Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een afgezant uit niemandsland (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een afgezant uit niemandsland
Afbeelding van Een afgezant uit niemandslandToon afbeelding van titelpagina van Een afgezant uit niemandsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (11.34 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een afgezant uit niemandsland

(1968)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

5

Wie langs de muur liep, vanaf het station in de richting van de Moeraspoort, kwam door een aantal vieze, smalle straatjes waar nogal wat studenten woonden. Daar stond ook het huis van de vereniging waarvoor hij zich had aangemeld. Het was een kleine, besloten buurt, vlakbij het station.

Heel pittoresk hing er tussen de huizen nog wasgoed te drogen en slonzige wijven hielden kleine kinderen buiten het raam om ze te laten plassen. De buurt werd aan één zijde begrensd door de Akademiestraat die half om het park heenliep, in het zuidoosten. Halverwege de Akademiestraat bevond zich een kleine bioscoop, het Méliestheater, naar de grote fantastische filmer, in tegenstelling tot het volkstheater dichtbij de kazerne een modern gebouwtje, zonder schreeuwende meiden en ijspapiertjes, of versieringen uit grootmoeders gemaskerde tijd, waarachter al het lawaai en plezier zich schuilhielden.

Het huis waar hij moest zijn kon hij niet dadelijk vinden, maar als bij toeval kwam hij het meisje van de boot tegen; hij merkte iets bekends (rood haar, viel nu pas op) en zag toen bij de herinnering aan die eindeloze reis de kleuren veranderen in trillend groen. Hij was blij dat hij haar zag, al die bochtigheid hier en die handen als kolen-

[pagina 27]
[p. 27]

schoppen; de dagelijkse goederentrein stootte dichtbij zijn gegil uit.

Onmiddellijk rende een klein meisje tegen hem op, schreeuwend ‘opzij, hopsa, hopsa!’, en hij bedacht dat hij kleine meisjes dit soort dingen nooit eerder had horen roepen. Op hetzelfde moment reed een jongen op een fiets voorbij. Aan de spaken had hij een ratel, vervaardigd met behulp van een schoensmeerdoosje, elastieken en een halve knijper.

- Hallo, zei Ellen. Ik begin juist de weg kwijt te raken in dit rotzooitje.

- Hallo, zei Paul blij. Ik was al bang dat ik een steen op mijn kop zou krijgen.

- Je bent toch geen kat, zei ze lachend.

Zij konden hier twee wegen inslaan. Hij telde zijn knopen.

- Laten we naar links gaan, zei Ellen. Mijn gevoel zegt het.

- Je kunt je gevoel beter afzetten.

- Waarom?

- Nou eh, ik zei het zo maar.

- Zo maar, herhaalde Ellen peinzend. Zo maar heeft rare consequenties waar je nu naartoe gaat. Ik heb een broer...

- Heb jij een broer? vroeg hij geduldig.

- Ik heb inderdaad een broer, zei ze venijnig. Die hebben ze ook in elkaar geslagen. Hij zei dingen die hij niet kon verantwoorden. Over politiek. Er was een oudere jongen, daar begin je heus niets tegen. Die jongen zegt: hoe heet jij? En mijn broer een beetje dronken zegt: lul. Die jongen buigt zich naar hem toe en fluistert: ken jij dat spreekwoord van die porseleinkast?

Zij wachtte even op dit spannende punt en keek hem aan, totdat hij rood werd.

Zij legde een hand tegen zijn mouw.

- M'n broertje was pas zeventien, toch had hij al een vrouw gehad. Nou ja, wat is hebben, nietwaar op die leeftijd.

[pagina 28]
[p. 28]

- Tsja.

Zij grinnikte. Paul begon zich een beetje te ergeren.

Ellen bootste een mannenstem na.

- Miezerig kereltje zei die rotzak. Jij zal nooit een vrouw hebben. Gebruiksgoederen zijn vrouwen voor jou. Jij wordt net als ik. Wij moeten alleen blijven om grote dingen te verrichten, wij zijn denkers. Als wij ons organiseerden zouden wij de wereld veroveren. Hadden wij maar de kruistochten meebeleefd! Op naar Jeruzalem. Maar alles kaalgevreten, Kanaän, de heilige heuvels en allemaal joden. Joden, zei mijn broer, heeft u iets tegen joden?

- Ik zou hem een klap voor zijn smoel geven, zei Paul.

- Dat vind ik erg flink, antwoordde Ellen weer met haar gewone stem. Dan konden ze meteen zien dat jij aan de goede kant stond.

- Ja.

- Dat is erg dapper. Mijn broertje zei: wat heb jij tegen joden? Opeens ‘jij’. Toen werd die jongen woedend. Ik kan die joden niet uit elkaar houden! schreeuwde hij. Goed, mijn broer denkt: ik word op de proef gesteld. Hij zegt: je bedoelt zeker Chinezen.

Paul moest lachen.

- Jij bent precies hetzelfde, zei Ellen.

Ze lachten allebei. Waar zij naartoe gingen was iedereen elkaars gelijke. Zijn hoofd gloeide. Zij liepen kriskras door de straten tot zij aankwamen bij een buis met een getralied raampje vlakboven het trottoir. Geluid drong door die kleine opening en verging al gauw toen zij de stoep hadden beklommen. Naast de half openstaande deur was een stuk karton gehangen waarop stond: de Progressie is een kwestie van Concessie.

In de gang was niemand. Zij trokken hun jas uit en gooiden die neer op een trap, waarop al veel meer jassen lagen. Bezorgd keek hij nog even om, zijn jas was nu de bovenste en als er iemand naar beneden kwam gesprongen zat hij

[pagina 29]
[p. 29]

meteen vol vieze poten. Hij wou dat hij zich kon heenzetten over dit soort dingen; irritatie deed hem bijna besluiten zijn jas toch maar aan te houden, iedereen kon de deur in, met laarzen vol modder of handen vol mest, voddenophalers genoeg, juist bij dit soort opslagplaatsen van curiosa.

Hij was zenuwachtig, zijn hart ging tekeer. Waar nu naartoe? Hij besloot de twee deuren naast de trap naar boven te proberen. De eerste ging pas open na veel trekken. Op de plée daarachter zat een jongen. Zijn broek hing op zijn schoenen en zijn daarin als in een nest neergelaten onderbroek was niet zo wit.

- Flikker op, zei de jongen met een dikke tong. Flikker op schijthuizen.

De volgende deur gaf direct mee. Hij wendde vast zijn hoofd af. Maar dit was de toegang tot de kelder; geschreeuw kwam het trappetje op, en gerinkel.

Beneden kwam een jongen met een bierglas in de hand hun tegemoet.

- Zeker nieuw jullie. Trek je broek maar vast uit!

Zijn ogen rolden in de kassen. Hij stak zijn hand op.

- Naar voren, zei de jongen. Dag meisje tot straks.

Ellen lachte naar hem.

Tegen de bar hing een lange jongen, zoals de mast van een zeilschip bij zacht weer op zee. Hij had bruine ogen en zijn haar was naar voren gekamd of gevallen. Hij had een zachte stem en rookte een sigaartje. Zijn blik werd vaderlijk; hij legde direct een arm om Ellens schouder en trok haar naar zich toe.

- Wie is de schrijver van het Grote Getijdenboek van Pjilnokker Oorsprong? vroeg hij intussen aan Paul.

Hij kneep Ellen (die dat niet scheen te merken) in haar schouder.

- Je weet het niet, zei hij berustend tegen Paul.

De kneep ging over in een zeer gehaaide streling, schouder bewoog, borsten kwamen naar voren, een glimlach.

[pagina 30]
[p. 30]

- Kijk, zei de jongen. Ik studeer dus weet ik. Wie is de schrijver van het lied ‘Het monstrueuze’? Luister, ik zal het voordragen.

Het was maar goed dat Ellen een truitje droeg. Terwijl de vingers hun lenig werk vervolgden, wachtte Paul beleefd. Achter de bar stond een kwiek kereltje met een bril en een grijze trui waarbovenuit aan één kant een stukje van een rood geruit overhemd stak. Zij bestelden bier. Toen het schuim al inzakte maakte de jongen nog steeds geen aanstalten zijn vers te beginnen. Paul kon het gewriemel van de vingers niet aanzien, hij schoof langzaam achteruit.

Een ander drong zich tussen hen in.

- Hier jij! schreeuwde de knijper naar Paul.

Hij boog zijn hoofd en rook aan het bier. Beter snel opdrinken.

Zij stonden weer tegenover elkaar.

- Het gedicht, zei de jongen. In zijn totaliteit duurt het een half uur.

Hij veegde wat spuug van zijn lippen.

 
Waar zijn de tijden gebleven?
 
De wilde olifanten
 
vlogen veel minder vaak over
 
dan vandaag
 
Opzij, hopsa hopsa! Opzij!

- Een overdreven gedicht. En dan is dit nog het begin.

Hij stelde zich voor, bijna in één adem. En daarna dronken zij bier van Henri Asquit.

Er was een wonderlijk gevoel in Paul. Waar had hij die regels meer gehoord? Op straat. Reciteerden hier de kinderen gedichten? Hij begreep er niets van.

- Opzij, riep Asquit. Ik moet pissen. Wacht op me meisje. Hoe heet je ook alweer?

Paul stootte hem aan.

[pagina 31]
[p. 31]

- Waarom zeg je dit op? vroeg hij. Wie is de dichter?

Asquit begon te lachen.

- Die belangstelling is echt nergens goed voor. De dichter heet Begoresj. Die kom je nog wel tegen.

Hij gaf hem een klapje op zijn schouder.

- Houd je van gedichten? vroeg Paul.

De jongen wipte ongeduldig op zijn voeten.

- Nee, zei hij. Jij wel?

- Ik wel, zei Paul. Ik ben een dichter.

- Dan zul je het goed kunnen vinden met die ouwe hoer van een Begoresj, zei Asquit. En met die stomme lul professor Cromwell. Je gaat zeker taalkunde studeren?

- Ja, zei hij. En ook literatuur.

- Je kunt beter een fiets kopen, zei Asquit. Een fonkelnieuwe fiets met een drieversnellingsnaaf. Ik moet even plassen, neem me niet kwalijk.

Hij liep snel naar de trap. Enkele nieuwkomers waren midden in de afdaling. Hij sprong naar boven, kroop een meisje bijna tussen de benen door. Maar hij haalde het punt waar Paul hem uit het oog verloor.

- Wat doet hij? vroeg hij aan de jongen achter de bar, die glazen spoelde.

- Hij is Asquit! lachte de jongen. Onthoud dat maar. En hij studeert taalkunde. En filosofie natuurlijk.

Asquit kwam weer uit het trapgat tevoorschijn.

- Dit is vreselijk, zei hij toen hij bij hen was. Er zit een jongen op de plee. Ik doe de deur open. Haakje stuk. Die jongen zijn hoofd hangt op zijn borst. Hij tilt het op, hij schreeuwt!

- Wat schreeuwt hij? vroeg de barman belangstellend.

- Ze staan allemaal tegen mij aan te zij ken, fluisterde Asquit.

- Was hij erg nat?

- Nu is hij het zeker.

Hij keerde zich naar Paul toe.

[pagina 32]
[p. 32]

- Je begrijpt zeker wel dat ik hier zelden kom. Al die kloten. Hé! Waar is dat meisje nou?

- Ik ben hier, zei Ellen.

- Laten we weggaan, zei Asquit. Of moet je met die jongen mee.

- Ik ben alleen, zei Ellen.

- Maar je moet naar de redevoering luisteren.

- Ja, zei Ellen. Eigenlijk wel.

- Dan gaan wij daarna weg, zei Asquit gebiedend. Met z'n tweeën. Naar mijn kamer.

- Dat is goed, zei Ellen.

- Jij kunt niet mee, zei Asquit tegen Paul.

Paul was een beetje duizelig van de benauwde atmosfeer die in de kelder hing. Het was stampvol.

Opeens zweeg de grammofoon en werd er om stilte geschreeuwd. Boven de hoofden verscheen in een hoek een soort reus, tenminste dat zou hij geweest zijn als hij niet op een stoel stond.

- Hier spreekt uw voorzitter! riep de verhevene.

Het werd merkwaardig stil.

- Leden, nieuwe leden, leden die lid zullen worden en leden die daaraan nog slechts gedacht hebben. Taalkundigen en stotteraars, spionnen uit de bovenstad en ondermensen. Dit is niet bedoeld als lollig. Al te lang heeft de ongare verveling u beziggehouden. Scholen openden hun poorten en stinkende leraressen met roze onderbroeken waar je als het fout zat een heel uur tegenaan zat te kijken. Dit is uw verleden. Ik zet dit voor u neer, schetsmatig, zoals u zich schets- en vooral schertsmatig door de stad beweegt. Zijn jullie al normale mensen? Kunnen jullie door de stad lopen zonder de beest uit te hangen? Wie heeft gisteravond die ouwe kerel voor rot geslagen in de Nachtstraat? Ik ken hem niet, maar men fluistert: dat is ene Rufus, drie dagen hier. Wie is Rufus? Hadden wij hier Rufussen? Is hij een van jullie?

[pagina 33]
[p. 33]

De voorzitter wachtte even. Zijn ogen gingen loerend door de zaal. Toen zei hij langzaam:

- Ja. En is hij een normale jongen, deze Rufus?

Weer wachtte hij een ogenblik. Toen riep hij uit volle borst:

- Jazeker! Hij is de enige! Want die ouwe man moest nodig eens in elkaar worden getremd! En dat zouden jullie niet gedaan hebben met je wijsgerige gedachten en respect voor alles wat leeft. Anders waren jullie toch zeker geen lid geworden van deze humanitaire vereniging? Nee, jullie houden zoveel van politiek en kunst en wetenschap willen jullie bedrijven in plaats van de liefde.

Hij haalde zijn neus op. Daarna zei hij vergoelijkend:

- Het is niet erg. Jullie mogen allemaal lid worden. Het is hier een bouwval. Wij beginnen morgen met een lezing over seksuele voorlichting. Ik heb...

- Gezegd! riep de jongen achter de bar, waarna hij trots rondkeek.

Een spontaan gejuichje werd aangeheven in één hoek waar zich de oudste leden bevonden, waarvan de dames jurken droegen uit een lang vergane glorietijd.

Het gemurmel kwam weer op gang.

Plotseling stond hij tegenover Rufus, die hij al een dag niet had gezien.

- Ik had een meisje, zei Rufus. Eerst die ouwe man en toen een meisje. Nou, geef mij maar zo'n ouwe man.

- Je had me wel eens kunnen afhalen, zei Paul. Ik woon niet zo ver uit de buurt.

- Het gaat allemaal snel, zei Rufus. Zo ben je samen, zo ben je weg. Ik zat in de Omarstraat. Heb ik die voorzitter ontmoet. We hebben samen die ouwe man genomen. De rotzak. Stond smerig te doen zeg. Vertel ik nog wel eens.

- Waarom niet meteen? vroeg hij.

Maar Rufus was alweer verder. Asquit en Ellen zag hij nergens. Hij keek nog wat rond. Het werd al stiller. Nie-

[pagina 34]
[p. 34]

mand kende hij; hij liep naar boven en keek nog even in de wc. Een jongen zat daar, maar een ander. Om hem heen was het een smeerboel. De vloer dreef.

Buiten was het nogal fris. Zijn jas was gelukkig niet vies geworden. Sterren stonden rij aan rij tussen de huizen, de rijen werden vreemde patronen.

Ontzettend moe ben ik, zei hij, ritmisch scanderend.

Een vreemd gehoor voor wie hem tegenkwam.

Daarom liep hij recht op huis aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken