Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een afgezant uit niemandsland (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een afgezant uit niemandsland
Afbeelding van Een afgezant uit niemandslandToon afbeelding van titelpagina van Een afgezant uit niemandsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (11.34 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een afgezant uit niemandsland

(1968)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

17

Je wordt wakker met pijn in je hoofd en de nasmaak van braaksel. Maar hij niet. Hij voelde zich spoedig opnieuw wegglijden, hij bewoog zachtjes zijn achterwerk en zette de veren van het bed in beweging. Het rook fris in de kamer, de gordijnen lieten licht door, er stond een raam open, de wind veegde de met slaap gepaard gaande geuren weg.

[pagina 105]
[p. 105]

Hij sloot zijn ogen, zelfs als hij zijn ogen sloot voelde hij niet de minste hoofdpijn.

Een half uur later stond hij op. Het was halftien, belachelijk vroeg. Het kussen naast het zijne was onbeslapen, wel lag er een paar schoenen op de grond, maar wat zegt dat, een paar schoenen?

Hij schoof de gordijnen weg.

Het uitzicht was teleurstellend, behalve het licht, dat stelde hem gerust. Hij deed de openslaande ramen vaneen en stapte naar buiten. Langs de zijkant van het huis bereikte hij het gazon. Er was niemand in de kamer.

Hij liep naar de rand van de heuvel en ging zitten om naar de zee te kijken. Hoe vredig voelde hij zich. Een paar vogels krijsten.

Paul begon zijn veters opnieuw te strikken en luisterde intussen of hij iets hoorde vanuit het huis. Hoewel er geen wolken waren, had de zon het gras nog niet droog kunnen stomen, hij zat midden in de damp, maar die damp was onzichtbaar en uitsluitend merkbaar aan de kilte. Het gras stond rechtop en bewoog, als hij er met zijn hand doorheen streek voelde hij hoe nat de grond nog was, aarde kleefde aan zijn vingers, een mier zette zich op weg naar zijn horloge; hoe laat was het vannacht geworden en wat had hem zo vroeg gewekt? De mier bereikte nu de polsband, een sprinkhaan zweefde tussen gras en hand die de mier had weggeveegd, tussen hemel en aarde, zo los als hij zich nooit zou voelen.

Er was een schip aan de horizon. In de verte beneden hem zag hij figuurtjes bewegen.

Zijn beeld van Pjilnok werd op deze wijze afgerond.

Maar hij was nooit buiten de poorten geweest, hij had de stank niet geroken bij de moerassen, de zon had geschenen, geen dorstverwekkende zon, hij had zijn nagels niet opgevreten van angst temidden van de stilte die slechts onderbroken werd door vreemde zuiggeluiden en het schreeuwen van ontelbare dieren die hem deden rillen.

[pagina 106]
[p. 106]

Hij was niet op het eiland geweest.

Hij had niets meegemaakt dan één nacht op een heuvel.

Hij stond op en voelde hoe zijn schoenen knelden, hij bewoog ongedurig zijn voeten, maar het effect dat hij bereikte was nihil. Zijn voeten gingen niet méér pijn doen, dat was alles. Is dat een gewoonte van onzekere mensen, het afbinden van voeten? Hij moest gaan zitten om zijn veters opnieuw te strikken. Hij dacht aan het huis terwijl hij zat.

Hij kon teruggaan en Gossep vinden, Asquit, misschien in zijn eigen kots. Begoresj.

Hij voelde zich nog zo moe dat hij vooral Helena Gossep niet terug wilde zien, niet vanmorgen, met kringen onder haar ogen en een dikke uitgezakte buik, iets moest er zijn dat hij de vorige avond over het hoofd had gezien.

En dan het praten. De woorden. Of de woorddelen. De machinale zinsflarden, de koude, zoals de koude die hij al voelde, op deze heuvel boven de romantische zee, waar bootjes voeren, god ja, bootjes, en vogels kwetterden, nee toch, en vertwijfelden omlaag sprongen, spring dan vertwijfelden.

Wat lieten mensen zich soms gaan en hoe onprettig was het zichzelf hernemen.

Daarom moest hij alleen gaan.

Hij liep terug naar de rand. Zijn keel was schor, hij zou kunnen huilen, opnieuw, hij voelde zich ellendig, overgeleverd aan een zinloze macht die hij niet onder woorden kon brengen, maar die hem niet losliet, op dit uur van de dag, met een hoofd vol slaap onder de zon die nu werkelijk zon werd, op een liefelijke heuvel die zijn vermomming afgooide, vlakbij mensen die schor waren, sprakeloos, schreeuwers zonder tong.

Hij had dorst en durfde het huis niet in. Hij kon geen liefkozing verdragen.

Hij verdroeg geen lichaam.

[pagina 107]
[p. 107]

Hij voelde spijt, hij zou zich tevreden moeten voelen tussen zijn medestudenten. Hij was afgedwaald, ze hadden hem in de maling genomen, hij had een vrouw een soort plezier gegeven dat zijn eigen plezier was en niet meer dan dat.

Vandaag was hij gelijk aan Henri Asquit, hij had uitvluchten nodig en moest in beweging komen om alle wrede gevoelens en slopende gedachten uit te bannen.

Hij was een duivelbezweerder in een wereld waar geen duivels waren, met een dwaze, onbetekenende magie.

Wat stond hem te doen?

Misschien dacht hij morgen heel anders over de dingen en was zijn kater overleden.

Ook dat was mogelijk.

Daarom liep hij naar het gangetje waardoorheen hij hier was gekomen en zocht de straten, verdwaalde, stelde zich voor nooit de trap te kunnen bereiken, voelde een angstige spanning in zijn onderbuik, kwam verschillende kroegen tegen, dwaalde af, waarbij zijn schoenen in de stilte van de morgen op de stenen klepperden, zo los zaten ze nu.

Het was ten slotte niet eenvoudig om de trap af te gaan, hij nam de neiging waar voorover te storten.

Hij kwam uit in de straat van Omar, waar het stil was, geen kroeg geopend, alle hoeren verspreid over de bedden van de uitslapers.

Daar had hij bij kunnen horen, hij had naast Gossep kunnen liggen, hij had haar van alcohol doordrongen adem kunnen ruiken, hij had zich in haar armen kunnen nestelen.

Maar nu liep hij hier.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken