artikel te zetten!’

Hij verliet de redactie, stapte in zijn Ford en reed naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken