Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een vrouw als een gedicht (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een vrouw als een gedicht
Afbeelding van Een vrouw als een gedichtToon afbeelding van titelpagina van Een vrouw als een gedicht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (4.08 MB)

ebook (3.23 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lisa Couwenbergh



Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een vrouw als een gedicht

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

De geestelijke stand

1. Dominees

Als je de onderwijzers van de christelijke school waarop ik zat mocht geloven, dan was de beeldenstorm het grootste evenement dat ooit in onze geschiedenis heeft plaatsgevonden. Nooit eerder en nooit later gaven we die smerige papen zo hun vet!

Op katholieke scholen stonden de gezichten van het lesgevend personeel heel wat bedrukter: in die kringen zag men de beeldenstorm toch meer als een dieptepunt.

Religie heeft overal op de wereld heel wat teweeggebracht. En het is daarom niet verwonderlijk dat allerlei voorstellingen over de voorgangers en hun helpers bij de diverse erediensten een eigen leven zijn gaan leiden. Denk maar eens aan de verhalen over pastoors die hun handen niet thuis konden houden als ze zo'n lekker mals misdienaartje zagen langskomen. Spreekwoorden en gezegden waarin de diverse leden van de geestelijke stand een rol spelen, gaan in op veronderstelde eigenschappen die aan alle leden die een bepaald ambt uitoefenen moeten worden toegeschreven. Zo ontstaan stereotiepe dominees, pastoors en kosters, precies zoals er bij voorbeeld stereotiepe boeren bestaan.

Wat wordt er zoal gezegd van dominees? In de eerste plaats moet men ‘van de dominee geen benen zien’. Buiten de preekstoel (waar de benen aan het zicht onttrokken zijn), kun je de dominee beter niet ontmoeten, want dan leer je zijn zwakheden en eigenaardigheden kennen, waardoor je geloof aan het wankelen wordt gebracht. En daarom: ‘Wie dominee wil eren, moet er nimmer mee verkeren.’ Het was dan ook meestal geen pretje wanneer je met dominee in contact kwam. Deze christelijke ambtsdrager diende er namelijk ook op toe te zien dat er in zijn gemeente niet te veel gefeest werd. Vaak

[pagina 15]
[p. 15]

gebeurde het dat iedereen net bijzonder veel pret had, wanneer dominee voorbijkwam. En dan kon je het feesten verder wel vergeten. In de achttiende eeuw bij voorbeeld werd er door de predikanten flink op gelet dat er niets gebeurde dat niet strookte met hun zeer strenge beginselen. Als dominee vernam dat er in zijn gemeente een bruiloft werd gevierd, haastte hij zich naar de ouders van de bruid en bruidegom om hen op hun plichten te wijzen. Dat betekende onder meer dat er niet gedanst mocht worden. Dansen dat deden we pas na de dood, als beloning voor een braaf, oppassend en saai leven. Ach, dominee was de straat nog niet uit of de beentjes gingen van de vloer. Waarom zou je soms niet alvast een voorproefje nemen van de heerlijkheden die in het hemels paradijs te wachten staan?

Dominee was dus meer gevreesd dan geliefd. Uit de zegswijzen blijkt ook dat vooral boeren het niet zo op hadden met lieden die niet met hun handen de kost verdienden. Maar die boeren moesten ook wel eens wat terugdoen, natuurlijk, omdat ze sinds de middeleeuwen als onbehouwen stomkoppen waren afgeschilderd. En zo sloegen ze dan terug: ‘Dominee mag de knollen gerust nemen, zei de boer, onze varkens lusten ze toch niet meer.’ Dit laatste is een zogenaamd apologisch spreekwoord, dat is een spreekwoord van de vorm: ‘Ieder zijn meug,’ zei de boer (maar het mag ook een ander zijn die iets zegt), ‘en hij zoende het kalf onder zijn staart.’

Van de minachting voor geletterden en anderen die niet met de handen werken getuigt ook: ‘Dominee, koster en hond, verdienen de kost met de mond.’

De uitroep ‘Dominee, brand je bekje niet!’ is bedoeld als waarschuwing wanneer iets te heet is om te eten ofte drinken. Het wordt ook wel ironisch gebruikt, wanneer iets koud en onsmakelijk is geworden. Ook komt het voor in de betekenis ‘brand je vingers niet’, als aanmaning om in het algemeen voorzichtig te zijn.

Vroeger stond er altijd een kaars op de preekstoel. Vandaar dat ‘bekje’ misschien een verbastering is van ‘befje’. Dat laatste kon de dominee inderdaad beter niet branden. Maar misschien heeft deze uitdrukking toch helemaal niets met onze predikant te maken en is dit een uitroep van een knecht tot zijn meester, wanneer deze laatste een hap van een te heet geserveerde maaltijd dreigt te nemen. ‘Pas op meester’, ofwel ‘domine’, de aanroep-

[pagina 16]
[p. 16]

vorm van het Latijnse ‘dominus’, dat ‘heer’ betekent.

Bij ‘een blikken dominee’, een strenge, rechtzinnige predikant, maar ook overdrachtelijk gebruikt voor mensen die nooit uit de plooi komen, zijn we terug bij het uitgangspunt. Dominee is geen grapjas, en zo iemand moet je met z'n allen dan nog onderhouden ook!

2. Kosters

Wat moesten de geestelijken van diverse pluimage beginnen zonder hun diefjesmaten, de kosters? Ook over deze heren valt heel wat te vertellen, en er is van alles aan loos. Zo luidt het spreekwoord ‘Honderd kosters, negenennegentig gekken’.

Hetzelfde spreekwoord wordt wel gebezigd over schoolmeesters, ook al een beroepsgroep vol stereotiepe trekken. Trouwens, in de zeventiende eeuw waren koster en schoolmeester soms een en dezelfde. Dit laatste beroep stond niet bijzonder in aanzien.

Burgemeester en dominee konden nog wel eens een onbruikbaar geworden huisknecht of een slechte kok kwijtraken door hem schoolmeester te laten worden. Omstreeks 1700 verschijnt er een pamflet dat Olipodrigo of het Malle-kosterboeckje heet, waarin alle dwaasheden van dit soort kosters op rijm worden verteld.

En dom dat die koster is! ‘Wat nu gezongen, zei de koster en de kerk stond al in brand.’ Deze uitdrukking wordt gebruikt wanneer mensen al te lang wachten met het nemen van beslissingen.

‘Kosters koe mag op het kerkhof grazen.’ Het kerkhof werd doorgaans goed onderhouden, er was altijd vers gras, en zo genoot de koster het voorrecht van een vette koe boven de andere dorpelingen. Hierdoor trok hij ten onrechte voordeel uit zijn situatie.

Een bekende zegswijze luidt: ‘Wanneer het regent op de pastoor, dan drupt het op de koster.’ Als het de baas goed gaat, profiteren de arbeiders daarvan mee, zij het in veel mindere mate. Dit gebeurde niet alleen in katholieke kringen, maar ook onder protestanten: ‘Als 't niet op de dominee drupt, dan drupt het wel op de koster’: een zaak is altijd wel gunstig voor een van beide partijen. Maar ook: zij houden het voordeel binnen het eigen kringetje. Dat laatste kan van protestanten en katholieken samen worden gezegd.

Wat er ook gebeurt: ‘Als de pastoor en de koster kijven, kunnen de geheimen niet in de kerk blijven.’ Een uitdrukking van dezelfde

[pagina 17]
[p. 17]

strekking is: ‘Als de kok met de keukenmeid kijft, hoort men waar de boter blijft.’ Ofwel: als twee medeplichtigen ruzie krijgen en elkaar verwijten maken komen alle geheimen uit. Bovendien is er altijd wel iemand in de buurt die bereid is de geheimen aan iedereen die het weten wil, door te vertellen, de vuile was buiten te hangen.

3. Pastoors, monniken, paters, papen

Omdat de geestelijkheid op een bepaalde manier macht uitoefent over de gewone mensen, is het niet verwonderlijk dat dezen iets terugdoen door hun voorgangers karikaturale trekken te bezorgen. Natuurlijk is die vertekening wel degelijk gebaseerd op eigenschappen en handelingen die in de werkelijkheid worden waargenomen. Maar in zegswijzen als ‘Hij wacht ernaar, als een pastoor naar zijn offerpenningen’, wordt wel een heel absolute uitspraak gedaan. Omdat niet een bepaalde pastoor bedoeld wordt, maar alle pastoors, kunnen we opnieuw spreken van een stereotiepe voorstelling van zaken.

Er zijn nog meer zegswijzen, deels daterend uit de middeleeuwen, die de schraapzucht en omkoopbaarheid van de geestelijkheid tot onderwerp hebben. Bij voorbeeld: ‘Hetzij paap of hetzij geus, geld is overal de leus.’ Of: ‘Hetzij geus, menist of papist, elk schraapt in zijne kist.’

Verwant aan: ‘Hij zingt geen twee liedjes voor één cent’ is: ‘De pastoor doet geen twee missen voor één geld.’ Dit wordt tegenwoordig gezegd tegen mensen die alles op een koopje willen hebben.

Dat geestelijken niet alleen aan geld dachten laat het volgende apologische spreekwoord zien:

‘Allemaal mensen, zei de begijn, en zij zoende de pater.’

Als ze er maar bij kon, ben je geneigd hierop te zeggen. Want geestelijken zijn bijna spreekwoordelijk dik. Zij lijken wel wandelende reclames voor het paradijs dat, zoals we hebben gezien, voor gewone mensen pas na de dood aanbreekt. Eten en drinken en ervoor zorgen dat je van alles het beste krijgt, stond in de middeleeuwen bekend als de voornaamste tijdspassering van kloosterbewoners. ‘Monniken eten dat ze zweten, ze werken dat ze kou krijgen.’ Monniken zijn dus zeer lui. Ze hebben wel wat anders te doen dan werken: ‘Hij is een pater goedleven’, hij is een smulpaap. ‘Ons Heeren braadverckens’ noemde men monniken spottend. En iets dat de hoogste kwaliteit bezit, dat

[pagina 18]
[p. 18]

komt ‘uit het patersvaatje’. Zo kende men ook ‘patersbier’, en het ‘patersstuk’, het beste deel van het rund. En als het patersbier op tafel stond, zette men het op een zuipen ‘als een Tempelier’. De Tempeliers vormden een kloosterorde waar niet uitsluitend werd gebeden.

Nee, paters en monniken blonken niet uit in heiligheid, terwijl juist zij de deugd moesten uitdragen. Laten wij er niet omheen draaien: ‘De papen, monniken en begijnen, zijn niet zo heilig als zij schijnen.’ Het is zelfs zo erg dat we zeggen: ‘Daar de duivel zelf niet durft te komen, zendt hij een oud wijf of een monnik.’ Nog erger zelfs: ‘De deugd in het midden, zei de Duivel, en hij ging tussen twee Capucijnen staan.’

Ten slotte nog een paar losstaande zegswijzen waarin de roomskatholieke geestelijkheid figureert:

‘Hij stond als een bepiste paap’ (hij stond voor joker); en:

‘De pastoor zegent zich zelven eerst’ (gezegd van egoïsten, die overal voordeel zoeken);

‘Hij is een papenvreter, hij is nog liever Turks dan paaps.’

Ergere bestrijders van het christendom dan de Turken kende men in de middeleeuwen niet.

Het vel dat op gekookte melk zit wordt wel aangeduid als ‘het hemd van de pastoor’. Hoe deze vergelijking is ontstaan, blijft onbekend. Misschien omdat het witte hemd zo opmerkelijk contrasteerde met de zwarte ziel die men de zieleherders toeschreef.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken