Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een afgezant uit niemandsland (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een afgezant uit niemandsland
Afbeelding van Een afgezant uit niemandslandToon afbeelding van titelpagina van Een afgezant uit niemandsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (11.34 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een afgezant uit niemandsland

(1968)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

18

Geen dag van aardschokken toen Henri Asquit aankwam. Niemand stond er met begroetingen en holle woorden.

Het was midden op de dag.

Een uit de goederenwagon losgebroken schaap schuurde langs zijn been. De trein zette zich in beweging.

Asquit verlangde niet terug naar de havenplaats waar de boten uit Engeland meerden. Daar had hij vannacht geslapen, in één bed met een trillende Amerikaan die hem mothers home cooking poëzie voordroeg en daarna voorstelde twee meiden te versieren.

Zij slopen dus een trap op en verzeilden na enige tijd bang schuilen voor de leider van de jeugdbedoening in de kamer van twee Duitse meisjes, één deed het woord, de ander poetste voortdurend haar bril. De Amerikaan haalde een heupflacon whisky tevoorschijn en de dames mochten eerst. Het was een manier om het aan het oostfront geharde ijs te breken. Good gracious whisky! riep het talenwonder en de fles was al haast leeg. Daarna gauw met z'n vieren onder de dekens, maar niks hoor. Onder geen beding dat ene waar de ander bij was.

Asquit en zijn verovering die Vögelein genoemd wilde worden verdwenen door de deur op weg naar de lager gelegen verdieping.

Het werd een tocht vol ontberingen. Een stikdonkere nacht, maar daar had je weinig aan omdat binnen in de gangen alle lichten brandden. Asquit voorop. Mädel volgde met haar brilletje. Zo geruisloos liepen zij dat je de geluiden uit de kamers kon horen en die logen er niet om. Denk daarom maar niet dat Asquit geen zin meer had toen hij eenmaal veilig met zijn geliefde in zijn smalle bed was aangeland.

[pagina 111]
[p. 111]

Hier vertelde zij hem de historie van Troje, Asquit luisterde ademloos.

Zij vroeg hem waar hij vandaan kwam, wat hij deed, hoe zijn moeder heette, of hij oudjaar thuis vierde dan wel op zijn club.

Asquit was toen drieëntwintig. Het woord club deed hem walgen, misprijzend aaide hij haar over de billen en zuchtte.

Zij vroeg: waarom zucht je zo mein lieber?

Asquit besloot haar te vermoorden.

Midden op de dag stond hij dus zonder Duitse op het Pjilnokse station en dacht aan Londen.

Terug naar die stad. Een mistige winteravond. Op zulk soort avonden gaan later karikaturaal geworden figuren als Jack de Ripper op pad. Of Scrooge, die sentimenteel geworden dwaas. Het was een paar dagen na kerstmis, het was zelfs, herinnerde Henri zich, wachtend op een inval waarheen hij eerst zou gaan, oudjaar.

Daar stond hij, naakt op het Trafalgar Square, zijn handen zegevierend omhoog, een enorme menigte op de been om naar hem te kijken.

Na deze voorstelling had hij punch gedronken op het politiebureau waar hij een vrouwelijke tandarts had ontmoet die hem plomberen wilde leren, midden in de nacht. Hij wist zich bij nader inzien niet meer te herinneren van wie dit voorstel was uitgegaan, in ieder geval stond Asquit in de nacht van 1 januari op een besneeuwde Londense straathoek met één grandioos gloeiende wang minus een tand.

Moeizaam dronk hij thuis een glas wijn, bepeinzend hoe meedogenloos een vrouw vermocht toe te slaan in de uren van haar nood. Op zijn tafel vond hij een papiertje:

‘Ik zal niet langer mijn taalgebruik hoogdravend toepassen.’

Hij verscheurde het papier. Dit kon niet voortgaan.

[pagina 112]
[p. 112]

Asquit zou een geheel ander mens geweest zijn (zoiets kan vrijblijvend beweerd worden) als hij niet op nieuwjaarsmorgen, terwijl de kerkklokken luidden en een verdwaalde grijsaard zijn pad trachtte te kruisen, naar het huis van de tandarts was getrokken - banier flink vooruit - een raampje had ingedrukt en de dame in haar bed verrast had, zijn mond wijd open, zodat zij gilde, zijn hemd los en zijn schoenen uitgeschopt.

Van schrik had de vrouw zich niet in bedwang kunnen houden en zij zouden misschien nog zo liggen als een ervaring die zichzelf bleef herhalen, als Henri Asquit dit hele verhaal niet had verzonnen om zijn besluit waarheen te gaan een tijdje uit te stellen.

Asquit stond buiten.

Hij liep de Kunstmatige Straat in zonder op de naam te letten. Zijn zware koffer rukte aan zijn rechterschouder. Asquit kwam hier zijn in Londen door veel afleiding bezochte studie voortzetten. Studeer eens in een ander land, dit sprookje van vooruitgang.

Asquit vloekte zachtjes en zag eindelijk een politieagent, liep naar hem toe, bracht hakkelend uit dat hij een vreemdeling was, iets dat de man waarschijnlijk al vermoed had.

Een feit was dat hij Asquit door zijn aanwezigheid tot rust bracht. Hij nam hem mee naar een kantoortje waar een puffende man over de boeken zat gebogen.

Na een uur had Asquit een kamer.

Het jaar daarop verhuisde hij. Hij woonde daarna bij het Melièstheater, in de Academiestraat.

Asquit was naar Pjilnok gekomen om te studeren. Hij keek naar de wanden van zijn kamer die verschillende kleuren vertoonden en vormen, graslandschappen zoals in Cheshire. Hagedissen kronkelden over het plafond en opeens begon een krekel te tsjilpen, het gras bewoog, zoemende geluiden maakten hem slaperig.

Hij stond naast een heg met een potlood zonder behoor-

[pagina 113]
[p. 113]

lijke punt en prevelde zinnen om dit alles onder woorden te brengen: hoe het mogelijk was dat in een kamer met vier kale wanden waar één reproduktie van de dwerg Lautrec hing en verder een tafel stond met een stoel waarvan de veren eentonig zongen, het gras kon bewegen als je je ogen maar sloot en paarden langs de boorden van een riviertje renden als honden en zelfs hondepoten vertoonden en hoe uit het donkere gebladerte de vogels vielen en kijk eens: boeren stonden met hun handen voor hun ogen naar de horizon te turen waar walm opsteeg.

Hoe moest hij dit noteren?

Asquit bleef voorlopig alleen, maakte geen vrienden omdat hij nergens kwam.

Zijn kamer op zolder zag na verschillende daken uit op de hoogste bomen van het park waar vogels huisden en schreeuwden.

De magister trachtte te studeren.

Dit duurde drie weken.

Daarna begon hij 's nachts te dromen.

In zijn droom waren de vrouwen verminkt, ze hadden hangborsten en waren zwanger van reptielen en paarden. Ze werden vertrappeld door een leger buffels op een rode vlakte, doorgroefd met ravijnen: uitzicht op de hel.

Toen hij wakker werd ging hij langdurig zijn gezicht wassen. Dit moest afgelopen zijn. Werk Asquit, doe nu eens iets.

Hij deed vervolgens iets. De colleges waren nog niet begonnen. In een aantal onderdelen was hij waarschijnlijk zijn medestudenten voor. En anderen haalde hij in. De hoogleraren zouden versteld staan; vond die Cromwell het niet prettig weer een landsman te ontmoeten? Hij zou wat gedichten meenemen op het eerste spreekuur, kon nooit kwaad.

Het was dan nog slechts een kwestie van een aardig meisje na de vele aardige meisjes die hij nog voor die ene wilde bezitten.

[pagina 114]
[p. 114]

Dit duurde weer een week.

Daarna viel hij de hel binnen en werd gedwongen te paren met een negerin die vlak voor het bereiken van de klimaks werd gevierendeeld, waarna hij naar het snuiven van de paarden luisterde en huilde.

Door tientallen rochelende en kwijlende oude wijven achtervolgd voelde hij zich een geraamte worden; radeloos van angst rende hij tegen een scherpe rotspunt op die zijn borst openreet waarna hij werd omhelsd door de voorste van de halve lijkentroep die uit haar mond stonk en haar water liet lopen dat geen water was maar modder, visafval. Hij werd bekogeld met viskoppen door een buurmeisje. Toen begon hij te sterven van kou tussen pegels en schotsen, hij zwom in de Beringzee en werd geharpoeneerd; het was niets, het deed geen pijn, hij werd alleen belemmerd in zijn bewegingen, hij bloedde uit zijn zijde, daarna verkorstten zijn wonden, en zijn handen vroren af in de ijselijke winternacht van zijn koortsvisioenen.

Hij zat op zijn bed terwijl hij nauwelijks wist dat hij wakker was. Hij veegde de vlekken op zijn pyjamabroek af.

Hij kon zich nauwelijks herinneren wat er was gebeurd. Hij ging liggen en probeerde te slapen, wat hij feitelijk al weken had gedaan, niets anders.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken