Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloedmadonna (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloedmadonna
Afbeelding van BloedmadonnaToon afbeelding van titelpagina van Bloedmadonna

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (12.46 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloedmadonna

(1998)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hand over het hart

Ook Thieu was die ochtend onrustig. De afgelopen nacht had hij, na een paar borrels, diep maar onrustig geslapen. Eigenlijk werd dat beeldje in zijn huis hem te veel. Het gaf een onbestemd gevoel. Thieu wist niet wat hij ermee aan moest. Een aantal jaren geleden was een jongen uit het dorp nationaal kampioen veldrijden geworden. Die hadden ze ontvangen in een open auto. De burgemeester hield een toespraak en de drumband speelde even ongelijk als altijd. Iedereen was komen kijken, zelfs de oude vrouwen die zich het liefst ophielden in de buurt van de kerk. Je zou toch de eeuwigheid moeten doorbrengen met die kwezels. Thieu had moeite met de hemel. Volgens de verhalen die ze hem daarover verteld hadden, zou iedereen het er naar de zin hebben. Dat betekende als vanzelf dat hij niet samen met zijn vrouw in de hemel kon verkeren, dat hield hij geen eeuwigheid uit. Als er vrouwen in de hemel waren, dan liever alleen jonge meiden.

Agnes was daar al. Hij kon het bericht eerst niet geloven. En

[pagina 122]
[p. 122]

het was alsof een stuk hout hem in de nek had getroffen. Niet dat hij het meisje bijzonder graag mocht; dat zij hem nogal hautain groette, kon hij goed begrijpen. Om te beginnen had hij geen auto. En verder was hij toch een stuk verdriet. Dat vond hij van zichzelf, hij zag het ook weerspiegeld in de ogen van anderen.

Soms vond hij het wel prettig zich uitgestoten te voelen, vooral wanneer hij gedronken had en zich voorstelde hoe hij de boel in elkaar sloeg.

Maar dat het meisje dood was. Hij stond voor zijn deur. Een van zijn buren kwam het huis uit en zei in het voorbijgaan: ‘Ik vind het treurig voor de vader, maar het kind zelf, nou ja, ik zal maar niks zeggen. Wat denk jij?’

Thieu haalde zijn schouders op. Hij dacht niks. Hij had uitgeslapen, de wereld was allang op gang gekomen toen hij in de kamer stond, bij het beeldje. Zijn vrouw en Franske waren niet in huis. Beter kon niet. Er stond koffie in de machine. Hij ging terug het huis in, bakte een paar eieren en haalde vier sneden bruin brood uit het vriesvak van de koelkast. Daarna ging hij op de wc zitten met een voetbaltijdschrift dat hij al gelezen had. Als je de dingen twee keer las, wist je ze beter. Zijn broek ophijsend liep hij opnieuw naar de voordeur en koesterde zich in de zon. Het was half elf. Een auto met daarop de naam van een dagblad reed voorbij. Hij leunde tegen de voorgevel van zijn huis. In zijn ogen kwamen tranen. Zo had hij ook naar de wielrenner gekeken. Zich voorgesteld dat hij daar stond. Ja, na de oorlog had hij kunnen gloriëren als er een kampioenschap botersmokkelen was gehouden. Toch waren de tranen om dat meisje anders. Als een stuk vuil achtergelaten, nadat ze hun zin met haar hadden gedaan. Had ze geschreeuwd? Hij had het moeten horen. Met blote handen had hij ze eigenhandig uitgeroeid, de smeerlappen.

 

Intussen lagen Mathilde en Lidie op hun knieën in de kerk. Eigenlijk lag alleen Mathilde op haar knieën, want Lidie was alleen meegegaan omdat ze haar vriendin niet in de steek wilde laten. Mathilde vertoonde overspannen trekken. In principe was het niet nodig naar de kerk te gaan. Waar konden ze beter bidden

[pagina 123]
[p. 123]

dan thuis, waar het beeldje stond, dat veel directer de aanwezigheid van de Maagd uitstraalde dan de kerk. En toch wilde Mathilde Coumans naar de vertrouwde ruimte, waar zij iedere tegel kende en waar zij vanaf haar jeugd vrijwel dagelijks haar toevlucht had gezocht. Die nacht had zij niet durven slapen. Beneden stond het beeldje. Eigenlijk moest ze bij het beeldje zijn, om het te bewaken, bang dat iemand het huis zou binnensluipen en het meenemen. Maar alleen in de kamer, zo dichtbij het wonder, dat durfde zij ook niet. Stel dat het beeldje weer ging bloeden, of dat de Maagd zelve aan haar verscheen. Of de Zoon, die haar namens Zijn moeder kwam halen. Zij rilde, luisterend naar het smerige gesnurk van Thieu, nog erger door de vele drank die hij genoten had. Alsof ze een verjaardag vierden, gevierd hadden, in de zekerheid dat ze er morgen mee verder zouden gaan.

Zij had geroezemoes van stemmen gehoord, en meer auto's dan anders. Zij hechtte er geen betekenis aan.

Die Gregorius vertrouwde zij niet. De man was niet gekomen om samen met haar in aanbidding voor het beeldje neer te zinken. Hij had een smal, scherp gezicht, met een haakneus, precies zo'n gezicht als je je bij een professor van de kerk voorstelde. Maar ze gaf niets om die lui. Die dachten maar dat ze het wisten. Maar ze wisten niets. Godslasteraars waren het, in opdracht van de jezuïeten. Haar hoefde je niets te vertellen, ze had twee jezuïeten in de familie, en alleen al hun aanblik had haar altijd bang gemaakt. Het waren geen gelovigen, maar duivels in monnikspij. God, dat wist zij zeker, had ook niets op met zogenaamde geleerden.

Eerst waren het overwegingen van min of meer wereldse aard die haar bezighielden, maar al snel, alsof de kerk zuiverend op haar gedachten werkte, keerde zij terug naar de Maagd, die in zoveel gestalten was afgebeeld, maar altijd de onschuldige trekken vertoonde van degenen die nog niet bezoedeld waren door mannen.

‘Lieve Moeder,’ prevelde Mathilde tot degene bij wie zij zich als enige werkelijk geborgen voelde, ‘Uw zorg is mijn vertrouwen.’

Het bleef stil in de kerk. Zij waren de enige bezoeksters.

[pagina 124]
[p. 124]

‘Maak Franske beter,’ bad zij opeens, ‘geef hem zijn hersens terug, als hij die ooit bezeten heeft toen hij in mij was. Maar het was een gemene, harde bevalling, de dokter heeft de tang te hard in zijn kop geknepen, ik mag het hem niet kwalijk nemen, iedereen maakt fouten, maar het was wel mijn kind. Kunt u zijn hersens niet wat laten groeien, Maria, alles groeit aan hem, vooral dat ene, en daarom moet hij zich netjes gedragen want ik wil niet elke dag de lakens buiten hangen zodat iedereen het ziet. Begrijpt u wel. Laat hem niet zo'n smeerlap worden als zijn vader.’

Hoe zij dat laatste bedoelde, wist zij niet precies. Zij kneep haar ogen samen, om maar niet te hoeven denken aan haar schat, die zich niet kon beheersen, dat zou hij van zijn vader hebben, maar hij was onnozel. Hij was puur, de schooljongens hadden hem met rust gelaten en toch wist hij zichzelf te vinden, de pastoor had gezegd dat ze die smerigheid allemaal hadden. Het kwam vanzelf, zoals honger.

Of het nu kwam door Franske, maar opeens veranderde de grote madonna achter het altaar in Agnes. En zij haatte Agnes, hoewel zij wist dat het kind altijd goed was geweest voor haar jongen. Was het daarom? De madonna, die Agnes' gezicht had gekregen, bloedde. Zij bloedde als een rund, precies zoals het beeldje bloedde, op dezelfde plaats. Nee, schreeuwde een wanhopige stem in haar. Het is niet jouw bloed, lelijk kreng, maar het mijne. En het waren haar tranen. Hoe vaak had Thieu haar midden in de nacht wakker gemaakt, als hij dronken thuiskwam. Of haar, als zij eten klaarmaakte, zonder omwegen tegen het aanrecht genomen. Het was nooit een genot, en steeds een pijniging. Hij beukte dat harde ding in haar, terwijl zij het uitschreeuwde. ‘Ja schreeuw maar!’ hijgde hij. ‘Zo lekker vind je het.’ Laat dit voorbijgaan, bad zij, maar het kwam altijd terug. Aan zijn gesteun kon zij horen wanneer hij de bevrediging naderde. Soms was zij er snel van af, viel hij in slaap, nadat hij haar een klets voor de kont had gegeven. Maar even vaak kwam het voor dat hij zich terugtrok en opnieuw in haar kwam, maar nu ergens anders, daar waar het niet kon en toch gebeurde, waar zij scheurde en bloedde, terwijl hij in dat nauwe hol ook niet meer

[pagina 125]
[p. 125]

zo gemakkelijk heen en weer kwam; hij vloekte en ging door, steeds langer duurde het, de volgende dag kon zij niet zitten, zij keek hem nooit meer aan.

Het was haar bloed, het waren haar tranen. De madonna was tot haar gekomen, allerliefste troosteres. Maria had het allemaal gezien, vanuit de hemel had zij toegekeken hoe haar trouwste dienares op haar knieën een man diende en om verlossing schreeuwde. Eindelijk, na al die jaren, had zij haar koele, smalle hand over het hart gehaald en was afgedaald, in de vorm van bloed. Wenen zal ik om jou Mathilde, had zij eerst gezegd. Tegelijk was het bloed gekomen, op de smartelijkste plaats.

‘Lieve moeder, kunt u ook niet een keer bloeden aan de achterkant, geef mij nog één keer het teken. En stuur alstublieft een bliksemstraal in de richting van Thieu.’

Dat laatste bad zij niet in woorden. Zij zag Thieu dood liggen in de keuken; hij lag op zijn knieën tegen het aanrecht en er stak een mes in zijn rug.

Van opzij gluurde Lidie naar haar buurvrouw, die tijdens het bidden haar hoofd niet kon stilhouden en plotseling een kreet slaakte, maar een ander soort kreet dan zij soms door de muur hoorde, dat was gegil; zij drukte dan haar oor in het kussen, bedekte het andere met haar zakdoek.

‘Hoor die weer eens een lol hebben,’ zei haar allang gestorven man dan, slaperig en jaloers.

Zij deed altijd maar alsof zij het niet hoorde.

 

Op zijn dagelijkse, vroeg ingezette wandeling door het dorp, meer een strooptocht, bracht Franske zoals gewoonlijk een bezoek aan de garage van Verhallen. In de werkplaats lieten de monteurs hem hun gereedschap pakken en bij het bandenplakken mocht hij helpen bij het zoeken naar het lek. Daar had hij trouwens handigheid in. Soms zag hij de spijker of luchtbelletjes sneller dan een ander. Als hij zijn aandacht voor het werk verloor, deed hij het kantoortje van Agnes aan. Agnes haalde koffie voor hem uit de automaat. ‘En wat zegt Franske dan?’ vroeg Agnes. ‘Dank,’ zei Franske. ‘Vliegeren?’ Geduldig legde Agnes hem uit dat zij niet weg kon. Zij wees hem op de computer

[pagina 126]
[p. 126]

waaraan zij werkte; reeksen cijfers verschenen voor zijn onbegrijpend oog en verdwenen weer.

Die ochtend deden de monteurs zwijgend hun werk. Franske konden zij er niet bij hebben. Maar de magazijnmeester ontfermde zich over hem, nam hem mee naar de koffiemachine en ging met hem aan het tafeltje zitten waar anders Verhallen transacties met zijn klanten besprak.

‘Agnes?’ wilde Franske weten.

‘Agnes komt vandaag niet.’

‘Agnes ziek?’ vroeg Franske.

De magazijnmeester kende de jongen lang genoeg om te weten dat het einde van Franskes mogelijkheden bij deze vraag bereikt was. Maar omdat zijn keel plotseling schor werd en er tranen in zijn ogen sprongen, pakte hij Franskes hand en kneep erin. ‘Agnes ziek,’ bracht hij met moeite uit. ‘Ze hebben Agnes heel ver weg gebracht.’

‘Vliegeren?’ vroeg Franske.

De magazijnmeester schudde zijn hoofd. Hij stond op, pakte Franske bij de arm, bracht hem naar de grote omhooggeklapte garagedeur en wees in de richting waar het huis van de Coumansen stond.

‘Agnes ziek, Agnes weg?’ vroeg Franske.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken