Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een afgezant uit niemandsland (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een afgezant uit niemandsland
Afbeelding van Een afgezant uit niemandslandToon afbeelding van titelpagina van Een afgezant uit niemandsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (11.34 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een afgezant uit niemandsland

(1968)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

13

Een langgerekte lokaliteit ‘Het wapen van Omar’, een naam als een terechtwijzing. De wanden versierd met het soort voorstellingen waarin je voortdurend huiverend je grootmoeder herkende, in groen, in blauw, met zweepjes in haar veel te grote handen.

Er hingen foto's van de visvangst aan een meer, glimlachende mannen met wijduitgestrekte armen, vergeeld, net als hun verhalen.

Asquit dronk bier dat een mager, donkerharig meisje hem met korte tussenpozen bracht. Hij neuriede.

Paul hield niet van bier, maar hij dronk het soms. Hij zat naar de deur te kijken alsof hij wachtte op het belletje voor de spreekkamer; er gebeurde niets, een man kwam binnen, een ander stommelde naar buiten, het magere barmeisje boog naar voren, zodat hij haar platte borsten kon zien en hij hoorde haar onvriendelijke stem toen de eigenaar, een schrale man, een glas uit zijn handen liet vallen.

Ook Asquit zei niets opbeurends en wuifde ieder woord weg, zijn glas telkens opnieuw aan de mond zettend.

Ze hadden de anderen uit het oog verloren. En niemand had moeite gedaan hen bij te houden, zelfs Ellen niet, wat hem verwonderde.

- Wachten we soms op die kerel? vroeg Paul.

- Ja, zei Asquit. Daar wachten we op.

[pagina 70]
[p. 70]

- Ik vind het bier ellendig.

- Het is goed je eens ellendig te voelen. Als ik ziek ben kom ik hier ook zitten.

- Ik voel me ellendig genoeg om naar buiten te gaan, zei Paul. Ik heb geen zin om op die ouwe man te wachten. Die komen we nog wel eens een keer tegen.

- Het is hier vervelend, gaf Asquit toe. Ik hoopte ondanks alles dat het opwindend was. Het schijnt er niet van te komen. Voortdurend zie je dingen misgaan.

- Alsof er hier ooit opwinding zou kunnen zijn, zei Paul.

- Ach, zei Asquit. Als ik nu dit glas naar de bar gooi is er opwinding.

Asquit stond op en gooide zijn glas naar de bar.

Het spatte uiteen tegen de grote spiegel die onder een plank met veel flessen was aangebracht.

De bleke eigenaar begon te schreeuwen en greep naar de telefoon.

Een oude man met een roos in zijn knoopsgat stond opeens op en riep ‘Revolutie! Weg met alle monarchisten!’

Het magere meisje greep een natte droogdoek en wierp die met kracht in de richting van Asquit, die zijn arm uitstrekte en het ding behendig opving.

Een paar mannen achterin de bar, bijna onzichtbaar omdat er zo weinig lampen brandden, begonnen ook al te schreeuwen.

Maar het leek toch alsof niemand er echt zin in had, er waren ook zo weinig mensen.

- Grijp haar onder haar rokken, siste Asquit tegen Paul. Toe dan idioot, ze laat het toe, pak haar dan, opschepper!

Paul bleef vastgenageld op zijn stoel en keek verbaasd toe hoe Asquit opstond en naar de bar liep. Daar gaf hij de eigenaar een hand en stak hem een bankbiljet toe. Hierna ging hij achter de bar en greep het meisje onder haar rokken. Maar hij deed dit alles heel speels, hij kuste het meisje en zij legde haar armen om zijn hals, hij liet zijn hoofd een

[pagina 71]
[p. 71]

ogenblik op haar schouder rusten. Daarna gaf hij ook haar wat geld en tapte voor zichzelf een glas bier.

Met het glas in de hand kwam hij naar Paul terug.

- Het kan hier, echt, zei hij. Wat weet jij over verveling?

Terwijl Paul zijn glas naar zijn mond bracht om een slok te nemen, zag hij net over de rand heen de hoer Norma binnenkomen met een man.

- Hallo Norma! riep Asquit uitgelaten. Heb je er weer een gevangen?!

De man en de hoer kwamen naar hun tafeltje. Paul zette zijn glas neer. De man knikte, hij was een jaar of vijftig, misschien zelfs ouder, had een vriendelijk gezicht, grijze ogen. Zijn hoed balanceerde op zijn hoofd.

- Dat moet je hem eens vragen! riep Norma. Ik word ook wel eens moe van mijn werk.

- Het is een mooi vak, dat van Norma, zei de man. Als ik een dochter had zou ik het haar aanraden. Die ruimte voor creatie, mensenchristus, een ontroering...

- Hou op met dat gejank van je, zei Norma bestraffend. Ik wil er niets van horen.

- Wij zijn allemaal wel eens bedroefd, zei Asquit. Mijn jonge vriend en ik bijvoorbeeld. Wij vervelen ons. Wij wachten tot Begoresj komt, die grote dichter uit de dertiger jaren. Wij willen over poëzie met hem praten tot hij er misselijk van wordt. En dan kom jij Norma, terwijl je zo gevoelig bent voor poëzie als een hoerenmevrouw.

Norma glimlachte en draaide zich om.

- Zien jullie allemaal wel weer eens! riep ze.

- Dag lieve schat, zei de man met de hoed.

Asquit zwaaide Norma na.

De man wachtte een ogenblik en boog zich toen naar voren.

- Je zult het wel begrepen hebben aan mijn bekende hoed, zei hij tegen Paul. En anders zou ik mij even gewoon kunnen voorstellen.

[pagina 72]
[p. 72]

- Hé, zei Asquit opkijkend. Ben jij er ook Begoresj?

Zij lachten.

- Norma was woedend op je Henri, zei de dichter.

- Heb je lekker gegeten? informeerde Asquit.

- Soep, antwoordde Begoresj. En vervolgens vlees met te veel kruiden. Niet best voor de maag. Ik moet nóg drinken, hoewel dat geen bezwaar is, maar het is een aardig wijf, na zoveel jaar nog vragen of ik kom.

- Daar kun je trots op zijn.

- Ja, zei Begoresj. Dan voel je je wel een lui. Zo oud als ze wordt, die lieve Spernip, kippig, een beetje aftands; altijd nog maar hopen op een ingeving.

- Die zal nooit komen. Dat is voorbij met jou, zei Asquit. Geen acteursprestaties voor het raam. Niet langer samen tegen de nacht praten.

- Haha! Tegen de nacht praten!

- Je zou haar botten breken. Maar haar soep vreet je nog.

- Zo is het, antwoordde Begoresj. Tot ik er bij neerval.

Hij keerde zich naar Paul, nadat hij zijn hoed had afgezet.

- En u? informeerde hij. U studeert zeker ook?

- Ik ga studeren, antwoordde Paul.

- Ik heb verschrikkelijk goede vrienden op de universiteit, zei Begoresj. Professor Cromwell, oude hond, volkomen verouderd, typische hoogleraar, de baas ben ik stommelingen, dat type. En zijn assistenten. McGregor bijvoorbeeld, de Ier. Lid van de filmkeuring. Belachelijk instituut.

- Heet die Ier McGregor? vroeg Paul. Dat is toch een Schotse naam.

- Het is een echte Ier, zei Begoresj. Ik heb een hekel aan Schotten. En je zult wel college krijgen van Alissa Alexandra. Zij is werkelijk charmant.

Hij haalde voorzichtig, toch duidelijk, zijn neus op.

Daarna legde hij zijn linkerwijsvinger tegen zijn slaap.

Sprak:

[pagina 73]
[p. 73]

- Ja die Alissa. Oliedom.

- Zij is een waardig lid van veel steuncomités, zei Asquit.

- Er valt altijd iets te steunen, vertelde Begoresj. Al zijn het je tieten maar.

- Zij wilde mijn gedichten lezen, voegde Asquit hieraan toe. Nu heeft zij bewezen dat de drijfveer in één gedicht de opwaarts tot God gerichte kracht van de ziel was.

- Inderdaad, zei Begoresj.

- Je kent het? vroeg Asquit.

- Een goed gedicht Henri. Heel goed.

Begoresj en Asquit keken elkaar aan. Daarna lachten ze allebei naar Paul.

Hij speelde met het verschaalde bier in zijn glas. Hij voelde zich een buitenstaander, contacten bestonden tussen mensen die hij nooit, of eenmaal had ontmoet. Dit was verveling, over mensen horen die in jouw hoofd leeg blijven.

Kon hij niet weg?

- Om Alissa kun je anders lachen, zei Asquit verveeld. Nadat ik eens met haar had gesproken over haar overleden echtgenoot zei ze: wij zullen elkaar tegenkomen. Misschien als honden. Hij was altijd al een hond, zo trouw. Toen begon ze te huilen. Het mededogen van de wetenschap: het mogen bestaan buiten de feiten.

- Zij heeft veel ruzie met mijn vriend McGregor, zei Begoresj. Als zij het compromis vertegenwoordigt, dan is hij het doordrijven. Een goed mens, drinkt zeer veel, een gezagshater, een echte Ier ver van huis, raakt nog steeds niet uitgepraat over de grote aardappelziekte die zijn grootvader dwong naar de U.S.A. te vertrekken.

- Ik herinner mij dat hij Flannagan heet, zei Asquit.

- Is dat zo? vroeg de dichter.

Hij ging staan en bestelde mosselen.

- Het gaat niet best vandaag, zei Asquit, plotseling somber. Er is niets aan te doen. Vandaag wil het niet Peter.

[pagina 74]
[p. 74]

- Je noemt me nooit Peter, zei Begoresj.

- Ik kan niet werken, klaagde Asquit. Er is niets dat mij tevreden maakt. Niets wil mij te binnen schieten. Ik voel mij bedrukt, mijn hoofd zit vol...

- Olifanten, zei Paul.

- Ik heb geen olifanten in mijn hoofd, antwoordde Asquit een beetje klagelijk. Dat is een grapje van Begoresj.

- Nou iedereen in Pjilnok kent dit grapje toch maar! zei de dichter met trillende stem.

- Het is afgelopen met jouw olifanten, zei Asquit. In onze hoofden zitten verstoppingen, hiaten, tekorten, die wij op onze fantastische, speelse manieren moeten opvullen. Geen dreigingen Begoresj, zoals bij jou, geen tanks, geloof jij daarin, natuurlijk. Maar wij denken er niet aan, wij doen in massa's, in geluid, in eenvormigheid.

- Wij deden ook in eenvormigheid, zei Begoresj. En die eenvormigheid was bruin.

- Ik ben moe, zei Asquit. Ik voel mij ellendig. Ik kan zo moeilijk werken de laatste tijd, ik kom voortdurend mensen tegen die mij achteruit willen helpen; ik zou niet zoals jij kunnen leven, ik heb bovendien een vrij behoorlijk jaargeld, maar ik zou wel alles wat mij van het werken afhoudt willen lokaliseren.

- Jij bent niet bang, zei Begoresj. Jij bent alleen een ouderwetse praatjesmaker die heeft ingezien dat hij niet mee kan. Als jij wilt opvallen dan moet je met waarheden komen Henri Asquit, echte waarheden, maar zoals alle waarheden zijn die dan ongenuanceerd. Je moet plannen maken die mooi klinken en die niemand ooit zal realiseren. Je moet op de muur klimmen en zeggen dat het woningprobleem kan worden opgeheven door de kazerne te ontruimen. Dat is geen oplossing, maar iedereen luistert. Jij bent verdeeld, jij denkt in nuances, jij hebt niet echt een grote bek en jij zult nooit iets doen, zelfs geen stap in de goede richting. Als jij eens op die muur klom was dat een stap. En een klimpartij. Vreselijk dat klimmen.

[pagina 75]
[p. 75]

Asquit knikte.

- Hij is net zo, zei hij en hij wees op Paul.

- Ik ben vrij oud, zei Begoresj. En ik hoef mijn oude verzen niet te voorschijn te halen. Toch zou dat een goed idee zijn. Ik had heel wat te vertellen.

- Je kunt ze beter ingepakt laten, zei Asquit. Want je schrijft vandaag toch geen nieuwe.

- Ik ben een ex-dichter, zei Begoresj. Op een dag zal die een nieuw vers schrijven. Er zijn er al te veel die teren op oude roem.

Asquit gaapte.

- Kom, zei Begoresj. Het is Gosseptijd.

Asquit haalde zijn hand voor zijn mond weg en betaalde alles.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken