Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Genus en geslacht in de Gouden Eeuw (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Genus en geslacht in de Gouden Eeuw
Afbeelding van Genus en geslacht in de Gouden EeuwToon afbeelding van titelpagina van Genus en geslacht in de Gouden Eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.87 MB)

Scans (21.50 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Genus en geslacht in de Gouden Eeuw

(1966)–G. Geerts–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Een bijdrage tot de studie van de nominale klassifikatie en daarmee samenhangende adnominale flexievormen en pronominale verschijnselen in Hollands taalgebruik van de zeventiende eeuw


Vorige Volgende
[pagina 223]
[p. 223]

Bijlagen

[pagina 225]
[p. 225]

Bijlage I (zie blz. 152 vg.)
Des-gevallen

a) Postgenitieve verbindingen

dranck des louteren waarheyds, Zk 4
d'onderhoudinghe des wets, Zk 48
hate des quaadheyds, Zk 61
vreze des Heeren, Zk 62
de zonne des eeuwighen ghemoeds, Zk 111
het ghezichte des redelyckheyds, Zk 130
die vlyt des andachticheyds, Zk 130
twijfel des wanens, Zk 130
inden dagh des klaren wetenschaps, Zk 130
overtreding des wets, Zk 222
de letter des wets, Zk 258
de schat des boosheyds, Zk 274
deze woningh des werelds, Zk 383
totten dach des verdomenis, CC 73
't ghebedt des ghelts, CC 90
de wille des Heeren, CC 135
het licht des werelts, CC 137
de wijsheydt des Heeren, CC 137
dach des tijts, CC 231
het loff des grooten Conings, CC 241
't ongheloove des leughens, CC 273
vreese des Heeren, CC 389
God des Hemels, CC 422
stadt des vreeden, CC 499
wellusten des wederspannighen vleesches, CC 500
witte linnen des reynen onnoselheyts, CC 501
inden apteecke des heyligen Gheests, CC 515
boom des wetenschaps, EF 198
den wech des waerheyts, EF 209
des stadts, WJ 57, 58, 80, 91, 96 en passim
aent eijnde des tafels, HB 72
doir een teijcken des oeverstens HB 72 (m.b.t. een non)
het wraecken des zees, HG 21, 220
[pagina 226]
[p. 226]
alsoot de tijdt des bloeijsels en niet des fruyts was, HG 21, 233
dat... vyeren des zees, Bok 16
aende oost zyde des... baeys, Li 14, 8
de hoogte des sons, Li 14, 14, 16, 32, 49, 81, 108 en passim
eynde des tweede voyagie Li 14, 45
de ooghen des verstandts, Bok 49
de' heffe des gemeents, Ho 23
steunsel des natuirs, Ho 27
moeder des onversterflijckheits, Ho 27
de groote cracht des mins, Ho 47
in den aert des salamanders, Ho 73
den strael des goetheits, Ho 167
raedt des juysten redens, Ho 243
de list des hels, Ho 366
vyanden des deughds, Bo 1, 38
de vlecke des ondanckbaarheyts, Bo 1, 81
ondersoeckers des vruchtbaren natuurs, Bo 1, 314
het pat des deuchts, Bo 1, 367
helft des ziels, Bo 1, 386
het licht des schitterende zons, Bo 1, 263
dochter des suyverheyts, Bo 2, 273
suyverheyt des ziels, Bo 2, 281
de stralen des overgulden zons, Bo 2, 282
de vaste palen des juyste zuyverheyts, Bo 2, 282
van den top des achtbaarheyts, Bo 2, 298
den band des mins, Bo 2, 298
de red'lijckheyt des ziels, Bo 2, 310.
de kracht des deuchts, Bo 2, 315
op den top des eers, Bo 2, 320
't lief-koosen des tongs, Bo 2, 373
de wet des vruntschaps, Bo 2, 383
den God des zees, Co 93
na den eysch des goed' natuurs, Co 111
de Parabel onses Heeren Jesu Christi, Co 155
int diep des zees, Co 159
kind'ren des wisse doots, Co 161
tot welstandt des ghemeenen zaacks, Co 224
int eerste des regeerings, Co 285
de bron des heusheyts, Co 313
in het hof des heusheyts, Co 343
het licht des klare sons, Co 349
in 't hert des suffen mensch, Co 399
de God des Vrolijckheyts, Co 566
kortheyt des tijdts en onghelegentheydt des plaets, Co 591
[pagina 227]
[p. 227]
stut des ouden dags, TL 4
het schompen des gemeints, BA A4 vo
voor den mond des straets, BA C 2
op d'hoek des volewijks, BA C 3 vo
den loop des sons, BA C 4

b) Pregenitieve verbindingen

van des selfden vrouwen sone, LH 31 c
van des straets ghesichte, LH 5 b
des conincx ende zijns soons leger, LH 28 d
van des aertsbisschops hant, LH 6 d
des dranx bitterheyd, Zk 82
van des haastighen toorns vuyricheyd, Zk 92
trecken tot des honinghs zoeticheyd, Zk 125
van des loghens bedriechlyckheyd, Zk 130
van des waarheyds oprechticheyd, Zk 130
des loghens valscheyd, Zk 253
des lyfs onderhoudt, Zk 394
des waerheyts mont, CC 18
sy is des wets volbringen, CC 27
van des doots venijne, CC 66
door des waarheydts eeuwen, CC 83
des loghens broot, CC 84
des gangers voet, CC 134
met des waarheydts liefde, CC 143
na des aerdens eysch, CC 231.
des wanhoopens krachte, CC 315
des vrundtschaps moedere, CC 403
des wets gevolgh, CC 414
des wets verkondere, CC 415
des brils vordele, CC 424
des rincx rondigheydt, CC 441
des werelts oordel, CC 522
des loegens valscheit, CC 546
des Conincklijcke Majesteyts overledens heer vaders eygen ordonnancie, RB 121
des stats timmerluyden, HG 25, 472
in des stadts wal, HG 36, 35
alle des conincks sijn handen, WJ 3
van des stadts groete geby, WJ 38
des kercks goeden, WJ 40
des kercks toorne, WJ 52
des kercks cyeragie, WJ 384
des heylich kercks gebruyck, WJ 402
[pagina 228]
[p. 228]
des hemels cruin, Ho 12
des bruits camerdeur, Ho 15
des bruits camer, Ho 17
nae des crijchs manieren, Ho 52
des hemels cloot, Ho 80
des hels verwoedthejdt, Ho 390
des gesontheyts eerste goedt, BK 34
des stadts ghelijckheyt, Co 102
des gheleertheyts bril, Co 262
des havens engte, Co 269
des Academijs val, Co 476
des wijsheyts werck, Co 477
des loghens oegst, Co 485
des waarheyts held're glans, Co 485
des ziels gherusticheyt, Co 557

Bijlage II (zie blz. 178 vg.)
Enklitisch een

a) zulk + een
- zulk + een + adj. + subst.: zulken grooten droefheydt

sulcken grooten droefheydt bevant hy door die woorden, LH 35a
elck dient noch begeerlijc sulcken valschen vrouwe, CC 73
hoemen comt aen sulcken saligen leven, CC 320
uyt sulcken quaden beginne, CC 384
uyt sulcken onwijsen jonckheyt, CC 384
wie en soude sulcken netten, eerlijcken, sekeren raedt, die so licht om volghen is, niet gaerne na volghen, CC 525
door zulcken quaden vreze, Zk 67
'k heb sulcken dicken buyck, MO 103
door sulcken grooten duecht, MO 29
gy sacht... niet sukken lielijcken wijf, KK 285
't is sucken gierigen honckt, KK 291
met sulcken sattynen neus, KK 295
't is sulcken heilsamen salf, Co 335 (plat)
in sulcken grooten stadt als dit is, Co 458
't is sulcken fraeyen quant, Co 513
wat dunckt u vrienden, van sulcken aerdighen pret, Co 517
dat ick my op sulcken droeven reys moet begheven, Co 538
ick heb sulcken harden quast t'huys, Co 541 (vrouw)
met sulcken mackelijcken moer, Co 542
[pagina 229]
[p. 229]
op sulcken kleynen schuyt, Co 543
sulcken gladden weeu alsje sult wesen, Co 544
't is sulcken soeten vaer, Co 572
onstack den helt sijn hert met sulcken heten vlam, Ho 50
't was zukken zuinigen wijfjen, W 88
't was zukken zoeten dier, W 102
zulkken preussen dier is 't, W 105
hij heeft zukken taijen vel, W 109
om sulcken grammen daad, Bo 1, 135
an sulcken schielicken rijckdom, JS A 4 vo
dat hier sulcken ongeredderden huys, JS B vo
sulcken jongen bloem haer eer, JS B 2
dat sulcken netten diertje mijn te spraeck sou staen, JS C
sulcken lebbigen Jan, JS C 2 vo
in sulcken schrickelijcken diepen wont, JS C 4 vo
ick heb sulcken schrickelijcken dorst, JS D 2
dat je sulcken God-vresenden man het, JS D 4 vo
hoe'ck tot sulcken grooten geluck kom, JS F vo
maken sulcken grooten gheklater, CK 3 F 4 vo
by sucken gauwen wappergat, sucken quicksen dier, CK 2 D vo
sucken soeten nachje, CK 2 D 2
sucken moyen meyt, CK 3 E 3
cregen sulcken vreeselijcken wint, IV Bok 144
met sulcken swaren schip, V Bok 191
'k heb sulcken schoonen meel, BL 14
't is sulcken kostelijcken recept, BV 7
met sucken sonderlingen freyigheyd, 11 (M 84)
dat het sucken netten Dier is, 11 (M 85)
sucken moijen meyd; sucken vriendelickheyd, 11 (M 85)
door sulken kleynen oorsak, 45 (M 322)
't is zulken argen gast, 67 (M 515)
eer dat je zulken hoogdravenden taal voert, GS 10

- zulk + een + subst.: zulken jammer

voecht u oock sulcken bruyt, CC 225
zoectmen dan sulcken vrou tot zijn stams moedere, CC 226
ick heb zulcken wijsheyt, CC 250
in sulcken zaeck, CC 262
van sulcken wijf, CC 276
met sulcken man, CC 283
hoe sou mijn broosheyd sulcken macht konnen wederstaen, CC 289
in sulcken noodt, CC 290
in sulken jammer CC 514
[pagina 230]
[p. 230]
sulcken kellick met nuwe Spaensche moskedel, MO 84
arts of kunst die sulcken Quaal geneest, Bo 1, 113
doen sulcken relaas, Bo 1, 358
met zulcken overmaat, Co 313
aan sulcken Maaght, Co 342
ick, die sulcken Heer... ben, Co 352
kan sulcken kinder vrees... niet hechten op den mensch, Co 394
na sulcken doot, Co 429
dat zulcken regement staat ons niet langher aan, Co 487
ick en gheloof niet datter inde heele stadt noch sulcken uyl is, Co 504
offer noch wel sulcken fun inde heele stat is, Co 508
(versot) op sulcken volck, Co 509
wie sou... sulcken ghequel lyen, Co 512
datje ons sulcken antwoordt gheeft, Co 542
met zulcken landt, Co 561
(ze heeft) noch noyt sulcken Prins ghehadt, Co 584
door sulcken schandael, Co 620
dees Princen bey wel sulcken naem verdienden, Ho 60
als sulcken man, een coninckrijck aenvaert, Ho 69
sulcken liefd' ontfangen, Ho 78
hoe can weer sijn geloont sulcken genegenthayt, Ho 79
mij dunckt een selsaem ding, sulken gemeensaemheit tegen een vreemdeling, Ho 120
dat sterffelijcke mensch noijt heeft geproeft... sulken verandering Ho 141
de tyran was sulken straffe waerdt, Ho 202
met sulcken overlast, Ho 187
in sulcken hoochte, Ho 280
dienen zukken gek, W 22
met zulken feest, W 26
zulken reden kan ik niet gedogen, W 28
zukken quant, W 35
hy kreegh zulken monopoly in zijn buik, W 44
wat dunkje van zulken vrek, W 45
zulken ouwevaer, W 46
zukken opsteeker... draegen, W 51
ik gaf hem zukken lap, W 55
mit zulken gracy, W 59
wie zoud' niet veur zukken last grouwen, W 60
't was zukken donderslagh, W 66
ik heb zukken jeukt, W 94
't is zukken dochter, W 101
kreech ick flus sulcken tast van ien backer CK 3 F 2 vo
voor sulcken vreught, JS D 3
in sulcken dollicheyt, OT B 3
hoe maek jy sulcken gewelt, OT B 2 vo
[pagina 231]
[p. 231]
sulken vrouw ben ik, OT A 2 vo
sulcken salfje... koocken, BV 7
hy doet my sulcken verdriet, BL 10
het sou sulcken vreught sijn voor je ouwe moeder, BL 11
wat doet sulcken tuysscher, KK 283
datter sulcken koe niet om de stadt is, KK 285
na sulcken ouderdom als God U nu verleent, CO 160
met sulcken bottigheyt, Tg D 3
men kan in ezels wercken sulcken plompheyt niet vermercken, Tg D vo
dat de windt sulcken kracht kan bybrengen, V Bok 173
kreghen wy sulcken oorkaen, Bok 86
op sulcken tijt; op sulcken hooghte, Bok 52
ick heb sulcken dorst; Boer A 4
hoe ick koom an sucken goddin, CK 3 E 3
met zulken vehementie, GS 349

Varia

maeckt sulcke swaerigheyt niet, CC 506
datse by sucken moye vryer is, Bo 1, 110
tot sucken oneerlicke val, JS B 2 vo
de vaer is sulken opsichtige man, OT A 8
(Grietje) dat is sukken hangdeloose tedt, sucken mick-ebacken, sucken weet-nietje, sucken bedil al, sucken suurmuyl, KK 291
sy hadde daar sukke praat, Bo 1, 147
met sulcke ellendighe pijn, Bok 38
hebt ghy sulcke moet, Bok 49
met sulck een Bruydegom, met sulck een kloecken helt, CO 270
wyz' my eens zulck een bezitter, Co 559
'k heb zulck een pis, KR 8
door zulck een overvloed, KR 8
op zulck een wijs, KR 11
suck man, sucke vis, KK 297
bond' God sich selven niet aan sulcken zijn ghebodt, Co 417
met alsulcken hart, Co 622
plagen... met diergelijcken leedt, Ho 157
soodanighen verdriet is noyt gheschiet, EF 183 57
op zoodanigen manier, GS 105

b) Zo + een
- zoo + adj. + een + subst.: zoo grooten weldaet

zoo grooten weldaet, LH 26 b
so suyverlijcken behagelijcken beest, LH 49 b
om zo scantlijcken vrou, CC 226
[pagina 232]
[p. 232]
wildy my in so godlosen twijffel brenghen, CC 287
van soo lieven dochter, CC 388
van zo klaren ghezichte, CC 421
zo eerlozen zaack, CC 462
met zo hemelschen krachte, CC 477
soo lieflijcken sangh, CC 511
ghevende... soo vierighen liefde, CC 516
teghen zo openbaren waarheyd, Zk 56
vrese des Heeren zo wackeren wachstere is, Zk 62
zo groten wonde, Zk 76
een zo korten als klaren onderscheyd die daar is, Zk 489
is dat so grooten saeck Ho 90
soo grooten eer voorwaer jck mij niet waerdich acht Ho 161
dat jck soo grooten jonst moet onvergolden laeten, Ho 186
heeft sich noyt vermeten soo onvertsaechden daedt, Ho 279
in soo grooten sake Ho 176
zoo menigen woordt... zoo menigen stien veur mijn poot, W 28
so grooten proef van liefden, Bo 1, 80
met so vuylen vleck, Bo 1, 136
so kleynen saack, Bo 1, 318
als hy soo grooten heerschappy sal hebben, Bo 1, 353
dat van so kleenen volck hy niet en was geboren, Bo 1, 385
zo grooten vreucht, CO 97
so grooten onderscheyt is tusschen ons en u, CO 205
besteken... so gruwelijcken moort, CO 246
met so gruwelijcken moort, CO 250
van zo ongheliicken paer, Co 559
soo grooten vermaeck ghenomen, Co 620
van so grooten cracht, Ho 73
met zo schonen kleur, Tg B 2 vo
hy heeft soo grooten mont, Tg D 4
gy bint so snobbeligen waerdin KK 299
dat so eerlijcken man een dief was, KK 301
dat het seer prikelleus is soo kostelicken schip... in see te houden
 
Jan de Liefde in HG. 38, 395 [1667]
 
met soo grooten haest, Bok 43
in zoo grooten menigten, GS 311
op zoo kostelyk een eiland, GS 337
[pagina 233]
[p. 233]
- een + zoo + adj. + subst.: een soo dollen vrouw
 
om een soo dollen vrouw, Bo 1, 62
met een soo hooghen eer, Bo 1, 87
in een so strenghen plaats, Bo 1, 135
van een zo schralen zee, Co 404
rucken wt mijn schoot een mijn zo lieven lam, Co 411
eyschen een zo gruwelijcken wraack, Co 420
hem off'ren op een zo beleefden vrou, Co 438
op een soo verren reys, Co 543
van een soo loosen boerman, KK 298
dat ick soo groote vruecht voel, Ho 79
hebje... soo botte vent, als ick ben gesien, BV 11

c) (Een) (al) te geringhen zaeck

tis te geringhen zaeck, CO 105
datmen al te grooten ruymt Haar gaf, CO 285
vrees... overviel... een te lang vervloeckten ziel, Co 395
't is een al te schrickelijcken saack, Co 432
't is een te wysen Heer, Co 448
door al te grooten vaerdigheit, Co 613
met al te groot een onbescheidt, Ho 32
dat den alteswaeren tol moeste betaelt sijn, Ho 100
hy had veel te grooten schrik, W 45
nou hebje jou te lelikken hoed op het hooft ezet, W 75
al te degelijken vrou, 56 (M 414)
was te harden neut om te kraken, GS 263
door al te grooten menigvuldigheid gedrukt, GS 373

d) Wat (een) wilden foreest en derg.

wat een wilden foreest zijn smenschen gedachten, CC 40
met wat een hoogen wetenschap, Bo 1, 102
Watte vry-posticheyt, CO 160
seggen watte medecyne is, CO 201
wat een wonderen meyt, Co 532
als ik denk watten kalkoen dat ik zouw wezen, W 23
wat moeyelijcken wech is... dat, Boer A 3 vo
wat onbeleefder vent is dat, Co 544
wat vriend'lijcker groet is... dat, Boer A 2 vo
[pagina 234]
[p. 234]

e) Varia

soo een helen dagh, BL 14
dat ick soo een schelmpje BV 10
van hoe ongelooffelyken grootte dat ze zyn, GS 331
werdt daer van de goede lieden menigen droeven traen ghestort, LH 39 b
met menigen heten traen, Ho 108
van welcken hoocheit, Ho 186
elcken woordt, MO 24
as met een nochteren kalf, KK 298
't eten is een fray ding! tissen treffelijcken kunst, Bo 1, 392

Bijlage III (zie blz. 183)
Diskongruentie

nu was daer eenen kelder... de welcke haer lucht ontfinck door een venster, LH 41b
baer' ick die sondt, maer ick geef hem voetsel, CC 38
zydy de zond recht doot... ghy sult hem nemmermeer weer met lusten leven, CC 248
dats wel des wets gevolgh, niet haar oorzaack, CC 414
des rincx rondigheydt, haar klare karbonckel, CC 475
het volck haet den deught ende bemindt haeren schijn, CC 506
die daar gheloven den loghen in haar valsch voorstel, Zk 51
vande rechtvaardicheyt... van zyn teghendeel, Zk 219
om de ordonnantie... nae sijne forme... te doen practiseren, HG 37, 59
settede de tonne op zijn bodem, Li 14, 77
saghen wy... de son in zijn volle rondicheyt, Li 14, 99
hebben wy de son... recht boven thooft ghehadt, dat hy in ons Zenit was, CHj 118
dese caep saghen wy... bevonden hem, CHa 151
haelden onse boot op 't strandt om hem te calfaeten, Bok 81
saghen wy de maen... als hy in zijn hooghste teycken ghingh, Li 14, 83
't welck onse mast zoo sterck maeckten als hy te vooren geweest hadde, Bok 15
sal de pot de heughel... verwyten dat hy vuyl is, Co 504
de vis die sy... vangen... als sy hem vangen, Su 16
als men vande koeckoeck praet, is hy der... ontrent, LW 221
daer hebie de mey, met al sen lieve brave bloeme, GG B
dat hy de stoel voor sijn naers gaet klouwen, 22 (M 140)
heb de deur genomen uytsen stee, 40 (M 284)
hout de koeckoek vast, aars raeckt hy op de vlucht, BJ A 2
de keel eens spoelen, hy is wat droog, VG A 3
J. neemt de roemer weer, drinckt hem uyt, 51 (M 379)
peylden zavondts de zon, bevonden hem 9 graden benoorden het west, Bok IV, 142
[pagina 235]
[p. 235]
den morgenstar begon haer stralen uit te steken, BA C 3
soo hebbe ick den lust... genomen... soo verlicht sy sulck gequel, LH 2
daermen den puls soect... (die) starker began te kloppen dan sy van te voren gedaen hadde, LH 29d
nu hadde hy desen rinck seer lief ende hieltse soo waerdt datse, LH 39a
gheeftmen dezen altyd omdraeyende molen... terwe te malen... daar zy by ghebreck van zulx, Zk 405
dats waerlic stercken wijn, al mijn leedt verdrijftse, CC 65
of desen huyt ghenaeyt was dan niet, ende wiese ghenaeyt hadde, CC 326
des rincx rondigheydt,... zy licht int doncker, CC 475
leeft... den wille Godes... want zy drijft... uyt al des herten boosheydt, CC 491
des loegens valscheit... dat sy... nemmermeer den beloofden salicheyt en gheeft, CC 546
des gangers voet wrijft, wringt en vilt tot datse bloot is, CC 134
dien achterclap doet my... suchten want sy verbeelt my een... duchten, LL 1136
den pot heeft zijn zwager in de kluiven... omze hier, of daer te schuiven, TL B 3
een zoen, dienze noch wel hallef scheide, en ik hadze heel van doen, TL B 2
datze (den pot) Lekker niet betraept... wantze groeit terwijl hy slaept, TL B 3 vo
hebben wy de hoochte des sons genomen alse op zijn hoochste was, Li 14, 110
den wijn haelden wy... hoe welse... ses weecken daer ghelegen hadde, Li 14, 78
wy vonden noch de beste ende cortsten wech... hoewelse noch oneffen was... so achteden wy dien noch voor den besten wech, Li 14, 127
hebben wy des sons hooghte ghemeten... ende bevonden datse verheven was, Li 14, 108
sou hij... den beecker... hebben ghenomen... ofte men se... hadde gheworpen, HG 21, 276
nam den beecker... stelde se voor den coninck, HG 21, 278
deesen tempel... sij was ghemaect, HG 21, 300

Bijlage IV (zie blz. 184)
Kontradikties

de liefde... met zijn gheschut, LH 55c: de liefde toont haar aardt, CC 121
draagt doude boom zyn groten (vruchten), Zk 41: wie de boom heeft, die gheniet haar vruchten, Zk 401
de zonde... om zyn hatelycke lelyckheyds wille, Zk 64: niet omdat hy de zonde, maar hare straffinghe vyand is, Zk 112
die daar gheloven den loghen in haar valsch voorstel, Zk 51: de loghen: zijn wegh is breet, CC 109
dat... deughde haer eyghen loon is, CC 345: dat... alle deughde zijn eyghen loon mede brenght, C 339
de zonne zonder haar lichte, Zk 78: de zonne zyn zelfs beelde, Zk 111
loghen / datmen door haar niet en verkrijght het beloofde, Zk 130: ga ick voor hem, hy vangt my, CC 142
[pagina 236]
[p. 236]
des rincx rondigheydt, haar klare karbonckel, CC 475: steeckt hem aan u vingher en wilt hem vlytigh wachten, ib.: (ring) hy hieltse soo waerdt datse nemmermeer van sijnder handt en quam, LH 39a
de zon, waer hy een spleetken open vint, LL 1050: de sonne... zo seer dat zy alle steenkens verdroocht, LH 80a
dat de son op haer hoochte was, Li 14, 7: als de sonne deur sijn schijnsel, HG 21, 236
de son / dat wy hem noch sien conden, hoewel wy hem dien dagh niet saghen, Li 14, 81: de son alsse op haer leechste was, Li 14, 121: alse op zijn hoochste was, Li 14, 110
lodgie/ wy... hebben na hem toe geroyet, Li 14, 165: lodgie/ datse uyte witte zee ghecomen was, Li 14, 164
doordien den peper twater naer hem getrocken hadde, Bok IV, 145: (peper) die excessive prijs daer sij in ons land voor vercoft wort, HG 21, 270
schuit/ we maeckten hem drooch ende brachten hem aent eylant, Bok IV, 151: soo alsse was... daer zy beter in verseeckeringhe was, Li 14, 144
mast/ dat hem vast houdt en laet hem drijven, Bok V, 175: alsoo se ontstelt was, PH (A) 118
dat onse goe natuur... so wort verkracht, dat hy de quade wil weer boven 't godlick acht, Co 446: natuur/ waarheen datz' ons oock treckt, Co 359
de kercker van de geest, vermits sy hem besluyt, Bo 372: (geest) daarse noch angst noch vrees te voren kond' verbluffen, Co 389
dat de wijn niet matichs in hem heeft, Mo 74: hoe datze moet... ghenutticht ziin, Co 566
de brief en sal sijn verwe niet verschieten, Ho 113: sorge datse coom behouden in, Ho 71
als den guiren herfst comt met sijn buyen aen, Ho 157: dat zy in vaarsen zingt, Ho 299
dees flucxse handt, die noyt zijn kracht ghebrack, Bo 1, 18: dat sy my niet beneemt mijn... leven, Bo 1, 82
dese stadt met zijn behooren, Bo 2, 284: dese stad? ick salse u vereeren, Bo 1, 181
de ziel van al zijn kracht onthalen, Bo 2, 281: mijn ziel is so verblyt so dat sy twijffelt, Bo 1, 119
de deur met alle zijn behoorte, Do: isse dit of dat? Do 51; doetse soetjens open, KM 337
koe/ hy het vry wat op zyn schilde... hij is wel in zyn vleys, KK 294: die de koe zijn is, vatze by de hoornen, Co 601; ick selse verkoopen, KK 295
ick zou u dicke kop doen van zijn romp afdalen, Bo 2, 314: die kop... dat zy d'ierste maent, W 52
ick gae mijn boge tot sijn punt toe innetrecken, Ho 140: datse stucken knarst, Bo 2, 281
daer laet ik de pot niet, ik... graef hem weer op, W 71: hy betrouwt ze hier niet langer. Maer nu hy ze thuis niet verzeekert houdt, denk ik evenwel dat hij ze noch ergens al versteeken zal, W 72
wijn/ (ik zou) hem... voor eenen goeden Franschen (houden), Hooft, Br. 2, 89: was ze... nog niet ingekomen, W 63
een wet/ daer vat ick de tweede iuyst op sijn hooft, BK 46: dat diese niet zou keeren, Co 417; sint dat natuur se'r schreef, Co 447
de klare zon... met zijn heete stralen op 't hoochste van zijn loop, Co 131: de son... sij nijght... het aenschijn, Ho 385
[pagina 237]
[p. 237]

Bijlage V (zie blz. 203)
Materiaal uit C. Bontekoe [1678]

boom, die nog met zijn wortel in aarde staat, CB 1, 49
de longe-pyp met sijn strot en hoofd, CB 1, 72
een logt in zyn geheele substantie bedorven, CB 1, 98
een zaak in zyn geheele substantie bederft, CB 1, 98
logt... dat sijne stilstand d'oorzaak van sijne corruptie soude wesen, CB 1, 98
de logt doet ons door syn swaarte en perssing meer goeds, CB 1, 99
wat een spier is, en hoese alle die wonderbare kragten doet, CB 1, 69
de lever... omdatse... gevonden wort, CB 1, 74
de lever... datse geen geronne bloed is, CB 1, 75
de logt is, datse... is, CB 1, 98
staat de logt niet stil, hoewel se niet en word... bewogen, gelijkse wierd, CB 1, 98
noyt is iemand een braak-drank kwalijk bekomen, so se wel was bereyt, ter regter tijd en op sijn maat ingeschonken, CB 1, 246
soo is de revulsie met sijne specien een besondere ontlasting, CB 1, 252
dat de son sijn stralen op d'aarde send, CB 1, 293
dese stoffe, waarvan nog veel te seggen was, soo ikse in al sijn uytgestrektheid sou verhandelen, CB 1, 347
de wil... ook sijne manieren, CB 1, b 92
dat men de wetenschappen verdeeld, en een ieder sijn limiten... geevd, CB 1, b 94
de beweginge... in sijn verscheide geslagten, CB 1, b 335
is de weereld by na in sijn soort volmaakt, CB 1, b 340
van d'oorsaak der beweginge en sijn continuatie, CB 1, b 341
de son... om sijn middelpunt in een kring gedraeyt, CB 1, b 343
de logt, welke door zijn persinge, CB 1, b 344
als de fermentatie voor sijn einde is uitgedooft, CB 1, b 350
de smaak... legt sijn vorige soetigheid af, CB 1, b 350
een degen die uit sijn scheede getrokken is, en bewogen sijn scherpte toont, CB 1, b 358
dat de effervescentie... door sijne eigenschappen, CB 1, b 361
de swavel... sal onse neus en longen door sijn suur aandoen, ofte men kanse onder een glas vergaderen, CB 1, b 372
verhandeling van de natuur des menschen en sijne werkingen, CB 2, 36
de natuur kent sijn verborgen wegen, CB 2, 36
dat de natuur in de groote noot zijn toevlugt nam tot een van sijn voornaamste werktuygen, waar mede sy het leven en de gesondheid onderhout, CB 2, 40
op dat noyt eenig gebrek sy van Gal, terwijl de Lever soo ras de syne niet en levert, CB 2, 83
de slaap... met sijn gesellinne de rust, CB 2, 135
de melck... voedende alle de sappen met sijn witte deeltjes, CB 2, 418
[pagina 238]
[p. 238]
des somers mag men rauwe melk drinken, en so vers als sy uit de eujeren komt: maar des winters is die best gekookt, en van sijn overvloedig water berooft, CB 2, 418
de boter die van zijn water en zuur is ontslagen, CB 2, 418
goede melk, die sijn room nog heeft, CB 2, 421
schape kaas, alhoewelse slymig is, en ook suur (door sijn kragt, te weten, en niet door sijn smaak), CB 2, 422
de zeevis op syn best, CB 2, 428
indien iemant van een spyse beledigt werd, geschied sulks door den overvloed, of die schaad door zyn kwade hoedanigheid, CB 2, 432
edulcoratie heeft tot sijn gevolg nog een handeling, CB 2, b 200
dat de zee... sijn sout zou nedersetten, CB 2, b 221
de hond en kat om sijn vet en vellen, den bever om sijn testes, CB 2, b 224
den honger is nog een siekte... ende alsse op syn hoogste is, CB 2, b 251
dat den opium niet koud is, om datse bitter is... den opium met sijne deeltjens van alcali en olie, CB 2, b 257
koorts kan door sijn hitte niet bepaalt werden, CB 2, b 293
de wijn staat stille in sijn vat, en heeft geen andere beweging, als die van een fluide stoffe, en van sijn fermentatie, CB 2, b 309
wat het ook zy, dat de koorts met sijn hitte maakt, CB 2, b 326
de gyl... verliest sijn mal soet, CB 2, b 342
de fermentatie met sijne verschijnselen, CB 2, b 347
dat'er uyt volge die besonder roeringe met sijn verschijnselen, CB 2, b 350
is het de lympha die in zyn koers gestuit, CB 2, b 361
als de natuur hier door opgewekt mildadig met sijn toevoer van humeuren, de lijdende partyen te hulp quam, CB 2, b 363
de koorts volgt niet alleen dikwijls een phlegmone, en houd deselve geselschap van zijn begin af tot ontrent sijn einde, CB 2, b 364
als de suppuratie meerder tot sijne rijpheid nadert, CB 2, b 375
een pyl door de logt, welke allenxkens van sijne beweeginge verliest, CB 2, b 389

Bijlage VI (zie blz. 195 vg.)
Se-gevallen

a) Kluchten

sijn pols, och, se slaet, GG B 2
een was kaers, soo groot datse... sel raecke, GGB 2 vo
(mond) sy staet niet en oogenblick stil, GW B 4
set geen luys in de pels, se selder... in komen, GW B vo
myn deucht... al had ickse schoon sy helpt 'er niet meer, Inf. 19
de luis, om datse niet meer byten sel, Inf. 21
een vleer-muys vangen en brengense aen mijn huys, HT A 3
[pagina 239]
[p. 239]
de roock... had jyse, HT A 4
in dien besloten pot... ontsteecktse, HT B
maeghdom reyn, 'k hoopse niet te versnopen, JS A 3
huyck... staetse me niet wel... isse niet van passe, JS A 4 vo
heul... of ick moetse an jou verwerven, JS D vo
wijn..., diese... hebben elickt, LD B
mantel... ick wilse niet verkoopen, LD B
kan... se staet hier, LD B 3 vo
de studie...datse mijn van de armoet niet en verlost, DG A 3
kost... soo sel ickse wel weer warm maecken, ofse kout of warm is, KKa 5
wijn... ik dronkse... uit, DH B 2
de kas... je vontze/ zo zouze, VG A 2
wond, al wasse noch so quaat, VG A 3 vo
staat, al isse noch zo eerlijck, VG A 3 vo
fout... vermijdtse te ontdecken, GB A 4
de peere..., soo wilse veeltijdts vallen, GB C vo
een pots... dat ikze ooyt zag, IS A 2
kroes..., wiltse maer vol schencken, BL 19
UL naem, mijn Heer is die R.L. ...? Jase, BV 13
kop zo murw zou beuken, datze, SM 14
beker... dat ikze mee genoomen had, SM 26
beker... die had peet A. gestoolen/ datze ze had weg genoomen, SM 27
dese ring... hebje ze... opgeslooten in je kist, SM 27
klucht... of datse maer versint is, SM 7
pot... ze stater noch, Es 5
bierkan... ze kost moy elf stuivers, ES 6
besien sy de stien wel 10. mael, eer syse leggen, LW 165
heit hy een kanne wijn off bier ghedroncken, hy heitse betaelt, LW 167
mijn keel die brant mijn, al stackse vol voncken, LW 169
die de waerheid soo lieff hebben, dat syse te veel sparen, LW 175
(mantel) sel ickse jou we'er geven/ aers hadser ghebleven/ gaff hyse mijn we'er, LW 187
onse beurs/ tot datse is leegh, LW 187
een weinig eer/ wy souwens soo wel verpraten, LW 189
de gratie/ hy salse... senden/ dat hyse ons... sal stieren, LW 225
mijn tong/ sy doet niet, LW 233
de broeck/ maer se dientje doch niet, laetse vrij blijven by jou man, die pastse beter... je soutse niet stofferen kennen/ as syse an hebben, LW 241
die jou vande tong-riem ghesne'en heeft, heit sijn geld wel verdient. Want je hebtse wel tot u wil, LW 253
de tijd is wegh, ick weet niet waerse ghebleven is, SS 311
heur neus / sy is schier een voet diep in ghevallen, SS 317
doet de deur op slet-vinck, of ick loopse op de vloer, SS 327
wat doeje met die oly zy siet as bloed, SS 355
de schreum (= schroom)/ dat ickse hebbe verdreven, SS 287
dat's wel schoone butter, sy is als een gout, SS 297
[pagina 240]
[p. 240]
(boter) verleen betaelde ickse, SS 297
een bootschap... sont ghyse, SS 335
d'ouwe kaes... en sy word haest der wormen aes, 11 (M 83)
broeck? dientse wel een hayr wijer, 16 (M 111)
een neus..., wangtse rondom met robynen... beset is, 16 (M 113)
sleutel... en hebse na laten maecken, 22 (M 141)
steen, neemt die, en wiltse binde, 27 (M 168)
stien,... asjeze draegt, 29 (M 184)
wat ien ding is mostert! ze bijt en het gien tanden, 29 (M 187)
duckaton... ick... stackse in mijn sack, 30 (M 191)
water-pot, en gietse hem in 't aengesicht, 30 (M 193)
de claren... haelts'eens voor den dach, 31 (M 202)
de schuttel... toen ickse opnam... heeftse an sticken gestooten, 32 (M 212)
wiegh... jy ghebruycktse doch niet, en ick hadse garen... te lien, 32 (M 220)
de rooster..., ick selse met me muyl soo ien streeck geven, 33 (M 225)
naem soo wiltse my uitlegghen, 34 (M 235)
(naam) set ickse onder aen, 55 (M 409)
die kost, maer gort weet hoe ickse mach, 35 (M 246)
als de kunst soo gemeen worde, soumense niet achten, 35 M 246)
deur... ick sie sy is geschildert, 40 (M 277)
herrebergh ofse hoortmen selven toe, 40 (M 278)
deur... of 'k selse met een voet... oploopen, 40 (M 279)
raet... brenghtse vaerdich, 42 (M 303)
je baert... ze is je niet in de weeg, 44 (M 313)
een buit... je zultze met men deelen, 44 (M 317)
breng de lantaren daarze hoort, 45 (M 325)
penningh... 'k hebse staegh bewaert, 47 (M 337)
(penning) ick wilse oock hebbe, 47 (M 345)
vryigheydt... g'en krijghse je leven niet weer, 49 (M 356)
wond, al wasse noch zo quaat, 50 (M 365)
staat, al isse noch zo eerlijk, 50 (M 366)
roemer... langtse P., 51 (M 379)
(roemer) je hebtse al geveegt ick hebse... vol gheschoncken, 51 (M 379)
brief en wiltse... lesen, 55 (M 408)
lanteeren... wy hebbense niet van doen, 55 (M 410)
maaghdom... wiltse... niet wagen, 55 (M 412)
beurs... en namse weerom van 't lijf, 56 (M 413)
balsem... dat hy se... niet gesmeert heeft, 61 (M 460)
tong... 'k heb ze niet by me (2 ×), 65 (M 491)
brief... gy kunt ze leezen, 65 (M 494).
hand... daar is ze, 65 (M 497)
luyfel... uit vrees of hy ze beklimmen mogt, 67 (M 515)
thee... ofze moet tien d. kosten, 68 (M 526)
wyn... men durftze nauwlyks schenken, 69 (M 537)
[pagina 241]
[p. 241]
zoetemelk... zullen wy ze... drinken, 69 (M 539)
die taal is wat plat, daarom moet men ze zo wat entrelarderen, 69 (M 541)
suiker... hebje ze der uitgenomen/ ik heb ze... niet gehad/ waar isse dan/ s. heeft ze/ heeft hy ze gehad, 71 (M 555)
snuif... ik had ze vergeten, 74 (M 583)
wervel... ze is te los/ schietze der overheen, 74 (M 583)
snuif... ze reinigt de harssenen/ ze is..., 74 (M 584)
lyst, ik moetze eens heel doorleezen, 74 (M 585)
melck... 'k selse jou een deutje minder meten, LM. 7 [1661]
(melk) 'k selseme lijk wel quyt maken, al souense de hongden uytlecken, LM. 7 [1661]
(trou-penning) meendese... te laten zien, TF Aiij
(klos) brengze, 'k zelse spoelen, TF Aiiij
(neusdoek) dooptse in wat eek, TF B iiij vo
(penning) latense... sien, TF B iiij vo
(veter) rukse vry an sticken, TF B iiij vo
(venster) doese niet weer open, TF C iiij
(bier-narm) houdse noch al van oplichten, TF C iiij
(arm) daerse 20 jaer over eliert het, datse dat... can ontlieren, TF C iiij
(braselet) daer de beer se had verpand, TM A 4 vo
roertmen strond se stinckt, TM B 3 vo
(de vloed) ge kuntze krijgen, zietze vloeien... scheptze, TL A 4 vo
(de pot) omze... te schuiven, TL B 3
(zoen) ik hadze heel van doen, TL B 2
(pot) datze Lekker niet betraept... wantze groeit terwijl hy slaept, TL B 3 vo
(een degen) z'heeft... gelegen/ als ik z' afneem met een doek, TL B 4
(wagen) stond zy maer op rat of rollen, Tg C 4
(haver) ofse stond op 't open velt, daerse swelt van dauw en regen, Tg C 4
het wijf... isse, BK, passim
de juffer ofse wel siet hoe, Co 29
de deur... se klemt soo/ ick kense niet... trecken/ leytse, Co 29
de roskam... spantse de kroon, Co 33
je hebt sulcken moyen breen rugh... se is moy rondt... hebje de uwe wel esien, Co 46
dat meysgen... hetser bootschap... ghedaen, Co 48
(tas) se weeght al moey asse doet, Co 62
(wijs) (= melodie) 'k selse wel iens nueryen, sing jeise dan naer, Co 64
de pot... of ze noch staet zoo ik ze heb estelt, W 23
om een emmer, z'is tot de kuiper, W 24
(bruid) dat ik ze... 't gat uitschop, W 29
(weduwe) zoo verbrandt ze haer handt niet, W 29
(dochter) wie zel ze trouwen, W 39
(wijn) is ze noch niet ekomen? zoo kompt ze dan flus, de baes heeft ze al bestelt, W 49
die kop... dat zy d'ierste maent, W 52
(wijn) was ze... nog niet ingekomen, W 63
[pagina 242]
[p. 242]
(wijn) zy komt... in huis, W 63
(de zak) je meught ze wel open doen, W 70
(een knoppeldoek) ken ik ze vijnen, W 72
(pot) hy betrouwt ze hier niet langer. Maer nu hy ze thuis niet verzeekert houdt, denk ik evenwel dat hij ze noch ergens al versteeken zal, W 72
(pot) z'is vol, W 79
(pot) dat ik ze onger gien steiger en stek, W 91
(pot) zij zou te buy roepen, W 93
(de specificacy) ik heb ze/ ik zel ze stellen/ toon ze, W 93-94
(pot) waer is ze/ zal ik ze aanvaarden, W 109
had hy de pot niet gevonden, men waer ze... quijt... docht hy ze te bewaeren, W 111
mijn wijf... sy is... sy wast en sy plast, KM 329
wat schaedt de aerd datse van velen werdt betreden, KM 336
(deur) doetse soetjens open, KM 337
myn kevy, isse niet ongnaertich... se blinckt as ien becken, KM 338
die ien goe ael in zijn pot het, die moetse toedecken, KM 346
de gantsche werelt... ick en begheerdese niet, KG 313
(meid) ick wodse niet hebben al liepse mijn nae, KG 313
dat leelijcke vel dat raest al waerse beseten, KS 314
een kruyck... datse barst, KK 281
men treckt een boogh... datse stucken knarst, KK 281
(koe) wil gyse verkoopen/ ick selse verkoopen, KK 295
(de koe) eer ickse kon verkoopen, KK 298
(een rondeel) ick selse u verlienen, KK 301
so haast desen yver in my branden, soo flucx is sy oock wederom uytgeblust, Mo 9
wist ick den oorsprongh maar... ick souse weeren, Mo 29
sulcken kellick met nuwe moskedel... ick dronckse, Mo 84
aanmerckende dese geringe gifte als of sy grooter ware, Mo 11
wat baat de ryckdom dan alsmense niet besteet, Mo 25
(hij) nam zyn voorste duym en schroefse in een schroef, Mo 27
leest jou ga'ing uyt dit tobbetje en schietse in dit vlootje, Mo 41
die seer schoone schenckagie... om datse haar wert geschonken, Mo 55
(de oorzaak) sy schiellijck snel ontvliet, Mo 73
de saak die is so vuyl, ick kanse niet verschoonen, Mo 82
dese druemende dweyl... dat sy wel te pas sal komen, Mo 93
so hebben syse (‘de peys’) op trouw De Treves my vergunt so ickse hebben wouw, Mo 126
dat men de sonde leert, als mense... verklaart, SB 146
los is de pannekoek... hy weetze te belezen, Bredero 2, 284 [161.]
een kyve-kater (= een twistzieke vrouw) sy wert besadicht, SB 150
een aardighe kunst sy helpter miester ande gallich, SB 155
een kan... vangense buyten 's huys, SB 173
de pot... sy is noch, SB 185
de beurs, zy heeft wel duysent vouwen, SB 186
die Hollandtsche trouw... voor diese soecken souw, SB 188
[pagina 243]
[p. 243]
niemant weet vande noot, dan diese... proeft, SB 195
de deur... of ick loopse op met ghewelt, SB 216
de sleutel... hy hetse hier inne leyt, SB 221
levert my de act, of geeftse dese vrouw, Ick hebse niet volmaackt, SB 231

b) Renaissancistische Stukken

is mijn macht te kleyn... jaze, Co 100
de rou... ze slyten moet, Co 105
u smart datze my min zoud' als u beschaden, Co 105
sulcke min... verdwyntze, Co 110
de liefd' is blint... s'en oordeelt niet alst is, dan als s'het garen wou, Co 110
my rout de moort niet, maer kond' ick, ick deedze noch, Co 125
wasser oock rechte voort een ergher roch in zee, sy quam ons wel aen boort, Co 192
om dat de overdaedt min heeft alze behoeft, en meer wil alsse mach, Co 192
gheen sieckte so swaer of ick kense helpen, Co 200
neemt ghy dees witte hinde, en offertse my, Co 293
ziel... zo datse niet, Co 330
schenckt nu de kan weer vol en gheeftse de doctoor, Co 335
de ziel... leeft tot datz'in, Co 339
belet zijn herdicheyt... so laet ickse... maken weeck, Co 348
de ziel, na datze heeft verlaten de sterffelijcke romp, Co 351
ick hebse bewaart, ick hebme pis ehouwen, Co 358
dat die mijn fiere gheest zo boers begint te suffen, daarse noch angst noch vrees te voren kond' verbluffen, Co 389
zijn gunst... verquisten: ghelijck ick doen soud, waart se van my wiert besteet, en icks' in heyloosheyt... versleet, Co 392
de swaricheyt is groot, of schijntse groot te wesen, Co 399
hy wil zijn hut niet ruylen hoe slecht s'oock is, Co 409
doet mijn ziele rusten, en wiltse... verlusten, Co 414
scheurt de jonghe maacht... en slachtse, Co 414
(wet) dat diese niet sou keeren, Co 417
de kamp, hoe swaar sy vil, aanvaarden, Co 417
daar wanhoop... rijst... eer dat se my vervloeckt doen twyff'len aan de goden, ghelijcks' alreede doet, Co 423
de reed'lijckheydt... sy verstaalt alleen den... soon van T., Co 437
mijn suffe ziel kent pack niet draghen, maar se moeter pijnlijck onder smoren, Co 440
(borst) prantse... en parstse, pijntse, Co 440
wet... sint dat natuur se'r schreef, Co 447
dat is ien meyt, ick prijster datser... ken voegen na den tijt, Co 464
een loghen... smijtse, Co 475
myne raadt... zalze strecken tot, Co 476
(peck lap) als die warm wordt, dan houdtse soo versoort, Co 508
[pagina 244]
[p. 244]
een tabackjen 't En is niet noodich dat ghy de waert daer om quelt, ick hebse by my... die eerst versch aen komt, die is der Heer gheschoncken... se is soo degelijck als ick oyt hier sach, Co 514
(de kan) se is leech... dat ickse hier sou brenghen, Co 521
ick heb mijn botter... verkocht, die boven wat leeck, maer onder wasse wel onbeschoft, Co 521
(een bockse) ick rockse... van je gat, Co 522
jou mont... dan heeftse rust, Co 532
(turf) kenjese niet met de mant laten ofdalen, Co 532
de maer is soo groot niet, alsse wel was voor desen, Co 537
mijn deughd... al sou hyse versieren, Co 541
(een stadt) of je se niet en socht, Co 542
dit meysjen... als jese vryen woudt, Co 542
(de stadt) want se leyt ons... recht in 't oogh, Co 542
gheleertheyt... zy... zy... trouvve ghezellin, Co 558
indien ick boet verbeurt heb 'k wilse graech betaelen, Co 567
gheleertheyt is een gezellinne, ick salse, Co 570
wetenschap... zy zal, Co 572
(leer) is zy niet goddelijck, Co 573
mijn konst... vlietze daerom niet te leeren, Co 573
dese schuyt... wasse oock voorzien met muzijck, Co 583
die de koe zijn is, vatze by de hoornen, Co 601
versuymt geen tijt, maer laet s'ons wel besteden, Ho 60
(brief) geeftse aen P., leest gijs' mijn heer, Ho 72
d'aldercleenste vonck sal in ons herte wassen tot datse wert een vlam, Ho 79
prophesij/ als ickse ken voor vals, Ho 80
tot vechten isse goet, ick kent, u rechter hant, Ho 92
de rust socht hijse niet, Ho 97
als de smerte comt, kan hijse niet verdragen, Co 117
maer jck draech leijde min en canse niet genieten, Ho 127
(saeck) ick en salse' om u wel aen een sijde setten, Ho 162
wat handt heeft oyt haer soo vernuftich mercken laten dat sij, Ho 163
(de waerheit) en sij vliecht ommendom, Ho 168
de maene... van het gruwel dat zy siet, Ho 223
de maen... dat zy haer doodtveruw set, Ho 252
de maen... zy heeft my toegheknickt, Ho 254
de son... sij nijght nae's aertrijx kim gheelijck het aenschijn, Ho 385
de siel... zy zich magh beleghen, Ho 390
die de kroone draeght, en hoeftse niet te werven, Ho 392
de hoop die was te groot En oftse, Ho 402
niet ontvlien (hoe zeer oock ghijse vliedt) een kling, Ho 402
de kroon die ghij verliest; al wasse' u aengebooren, Ho 416
den lof des dichters... ick bense' u schuldigh, Ho 428
de smaeck soo smaeckeloos, dat se geen spijs moght luchten, Ho 429
[pagina 245]
[p. 245]
de liefde is niet licht: sy hoopt, Bo 1, 19
hoe ick de min meer deck, hoe ickse meer ghevoel, Bo 1, 24
de killende wijn... sy sengert mijn verstandt, Bo 1, 25
wat my de morghen brenght. Brenght sy my d'eer of brenght sy, Bo 1, 53
wat let u kloecke hand dat sy my niet beneemt mijn... leven, Bo 1, 82
maan... wanneer sy helder rijst, Bo 1, 106
myn ziel is so verblyt so dat sy twijffelt, Bo 1, 119
de quade arch-waan... sy gheeft myn hart gheen rust... sy doet my... verwachten, Bo 1, 131
(melk) brengh ickse... om seven duyts, Bo 1, 146
(melk) al isse schoon van overmorghen, Bo 1, 147
hoorden de werelt my ick souwse lief u geven, Bo 1, 183
sotheydt is van dier ghedaant, dat sy haar selfs de wyste waant, Bo 1, 191
de min... hoemense ghebruycken moet, Bo 1, 308
de min... die vondense so goet, Bo 1, 316
(de min) dat men se besicht als wijn, Bo 1, 317
(wijn) wies' in tegendeel... innegulpt, Bo 1, 317
haar luyt is wat ontsnaart, ghy moetse wat verstellen, Bo 1, 342
ick weet een beter raat, al iszy schoon wat wreet, Bo 1, 368
de kercker van de geest, vermits sy hem besluyt, Bo 1, 372
ick sal die vingerling... steken, daarse geen levend' mensch... my sal afbreken, Bo 1, 357
de eedle wijn... wiese... inneemt, Bo 1, 379
als de ziel de holle romp verlaat dat sy niet wederom... gaat, Bo, 388
so blijft me keel so fix... ick moetse toch doorspoelen, Bo 1, 331
onse stadt en is gien hoyschuur, s'is soo niet uyt esturven, Bo 1, 392
de lelijckheyt is een deucht, want zy bewaart de vrouwen, Bo 2, 271
laat nu mijn herrefst toe dat zy in vaarsen zinght, Bo 2, 299
jou pols voelt, of sy jaacht of slaat, Bo 2, 305
(brief) dat ickse noch eens lees, Bo 2, 374
een juwelier heeft een kost'lijcke steen, hy salse daarom niet vertrouwen ellick een, Bo 2, 377
ick vloeck u wetenschap en machse oock wel vloecken vermits dat sy, Bo 2, 400
deur... isse dit of dat, Do 51
U maeghden-roos... R. hadse wech, Do 56

c) Coornhert

de puls... stercker began te kloppen dan sy van te voren gedaen hadde, LH 29 d
ring... hy hieltse soo waerdt datse nemmermeer van sijnder handt en quam, LH 39a
men moet den wijn wateren... alsmense ghedroncken heeft, LH 78 b
wilt de zee niet verwijten dat zy, LH 89 a
brugghe... men noemtse die gansen brugge, LH 110 a
opten eenen planck die aenden balck daer sy op lach niet vast ghenaghelt en was, LH 5 a
(spieghel) datze hem dient tot, Zk 1
[pagina 246]
[p. 246]
(honig) dieze gesmaackt heeft, Zk 12
(molen) zy zal ghoed meel maken, Zk 31
(weg) zy zal hem... leeden, Zk 43
(weg) dat zy haren volhardighen betreder leedt, Zk 56
(vreze) daar inne zy blyft, Zk 59
(plaaster) omdat zy het zeer bytet, Zk 67
(drank) ist dat zy komt tot hare werckinghe, Zk 82
nadien hy den pinne niet gheraackt en heeft, maghmen oock... zegghen dat hyze gheraackt heeft, Zk 233
d'ontfanghen weldaad... hy loontse, Zk 270
slechte spyze... want ick bense niet ghewone, Zk 277
een eycken boom wordt langsaam, zy duyrt lang, Zk 301
die drancke (al waar zy oock bitter als galle), Zk 321
veel die weelde hebben, maar weynich dieze konnen bedwinghen, Zk 324
heeft hy gheen rijckdom, hy en begheertse niet; valtse hem toe, hy en betroutse niet, Zk 357
(de molen) daar zy by ghebreck van, Zk 405
die const... als sy, CC 18
mijn rijckdom... ick souse... weer... geven, CC 32
wy sullen u conscienci so verzachten datse u heele nachten laet slapen... datse haar naerstich wachten traechlic sal versuymen, CC 41
(spiegel) daer isse, CC 46
hi geeft haer den nieuwen rock en helpse haer an/ trectse my doch aen, CC 50
(rok) sy is nochtans heel gemackelijck, CC 59
(wijn) al mijn leedt verdrijftse, CC 65
het vier verdort mijn tonge, doetse schilfrich schaven, CC 75
verslagen waer myn heete dorst wou hyse stelpen, CC 75
des gangers voet wrijft, wringt en vilt tot datse bloot is, CC 134
die onderscheyt... ic hebse welverstaen, LL 56/57
de siele... sy moet... zwerven, LL 68
wat nut en lustich les is my daer gegheven? Ick hebs oock niet alleen int papier gheschreven, LL 259-61
dats een corte lesse, men leertse op staende voet, LL 1045
dien achterclap doet my... suchten, want sy verbeelt my een... duchten, LL 1136/37
(weg) ghy vintse, CC 228
(rust) weynich synder diese winnen, CC 269
diens weldoen gaart een schat, daarse geen dief noch mat, CC 315
wil ick mijn lesse eynden, begint ghyse te leeren, CC 321
(wijn) dient sy ooc den matighen luyden niet, CC 325
(huid) wiese ghenaeyt hadde, CC 326
wellust... soo moet mense immers lang ontberen, CC 342
(brief) wilt ghyse dan niet self leesen, sy is niet lang, CC 359
(suiker) ja hoe zijse by handen vol in haer snuyteldoeck knoopte, CC 364
(wet) ghy zultse onderhouden, CC 415
[pagina 247]
[p. 247]
(konst) den boer maackt zy edel, den nederen verheeft zy... gheeft zy, CC 426
treckt den bril van u nues, treedtse in... stucken, CC 469
(een klok) ghy hebtse, CC 427
de plaagh... komtse, ick achtse niet, CC 438
al is die straf schoon recht, zy maackt nochtans ellendigh, CC 468
dees bril...; heeft zy eenigh name?, CC 470
de wet... daar zij het quaadt... verbiedt, eyscht zy... en daar zijt goedt beveelt, eyscht zy..., CC 476
wet... om dat zy zo zoet is, CC 478
den wille Godes... want zy drijft... uyt al des herten boosheydt, CC 431
die wijn is zo bitter, rechts of zy al vol roet hing, CC 494
(olie) dat de ghene diese in zijn lampe brandt... datse verminderen sal..., want sy van sulcker aert is dat sy, CC 516
(brief) hy ontfingse, brackt op, las die, CC 518
dat de name... goedt is, daer by is sy by Th. ghehaet, CC 521
(weg) sy is effen en licht, CC 556


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over H.L. Spiegel

  • over D.V. Coornhert

  • over Karel van Mander

  • over P.C. Hooft

  • over Christiaan van Heule

  • over Philips van Marnix van Sint Aldegonde

  • over Constantijn Huygens

  • over G.A. Bredero

  • over Samuel Coster

  • over Willem Ysbrantsz. Bontekoe

  • over Anthonis de Hubert

  • over G.C. van Santen

  • over Joost van den Vondel