Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloedmadonna (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloedmadonna
Afbeelding van BloedmadonnaToon afbeelding van titelpagina van Bloedmadonna

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (12.46 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloedmadonna

(1998)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

Smerig gezicht

Pastoor Rog dacht aan Agnes. Hij had haar gevraagd op hem te wachten. Daarna was hij op weg gegaan naar het huis van de Coumansen.

Buiten deden de witte muren in de waterige zon hem aan een droom denken, waarin mannen in priestergewaden hem mee een berg op hadden gesleept, om hem te offeren. Waren dat doden die hij gezien had? Rog rilde, er stond een zachte wind; het was voorjaar en geen tijd om schimmen tussen witte huizen te zien zweven. Toen hij het huis van de Coumansen naderde, bedacht hij dat hij misschien niet snel genoeg bij Agnes zou terugkeren. Kon je een jong meisje opdragen al die tijd te blijven bidden? Als ze dat volhield, stond het er niet best met haar voor.

‘Daar hebben we Franske,’ zei hij toen hij het voortuintje inliep. Steeds vaker was hij blij dat hij geen kinderen had.

‘Franske vliegeren,’ zei de jongen.

Hij legde zijn arm om Franskes schouder. ‘Een uitstekend plan.’

‘Mooi zo, goed zo,’ zei Franske.

Ongeduldig stond mevrouw Coumans op de drempel van het huis. Maar de pastoor nam de tijd. Hij kneep Franske in zijn bovenarm en voerde hem met zich mee het tuintje uit, naar de verlaten straat, waar zijn moeder het gesprek niet kon horen.

‘En hoe is het met Franske?’ vroeg Rog. ‘Weet hij nog wat hij met de pastoor heeft afgesproken? Niet meer zo veel spelen met de kleine Franseman?’

‘Kleine Franseman gebedje,’ zei de jongen.

Rog knikte, kneep hem nog eens in de arm en besloot het zo te laten. Als de jongen dacht dat er geen verschil bestond tussen bidden en de handelingen waaraan hij zich ruimschoots bezondigde, moest het maar zo zijn. Opvoeden konden de mensen beter zelf doen. Vroeger bonden ze handen vast boven de dekens. Mevrouw Coumans vond dat zielig.

‘Kleine Franseman moe,’ riep Franske met een blije glimlach. Rog gaf hem een schouderklopje.

[pagina 40]
[p. 40]

Van de huilende madonna raakte hij niet onder de indruk. Eigenlijk vond hij het een smerig gezicht, dat uitgelopen oog. De Coumansen kende hij goed genoeg om te weten dat ze niets met het beeldje hadden uitgehaald. Vrouwen zouden zoiets nooit doen en Thieu was er zijns inziens te stom voor. Die begon trouwens meteen over de kosten te klagen. Het was hier geen cafetaria. Zijn eigen propere huiskamer verscheen de pastoor voor de geest. De hoge antieke kast met de fraai bewerkte glazen erin. Hoeveel generaties geestelijken hadden daar over de zonden van anderen nagedacht? Rog glimlachte zonder het te tonen.

‘En nu worden we allemaal zalig. Denkt u ook niet?’

De pastoor schudde streng maar vaderlijk het hoofd. ‘Luister eens goed, Mathilde,’ zei hij. ‘Daar gaan we nu niet over praten. Of we zalig worden, hangt van zoveel dingen af. In ieder geval mag je je niet op de madonna laten voorstaan. Dat zou de kansen in ernstige mate verminderen.’

Welke kansen wist hij niet. Na alles wat hij alleen al in deze parochie aan smerigheden gehoord had, leek het hem nog het meest voor de hand te liggen dat God het mensdom zou verdrinken in een bak sperma.

‘Maar het is wel onze madonna,’ zei mevrouw Coumans, alsof zij de hoofdprijs in de lotto had gewonnen en persoonlijk mocht gaan uitmaken wie zij in haar nieuwe weelde liet delen.

De pastoor knikte. ‘Je moet het zelf weten,’ zei hij streng. ‘Als je anderen jaloers gaat maken zou de heilige Moeder Gods daarboven zich wel eens van spijt voor de kop kunnen slaan.’

‘De Moeder Gods heeft er heus wel over nagedacht waar ze zou verschijnen,’ zei Thieu. Zijn stem klonk recalcitrant. Zijn lichaam had hem te vroeg uit het arbeidsproces verdreven.

‘De Moeder Gods is niet verschenen,’ verbeterde de pastoor zijn parochiaan tegen beter weten in. ‘Verschijningen zijn anders.’

‘Hoe kun je wenen als je niet verschenen bent?’ vroeg mevrouw Coumans.

Rog antwoordde niet. Veel had hij meegemaakt, dit niet. Hij keek de tuin rond, de armzalige grot met het beeldje, de licht-

[pagina 41]
[p. 41]

groen uitlopende klimop tegen de muur van het schuurtje en hij kon nauwelijks een snik onderdrukken toen hij zich voorstelde dat hij hier zelf dag in dag uit, zomer en winter, zou moeten staan.

Hij boog zich naar het beeldje, raakte de traan aan met zijn vinger, draaide zich om en rook eraan. Een weeë geur; als dit rozen waren, dan toch uit een flesje dat uit de wc was gevist.

‘We zullen er verder niet over discussiëren,’ zei hij. ‘En we gaan er ook maar niet van uit, Thieu, dat de Moeder Gods hier vanwege jouw voorbeeldige levenswandel is gaan bloeden.’

Thieu deed alsof hij de woorden niet hoorde.

‘De wijsheid van de Moeder Gods gaat onze eenvoudige hersens ver te boven,’ doceerde de pastoor verder. ‘Laten wij er daarom maar van uitgaan dat zij weet wat zij doet.’

‘Aha!’ riep Thieu. ‘Maar dan heb ik u. Als de Moeder Gods weet wat ze doet, dan is ze ook niet zomaar bij ons gaan bloeden.’

‘In dat geval,’ zei de pastoor, ‘zou ik vooral geen grote mond opzetten en veel bidden.’

 

Mathilde had koffie ingeschonken. Rog ging aan de tafel zitten en luisterde voor de zoveelste keer naar het verhaal.

‘Is het geen wonder?’ zeurde de stem van Mathilde.

‘'t Is een wonder boven wonder. De madonna heeft ons uitgezocht,’ beaamde Thieu, die de vermaning van de geestelijke alweer was vergeten.

Daarom legde de pastoor beide handen voor zich op tafel en staarde er een tijdje naar. Toen hij opkeek, wierp hij beurtelings een strenge blik op beide echtelieden. In de hoek bevrijdde Franske op zijn eigen, onnavolgbare wijze een mandarijntje van zijn schil.

‘Als dit een wonder is,’ zei hij langzaam. ‘En ik bedoel: Als de kerk later, en reken dan maar op veel later, zal beslissen dat het een wonder is geweest, dan moeten wij dat met ons allen vooral in grote nederigheid aanvaarden. En als de kerk bepaalt dat de madonna jullie heeft uitgekozen, zoals ooit Jezus het dochtertje van Jaïris uitkoos om uit de dood op te wekken, dan zullen jullie

[pagina 42]
[p. 42]

je helemaal als heiligen dienen te gedragen.’

‘De madonna heeft ons uitgekozen,’ zei Thieu. ‘Dat is nu eenmaal zo.’

‘Maar denk dus niet dat het een pretje is. Dat wilde ik je even onder ogen brengen.’ Rog ging staan.

Alleen Mathilde bleef zitten. ‘Misschien omdat wij Franske hebben,’ zei ze dromerig en er verscheen een glimlach op haar gezicht. ‘Want Franske is onschuldig, zo is het toch Franske?’

‘Bloedmadonna,’ antwoordde de aangesprokene.

 

Rog kon niet lang blijven, maar het volgende halfuur verplaatste hij zich drie keer van de kamer naar de tuin en terug. Gedurende die tijd had hij even zo vaak moeten uitleggen wat hij ook zelf niet begreep. Waarom de madonna in dat tuintje landde en haar tranen plengde. Als het de traanklieren van de madonna waren en niet de werking van gesmolten hars. Niets was immers zeker, helaas ook niet dat het wonder niet gebeurd was. Menselijk gesproken begreep de pastoor er niets van. Thieu was een paar keer opgepakt wanneer hij met zijn kameraden vechtend over straat rolde. Mevrouw Coumans had eens gebiecht over een neef, tijdens een familiefeest in Brabant. Het fijne ervan was hij vergeten. Wel was zij bang geweest voor nog een Franske, als straf voor de zonde. Misschien omdat Thieu niets van hem moest hebben, had hij medelijden met de vrouw gehad. Een grote bek had Thieu; zelfs in de bouw was het niets met hem geworden.

Nadat hij de aanwezigen nog eens op het hart had gedrukt zich rustig te houden en de tijd te vullen met bidden, maakte hij zich los van het gezelschap. Daarin bevonden zich inmiddels alle vrouwen uit de straat. Hij ging naar de pastorie om het bisdom te bellen.

Bij het verlaten van het huis van de Coumansen dacht hij meteen aan Agnes. Zonder de verwachting haar te ontmoeten liep hij naar de kerk. Agnes was naar huis gegaan. Als zij hem wilde spreken, zou zij terugkomen. Kon hij voor dit soort dingen bidden, dan zou hij smeken dat zij hem deze keer niet lang liet wachten.

[pagina 43]
[p. 43]

In zijn werkkamer belde hij het bisdom. Wat moest hij zeggen? Met de deur in huis vallen? ‘Ik kom u een wonder melden.’ Het klonk al te simpel. Maar bij het bisdom waren ze wel iets gewend. De telefoon was in gesprek. Hij wachtte een paar minuten en draaide het nummer opnieuw. In de tussentijd staarde hij naar de struiken in de tuin. Bij de tweede poging werd opgenomen; na een paar keer doorschakelen kreeg hij de secretaris van de bisschop aan de lijn.

‘Met Rog uit Uffel. Neemt u mij niet kwalijk, ik overval u er een beetje mee. Maar ik heb melding te maken van een bloedende madonna.’

‘Met wie zegt u?’

‘Rog. Pastoor Rog. Gemeente Uffel. Wij hebben elkaar laatst ontmoet op de vergadering in Roermond.’

De secretaris had iedere dag vergaderingen.

‘Wat kan ik voor u doen?’

‘We hebben hier een bloedende madonna.’ Het was alsof hij de secretaris hoorde zuchten.

‘Wat voor madonna?’

‘Ik bedoel de moeder van Jezus.’

‘Jaja,’ zei de secretaris, er klonk ongeduld in zijn stem. ‘Ik bedoel het type. Is het een kopie van die van Lourdes, Fatima, een van de andere bekende? Banneux, El Rocio. Zegt u het maar.’

‘Dat zou ik zo opeens niet kunnen zeggen.’ Maar hij kende ze allemaal.

‘Die van Fatima bloeden het meest, de laatste tijd.’

Ondanks zichzelf en zijn afkeer van heiligschennis stelde de pastoor zich een klas vol bloedende madonna 's voor, als schoolmeisjes die hij godsdienstonderricht had gegeven. Veel maakte dat niet uit. Ook zonder onderricht verschenen ze wel in zijn biechtstoel. Als ze ouder werden. Soms had hij zin gehad met een vuistslag de houten tralies tussen de beide afdelingen te slechten en zo'n stupide meid bij een oor te pakken en door elkaar te rammelen. Op andere momenten had het luisteren naar hakkelende stemmen voor hem iets gezelligs, vooral als het regende, of in het najaar, wanneer er mist boven de velden hing.

‘Een paar vragen,’ zei de secretaris. ‘Betreft het een rechter- of een linkeroog?’

[pagina 44]
[p. 44]

‘Maakt dat iets uit?’

‘Het is meestal rechts. Een andere vraag: Komt er recentelijk een groot verdriet voor in de familie. Auto-ongeluk met dodelijke afloop. Of een afwijking, geestelijk, lichamelijk.’

‘De zoon is niet helemaal...’

‘Goed snik?’

‘Dat klinkt onaangenaam.’

‘Pastoor Rog,’ zei de secretaris van de bisschop. ‘Mag ik van hart tot hart tegen u spreken? Ik begrijp natuurlijk dat u met zo'n beeldje in uw maag zit. Het geeft altijd weer commotie. En natuurlijk de pers. Daarom van mens tot mens: Bloedende madonna's verschijnen nooit in milieus van enige welstand. Kunt u zich een ontwikkeld mens voorstellen die plotseling met een bloedende madonna zit opgescheept?’

De pastoor schudde het hoofd. Pas na afloop van het gesprek viel hem in dat de secretaris dit niet had kunnen zien. In tegenstelling daarmee hoorde hij zichzelf zeggen: ‘De Heer heeft zelf gezegd: Zalig zijn de eenvoudigen van geest.’

‘Precies,’ zei de secretaris. ‘Maar voorafgaande aan die zaligheid heb je van dat soort de meeste last. We sturen iemand naar u toe. Die gaat even na of er geen geheimzinnige buisjes in het beeld zijn aangebracht. Wist u dat de meeste gevallen niet eens de krant halen. Als we er maar snel genoeg bij zijn.’

De pastoor moest denken aan de brandweer. Of aan de snelheid waarmee bij zijn getrouwde zuster pizza's werden thuisbezorgd. Hij zat met de grijze hoorn van de telefoon in zijn rechterhand en merkte dat die nat was.

‘Dank u dat u ons zo snel gebeld hebt,’ zei de secretaris.

Onwillekeurig antwoordde de pastoor ‘Graag gedaan.’ Daarna viel hem een vraag in. Die drong zich met zo grote kracht naar voren dat hij hem niet kon inhouden. ‘En als het toch een echte bloedende madonna is?’

‘Ik moet u de illusie ontnemen. Daarvan zal geen sprake zijn.’

‘Maar als veronderstelling,’ hield hij aan. ‘De kerk heeft wonderen aanvaard. Er blijft altijd een marge. Ik wil mijn parochianen de illusie niet meteen ontnemen.’

‘Als dit voor u een harde noot is, moet ik u toch aanraden

[pagina 45]
[p. 45]

hem zo snel mogelijk te kraken. In het belang van uw eigen gezag. Degene die wij u als deskundige sturen, heeft er weinig moeite mee. Wij stellen het op prijs als u met hem op één lijn gaat zitten.’

De pastoor schudde geërgerd zijn hoofd.

‘Dat vroeg ik niet,’ zei hij. ‘Ik wil alleen weten: Stel dat het nieuwe Lourdes toch in Uffel ligt.’

‘De kans dat u dat persoonlijk zult meemaken is gering.’

‘Maar als...’ Bijna schreeuwde de pastoor het uit. Toen besefte hij plotseling dat er geen antwoord bestond op zijn vraag.

Zo was het gegaan. En daarna voelde Rog zich niet meer dan een nauwelijks welkome bezoeker in zijn eigen parochie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken