Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Hoofdstuk X.
Waarin Jan ons over zijnen zoon Karel onderhoudt, en iets verhaalt over een woord, dat hij niet onthouden kan.

Op het oogenblik dat Richard Noirqueur en Alfred De Neef in de gelag-kamer trekken, in afwachting dat de meeting beginnen zou, zat baas Tronez, als naar loffelijke gewoonte, achter zijnen toog te slapen en snorkte als eene stoommachine. Zijn neus, die doorgaans paars is, vertoont nu al de kleuren en tinten van den regenboog. Het blauw en het paars, benevens het karmozijn, behouden evenwel de bovenhand. Het reukorgaan dat op het gezicht van den gewonen sterveling doorgaans een siraad is, soms ook wel een kenteeken, is bij baas Tronez eene geschiedenis; de geschiedenis van den vadsigen jeneverdronkaard.

- Hola, de baas! roept Richard.

De baas opent zeer bedaard zijne rood geaderde en uitpuilende, zeegroene oogen, die voortdurend in tranen zwemmen, ziet verwonderd rond, als kwam hij pas voor de eerste maal ter wereld en vraagt:

Heeft iemand geroepen?

- Twee glazen bier! schreeuwt Alfred, terwijl hij op de tafel slaat.

- Ja, ja, mijnheeren, ik ben hier! Ik heb het wel gehoord, zegt Tronez verdwaasd. Ida! Ida!

Aanstonds verschijnt het vinnige meisje, en vraag wat haren vader believen zou.

- Vraag het aan die heeren, antwoordt baas Tronez, die aanstonds zeer ijverig en bedaard zijn vorige bezigheid

[pagina 78]
[p. 78]

herneemt.

Pas heeft Ida de twee glazen bier gebracht of Jan en Cies, waarmede wij reeds kennis maakten, komen de herberg binnen.

- Ha sa, burgers, zoo vroeg op uwen post? Daar haalt gij eer van, zegt Richard.

- Wanneer liet de welvaart der werklieden geldt, antwoord Jan, dan zijn wij op onzen post; dat staat vast!

- Al moesten wij de Noordzee overzwemmen om er te zijn! voegt Cies er bij.

Ida verlaat de kamer.

- Wat drinkt ge? vraagt Alfred.

- Ik zou wel een glas bier drinken, meent Jan.

In dat geval drinkt Cies ook een glas bier.

- Waarom geen klaren? Dat is zoo goed en geeft appetijt?

- Pequet? Nu! dat is ook al goed; als het maar drank is en sterk.... Eli.... baas Tronez!

- Het is nutteloos u tot den baas te wenden, zegt Cies; ik ken hem: hij slaapt zes-en-twintig uren per dag.

- Wat zal er u believen? vraagt Ida, die onderwijl binnen gekomen is.

- Twee glazen pequet.

Een oogenblik nadien is de drank ingeschonken.

- Kom hier mijn poesje, dat ik u betale! meent Jan.

- Betalen? Gij droomt zeker burger Jan. Wij zijn het, die betalen, verklaart Alfred.

- En drinkt maar op, zooveel gij wilt! bevestigt Richard.

- Wij zullen van de gelegenheid gebruik maken! schikt Jan.

- Op uwe gezondheid! zeggen de beide werklieden, terwijl zij den inhoud van hun glas, met éénen teug, door de keel gieten.

- Maar, hoe komt het, dat gij ook geen pequet drinkt? vraagt Cies.

Beide heeren verontschuldigen zich, dat zij reeds den

[pagina 79]
[p. 79]

geheelen dag zooveel jenever gedronken hebben. Zij moeten immers op hunnen post zijn voor de meeting.

- Zou er volk zijn? vraagt Richard, wellicht als afleiding voor de lastige vraag van Cies.

- Daar is geen twijfel aan, meent deze.

- De gemeente staat gansch in rep en roer. De geheele bevolking is te been, bevestigt Jan.

- De zaal zal te klein zijn, oordeelt Cies; maar het schijnt dat men te Charleroi en te Bergen iets van onze bijeenkomsten gehoord heeft. Er zijn acht brigaden gendarmen aangekomen.

- Die duivelsche haren mutsen vindt men overal! mompelt Alfred.

- En zeggen, dat zij ook meestal werkmans-kinderen zijn! verklaart Richard, en dat zij tegen den burger en den werkman durven opstaan en samenspannen met de uitbuiters, de verdrukkers van het arme volk.

- Dat heb ik aan mijnen Karel zoo menigmaal gezegd, bevestigt Jan.

- Wie is dat, uw Karel? vraagt Richard.

- Wel, mijn Karel, mijn zoon, de gendarm!

- Zoo! uw zoon is een gendarm?

- Ja, en zij hebben het ook niet altijd schoon, de mannen der orde! Mijn Karel heeft eens in een oproer eenen steen op zijn hoofd gekregen, dat hij van zijn paard tuimelde, en eenieder dacht dat hij morsdood was.

- Moesten zij mij te na komen, bevestigt Richard met overtuiging, ik zou er op schieten als op musschen. Men moest al die sabelmannen opknoopen.

- Maar ze zijn toch ook niet vrij; ze moeten hunnen dienst doen, verzekert Jan, die wellicht eene lans ten voordeele van zijnen Karel breken wil. Karel schrijft mij nog altijd, dat de pispissine zoo streng is.

- Hoe heet ge dat ding? vraagt Alfred lachend.

- Wel 't is de pispissine, geloof ik, waarvan hij altijd spreekt.

[pagina 80]
[p. 80]

Hier volgt een algemeen geschater. - Ha, Ha, Ha! De pispissine!... De discipline, meende Jan zeker. Deze verklaart, dat hij het woord maar niet onthouden kan. Immers ‘pispissine’ of ‘discipline’ het is al een; men verstaat toch wat hij zeggen wil.

- Wij moeten oppassen, fluistert Richard Alfred in het oor. Jan heeft eenen zoon bij de gendarmen. Wij mogen onze geheime inzichten niet verklappen. Die mannen zijn nog te groen.

Alfred knikt toestemmend.

- Nu, alles wel ingezien moet ik bekennen, dat de gendarmen het ook niet altijd breed hebben. Zij moeten de bevelen van hunne oversten naleven. Het beste is nog dat de werklieden kalm blijven en elke botsing met de Policie of de gewapende macht vermijden. - Wat zegt gij daarvan; burger Noirqueur?

- Ik stem met u in. Dat zij liever klinken en drinken en vroolijk zijn. De werkman heeft niet alle dagen gelegenheid tot vermaak!

Alfred lacht heimelijk, als wilde zijn lach beduiden: Het echte middel om kalm te blijven!

- Maar om te drinken moet men geld hebben, meent Cies.

- Wat dat betreft, wij betalen alles! bevestigt Alfred.

- Bravo, Bravo! Zie, dat is gesproken! Hola, baas! Nog een paar borrels, schreeuwt Jan.

De baas verrijst weder voor een oogenblik uit zijnen letargischen toestand, en vraagt met ernst en belangstelling:

- Heeft iemand mij geroepen?

- Nog een paar borrels! huilt Jan.

- Ida! Ida! grommelt Tronez met zijne basstem.

Of nu de baas op zijne beurt zich herinnert, dat hij sedert bijna een half uur zelf geen borrel meer genuttigd heeft, weten wij niet. Zooveel is zeker, dat hij zich zoo ietwat een glaasje van acht uit eenen liter volschenkt en met zichtbaar genoegen het hartsterkend vocht, met

[pagina 81]
[p. 81]

éénen teug, naar binnen giet. Daarna, waarschijnlijk afgemat door zooveel inspanning, herneemt hij zijn ontijdig onderbroken uilken, met begeleiding van krachtig gesnork.

Ida, die zeker wat oponthoud gehad heeft, komt intusschen schielijk de herberg binnen, en vraagt:

- Wat verlangt gij, vader?

Daar zij echter geen antwoord bekomt, slaat zij even de oogen op hem en mompelt:

- Hij slaapt alweêr!

- Wij hebben twee borrels gevraagd, zegt Jan.

Ida schenkt het bestelde, en zich tot Richard Noirqueur en Alfred De Neef wendende zegt ze:

- Mijne heeren, gij hebt mij gisteren allerhande vragen nopens Jef Claessens gedaan. Zoudt gij niet verlangen hem eens te spreken? Ik zal hem gaan roepen, 't is toch zoo'n brave jongen, mijne heeren, en zoo goed! zoo gedienstig!

Ida zou wellicht hare loftuigingen over Jef nog een half uur voortgezet hebben, want, als de gelegenheid om van bedoelden jongeling te praten zich maar voordoet, dan is zij in haren schik; doch daar schiet baas Tronez eensklaps wakker en vraagt met veel belangstelling:

- Hebt gij iets gevraagd, Ida?

Waarop liet meisje zeer bedaard antwoordt:

- Neen, vader, ik zegde enkel, dat gij het zoo lastig hebt achter uwen toog.

- Ha, dan is het goed! knikt de baas toestemmend. Ik zal gedroomd hebben.

Hiermede, blijkbaar gerust gesteld, luikt hij weder de oogen.

- Zoodat gij niet verlangt, dat ik Jef eens ga...?

De woorden blijven Ida in den mond, want.... de deur vliegt eensklaps open en de vernoemde persoon treedt de herberg binnen.

- Heere! mompelt Ida ter zijde: ‘Als men van den duivel spreekt ziet men zijnen staart’. Maar, 't is waar,

[pagina 82]
[p. 82]

ik heb nog mijne gemeene alledaagsche muts op; wacht, ik loop aanstonds mijne beste opzetten

Hiermede verwijdert zij zich spoedig, terwijl een gesprek begint, dat het onderwerp van het volgende hoofdstuk zal uitmaken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken