Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

Hoofdstuk XXIV.
Na lijden komt verblijden.

Lang duurde de omhelzing als wilden beiden, vader en zoon, op eens al liet geluk genieten, waarvan zij zoovele jaren verstoken bleven. Het was alsof hunne zoolang van elkander gescheiden harten, tot één hart versmolten.

- Vader, zegt Jef na eene poos, mijn goede vader wat moet gij toch geleden hebben?

- Helaas! ja, mijn zoon; veel, oneindig veel! Na het vertrek uwer ongelukkige moeder verviel ik in eene voortdurende zwaarmoedigheid; mijn hart was gebroken. Dag en nacht dacht ik aan haar; het was mij, alsof hare beeldenis alles rondom mij vervulde. Wel kon de tijd mijne droefheid eenigszins matigen doch niet verdrijven, en nooit heeft eene tweede liefde zich van mijn hart meester gemaakt. Neen, nooit heb ik er kunnen toe besluiten een huwelijk aan te gaan, wat schitterende partijen er zich ook voordeden.

- Hoe wonder is God in zijne werken! besluit moeder Claessens, en hoe goed weet Hij alles ten beste te schikken!

- Nu, mijn zoon, heb ik u eindelijk gevonden en tevens uw edelmoedig en heldhaftig karakter leeren kennen. O! het bloed dat u in de aderen stroomt is wel het bloed mijner Lenora. Uw karakter en uwe handelwijze, uw openhartige blik, zelfs zonder den brief, zouden mij schier uwe herkomst doen raden. Nu kan ik, door u bemind, nog eenige gelukkige jaren beleven, nu krijgt mijn zwoegen en werken een doel; voortaan zal slechts de dood

[pagina 178]
[p. 178]

ons kunnen scheiden.

Hoe zullen wij de verschillende en onstuimige gevoelens beschrijven, die deze verklaring in Jef's en moeder Claessens' gemoed doet ontstaan! Beschrijft men de duizenden kronkelingen die bliksemvuur door het luchtruim slingert? Beschrijft men de millioenen golven, die de orkaan op de onmetelijke vlakte van den Oceaan opzweept, wanneer de zee tot het diepste van haren geheimnisvollen schoot omgeroerd wordt? Daartoe is geene menschelijke pen in staat. Zoo ook is het met de afwisselende indrukken van het hart en van den geest, wanneer het gemoed door hevige aandoeningen geschokt wordt. Honderden gedachten ontstaan op eenen oogwenk in ons brein, verzwinden en dagen weer op, nemen af en toe, of mengen zich verward dooreen en teelen weer andere denkbeelden, tot de mensch zelf niet meer weet, of hij zich verblijden of bedroeven moet.

- Voortaan zal slechts de dood ons scheiden!

Die woorden schetsen op eens Jef's nieuwen toestand. Zij beteekenen eene moeder, eene teergeliefde zuster verlaten, die arm maar deugdzaam zijn en met wie bij, van jongs af, al des levens zoet en zuur gedeeld heeft. Eene moeder, die hem gezoogd heeft, die hij bemint als het licht zijner oogen, eene zuster, die naast hem in de wieg heeft gelegen en voor wien hij duizendmaal zijn leven zou opofferen; kortom twee wezens, die zoo innig deel maken van zijn bestaan als het harte van het menschelijk lichaam. Maar, die moeder, die zuster, hoe engelachtig goed ook, zijn toch in weerwil van alles eene pleegmoeder, eene pleegzuster, en daar tegenover staat zijn vader, wiens bloed hem in de aderen stroomt en hem zegt:

- Voortaan zal alleen de dood ons scheiden!

Wat folterende strijd tusschen het hart en de natuur!

Zal hij de natuur, het bloed, zijnen vader verloochenen om geen ondankbare te worden? Zal hij de liefde zijns vaders versmaden om alleen de inspraak zijner liefde voor Louise en voor zijne pleegmoeder te volgen?......

[pagina 179]
[p. 179]

Eensklaps richt Jef het hoofd op en wendt zich met vastberadene, doch tevens eerbiedige en zoete stem tot zijnen vader:

- Ik dank God, zegt hij, dat ik U, mijn Vader, mocht wedervinden. Ja, die dag is de gelukkigste mijns levens! Ik zal mij beijveren om zooveel mogelijk u voor uw vroeger lijden te vergoeden en ik bedank u, in naam mijner moeder, die in den Hemel is, en wellicht onze ontmoeting zegent, voor de onafgebrokene liefde, die gij haar toegedragen hebt. Doch, Vader, ziedaar mijne tweede goede moeder; zij heeft mij opgekweekt, gekoesterd, bemind als haar eigen kind en heeft mijne zorgen noodig. Zeg, Vader, kan ik, mag ik haar verlaten? Mag ik een ondankbare worden?

Moeder Claessens schiet snikkend toe:

- Neen, jongen, zoo niet! Uwe zelfopoffering ware te groot, zij ware zonde! Ik mag en wil niet den zoon van zijnen vader scheiden. Het kin 1 is zijnen ouderen gehoorzaamheid verschuldigd! Wel is waar, valt het mij pijnlijk te denken, dat gij ons nu weldra zult verlaten. De overtuiging, dat voortaan eene gelukkige toekomst u te wachten staat, zal mij echter troosten en moed verschaffen. Al wat ik wensch is, dat gij uwe voedstermoeder en Louise, soms no" eens zoudt herdenken.

- Edele ziel! zegt de Gouverneur tot mijnheer Lemonnier.

Deze staat sprakeloos.

- En dan, Vader, dit is nog niet alles. Ik heb eene zuster en die zuster, engel van onschuld, liefde en schoonheid, die zuster is mijne verloofde!

- Arme Louise! zucht moeder Claessens; van droefheid zal zij sterven!

- Waar is uwe zuster, kan ik haar niet zien? vraagt mijnheer Lemonnier.

- Ach! ook zij was tijdens de ontploffing in de mijn en werd gewond. Nu ligt zij te bed.

Mijnheer Lemonnier blijft een oogenblik als stom, daarna

[pagina 180]
[p. 180]

zegt hij:

Denk niet, mijn zoon, dat ik uwe liefde wil afkeuren noch tegenwerken. Ik zelf heb te veel naar het hart geleden om u van elkander te willen rukken.

Bij het hooren dier woorden grijpt Jef met vervoering zijns vaders hand, kust ze vurig en stamelt: Dank vader, dank voor uwe goede woorden!

- Ach, mijnheer Lemonnier, hoe vervult gij mijn hart met vreugde, weent vrouw Claessens, uitzinnig van blijdschap. Mijne dierbare Louise had wis en zeker eene scheiding niet overleefd; zij ware het bestorven van smart! Hoe gelukkig zullen mijne beide kinderen zijn! Ik wil zeggen, uwe beide kinderen, herneemt de goede vrouw eerbiedig, alsof zij meende zich missproken te hebben.

Intusschen ligt Louise in het aangrenzende kamertje, meer nog gekweld door angst en vrees als door lichamelijk lijden, het gesprek af te luisteren. Met kloppend hart en gloeiend hoofd verbeidt zij de ontknooping van al die wondere gebeurtenissen. Daar treden de Gouverneur en de heer Lemonnier, benevens vrouw Claessens en Jef, haar ziekenkamertje binnen.

- Broeder!... mijn broeder! weent zij; ik dacht u te verliezen en te sterven!

- Wat een lief meisje! fluistert mijnheer Lemonnier de Gouverneur toe. Hoe gevoelig! hoe liefderijk!

Zich tot haar wendende, die op eens zijne genegenheid verworven heeft, vat hij haar bij de hand en zegt vriendelijk:

- Neen, kind, gij zult uwen broeder, uwen verloofde niet verliezen! Ik zal gelukkig zijn u mijne dochter, de bruid mijns zoons, te noemen.

Louise's tranen getuigen van eindelooze dankbaarheid en zaligheid.

- Mijnheer Lemonnier, zegt de Gouverneur, uwe handelwijs is schoon en edel! en zich tot allen wendende:

- Tot nog toe, vervolgt hij, ben ik bijna als lijdelijk

[pagina 181]
[p. 181]

toeschouwer bij uwe huiselijke vreugde aanwezig geweest. Te midden der algemeene droefheid en verslagenheid, die deze gemeente treft, heb ik hier rust, vrede en stil geluk gevonden. Een vader vindt zijn kind terug; een kind zijnen vader. Ik was hier gekomen met de gedachte armoede en ellende te kunnen lenigen. In plaats van dit alles vond ik hier eensgezindheid, liefde en geluk, onbaatzuchtigheid en zelfopoffering! Neen, waarlijk ik wist niet, dat - indien ik mij zoo mag uitdrukken - er zooveel nederige weelde en oprecht geluk onder het werkmansdak kon heerschen. Ik verlaat u dus tevreden, verheugd, getroffen door de blijde gebeurtenis, die hier is voorgevallen. Ik verzeker, dat ik u bij het Hoogere Bestuur niet zal vergeten. Schenkt mijnheer Lemonnier heden geluk en fortuin aan zijn kind, zoo denk ik voor Jef, den moedigen werkman van voorheen, de belooning te bekomen, waarop een held als hij te recht aanspraak mag maken.

Hiermede groet de Gouverneur met veel welwillendheid, drukt mijnheer Lemonnier en Jef de hand, en stapt de nederige werkmanswoning uit.

Eenige dagen later ontving Argus, alias Alfred De Neef, medeopsteller van ‘Le Devin Beige’ de volgende huwelijksmededeeling:

M.

‘Mijnheer Philippe Lemonnier heeft de eer u het huwelijk te melden van zijnen zoon Jozef, ridder der Leopold's orde, bestuurder der koolmijn “La Sirène”, met mejuffer Louise Claessens’.

De rubriek ‘Aristokratische zedeleer’ werd niet vervolgd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken