Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Infinitiefconstructies bij Verba Sentiendi' (1975)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/taalkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Infinitiefconstructies bij Verba Sentiendi'

(1975)–W. de Geest–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 343]
[p. 343]

Infinitiefconstructies bij Verba Sentiendi

W. de Geest Ga naar eind1

1.

Traditionele grammatici als den Hertog en Poutsma ontleden zinnen als

 

(1) Ik hoor Kaatje zingen.

(2) Ik zag hem komen.

(3) Ik ruik de aardappelen aanbakken.

(4) Hij voelt het hart kloppen.

 

als enkelvoudige zinnen. Voor den Hertog zijn de infinitieven te beschouwen als gevallen van bepaling van gesteldheid. Zij vermelden het resultaat van een door het gezegde uitgedrukt waarnemen en kennen dit resultaat aan de bepaalde zelfstandigheid toe. (C.H. den Hertog, 1915- 19, p. 60-61) Voor Poutsma zijn de infinitieven ‘Predicative Adnominal Adjuncts denoting an attribute of an object (a person or a thing) in which it is perceived or discovered to be’. (H. Poutsma, 1928, p. 339-378) Voor beide auteurs zijn de infinitieven een complement bij het direct object van de enkelvoudige zin.

 

Jespersen rekent dergelijke accusatieven cum infinitivo tot de categorie der ‘dependent infinitival nexus-objects’. (O. Jespersen, 1937, p. 53 sqq.; 1961, p. 278 sqq.) Aan de basis van dit voorstel ligt de opvatting volgens welke het object samen met de infinitief te beschouwen zijn als een geheel, een ‘nexus’ (t.o.v. ‘junction’) De hele nexus is direct object van het hoofdwerkwoord. Binnen de nexus zijn respectievelijk ‘Kaatje’, ‘hem’, ‘de aardappelen’ en ‘het hart’ te beschouwen als subjecten van de infinitieven. Volgens deze interpretatie krijgen de zinnen (1) tot (4) dus de status van samengestelde zinnen.

 

Met de vermelding van deze controversionele opvattingen is meteen ook het probleem gesteld van de constituentenstatus van wat traditioneel accusativus cum infinitivo heet. Het is mijn bedoeling na te gaan of met een analyse die gebruik maakt van het transformationeel- generatief model dit probleem niet tot een meer bevredigende oplossing kan worden gebracht. Dat de weliswaar vooruitstrevende ‘Nexus - Junction’-theorie van Jespersen ontoereikend is omdat ze te algemeen is en te impliciet werd geformu-

[pagina 344]
[p. 344]

leerd, is reeds betoogd door Peter S. Rosenbaum (1967a p. 109-114) en door Pieter A.M. Seuren (1969, p. 139-140).

2.

Ik wil eerst aantonen tot welke inconsequenties de door den Hertog en Poutsma voorgestelde interpretatie leidt van zinnen als (1) tot (4). De analyse van b.v. (1) als enkelvoudige zin impliceert dat er een predikaat is bestaande uit drie delen: het verbum sentiendi, een object en een bepaling van gesteldheid, c.q. een infinitief. Men zou voor deze analyse een herschrijfregel kunnen bedenken waarbij ‘Predikaat’ als volgt wordt ontwikkeld:

 

(5) Predik → V + NC + V.

 

Deze ad hoc formalisering zou dan voeren tot het diagram:

 

(6)



illustratie

Het voordeel van diagram (6) is dat het enerzijds de consequente weergave is van den Hertogs en Poutsma's hypothese en dat het anderzijds ook duidelijk maakt hoe inconsistent ze is.

 

Indien men binnen het subject-object model met Chomsky (1965, p. 71) aanvaardt dat de herschrijfregels ook impliciet de functionele relaties aanwijzen, dan geldt in diagram (6) voor ‘ik’ de subjectsconfiguratie [NC,Z] en voor ‘horen Kaatje zingen’ de predikaatsconfiguratie [Predik, Z]. Dit betekent dat ‘ik’ subject is van de zin ‘Ik hoor Kaatje zingen’ en dat ‘horen Kaatje zingen’ predikaat is van dezelfde zin. De objectsrelatie wordt als volgt uitgedrukt: [NC, Predik], wat impliceert dat ‘Kaatje’ object is van ‘horen Kaatje zingen’. Voor de hoofdwerkwoordrelatie geldt [V, Predik] en dit zou betekenen dat ‘horen’ en zingen' beide hoofdwerkwoorden zijn in het predikaat ‘horen Kaatje zingen’.

Het is duidelijk dat noch den Hertog noch Poutsma ooit hebben beweerd dat ‘Kaatje’ zowel object van ‘horen’ als van ‘zingen’ is en dat er in het predikaat twee hoofdwerkwoorden zijn. Deze ongerijmdheid is enkel de con-

[pagina 345]
[p. 345]

sequentie van een formalisering die nochtans op zeer getrouwe wijze hun hypothesen t.a.v. de drieledige structuur van het predikaat weerspiegelt. Dat de formalisering klem raakt is te wijten aan de onvoldoende explicietheid van hun analyse. Stellen dat ‘Kaatje’ object is van ‘horen’ en dat ‘zingen’ bepaling van gesteldheid is bij ‘Kaatje’ volstaat niet. De ware aard van de relatie tussen ‘Kaatje’ en ‘zingen’ blijft daarbij volledig in het duister. En het is juist deze informatie die nodig is voor een consistente formele descriptie die wil uitsluiten dat ‘Kaatje’ ook object is van ‘zingen’ en dat ‘zingen’ ook hoofdwerkwoord is binnen het predikaat.

3.

Het is niet moeilijk om binnen de transformationeel- generatieve theorie die o.m. steunt op het essentieel onderscheid tussen dieptestructuur en oppervlaktestruktuur, een alternatieve analyse voor de zinnen (1) tot (4) te bedenken. Het feit dat in deze zinnen slechts één persoonsvorm voorkomt, hoeft niet noodzakelijk een reden te zijn om te besluiten tot hun status van enkelvoudige zinnen (cf. A. Kraak en W.G. Klooster, 1968, p. 90- 92). Een tot de dieptestructuur doorstotende analyse van (1)-(4) voert tot het inzicht dat deze zinnen beter kunnen worden geïnterpreteerd als samengestelde zinnen. Een van de voordelen van deze interpretatie is dan alvast, zoals ook Jespersen opmerkte, dat er binnen de ingebedde zin een subjects- predikaatsrelatie kan worden gelegd tussen resp. ‘Kaatje’ en ‘zingen’, ‘hij’ en ‘komen’, ‘aardappelen’ en ‘aanbakken’ en ‘het hart’ en ‘kloppen’.

 

Een dergelijke analyse levert blijkbaar geen moeilijkheden op t.a.v. de explicitering van de constituenten waaruit de ingebedde zin bestaat, de aard van de relatie tussen de matrix en die ingebedde zin blijft echter vooralsnog onbepaald.

Het is o.m. omdat Jespersen ‘dependent infinitival nexus - object’-interpretatie over de aard van deze relatie geen uitspraak doet, dat ze als ontoereikend werd afgewezen door Rosenbaum.

 

In Rosenbaum (1967a, p. 124, sub A. 6.2) worden o.m. de verba feel, overhear en see gerekend tot de klasse waarbij ‘transitive verb phrase complementation’ optreedt en waarbij gebruik wordt gemaakt van een ‘progressive complementizer’. Hiermee is een eerste mogelijke oplossing gesuggereerd t.a.v. de aard van de relatie tussen matrix en ingebedde zin. Er wordt gesteld dat de ingebedde zin rechtstreeks afhangt van de VC van de hoofdzin. VC-complementering wordt mogelijk gemaakt door de volgende herschrijfregel:

[pagina 346]
[p. 346]

(7)



illustratie

Ga naar eind2

 

Aan zin (4) in Engelse versie, zou na insertie van de ‘progressive complementizer’ volgens deze analyse het volgende diagram beantwoorden:

 

(8)



illustratie

Tegen de interpretatie van (1)-(4) als samengestelde zinnen met VC-complementering werden principiële bezwaren aangevoerd door F. Bowers (J.L. (1968), 4. p. 83-88) en door H.W. Wagner (J.L. (1968), 4. p. 89-91). De argumenten ten voordele van die interpretatie, nl. het speciale gedrag van dergelijke constructies met VC-complementering onder passivisering en in ‘pseudo-cleft’- parafrases Ga naar eind3 worden door hen geacht onvoldoende overtuigend te zijn. Bij Rosenbaum zelf (1967a, p. ix) kan men trouwens het volgende lezen: ‘…the number of clear cases of verb phrase complementation has diminished to the point where their general existence becomes questionable.’ Verder dient ook nog vermeld de gedeeltelijke incongruentie van Rosenbaums behandeling van de verba sentiendi. Waar, zoals gezegd, feel, overhear, see op p. 124 tot de klasse werkwoorden met ‘transitive verb phrase complementation’ worden gerekend, staat op p. 120 (ibid.) dat feel, hear, see behoren tot de groep waarbij ‘object noun phrase complementation’ optreedt, met' ‘that’ complementizer'.

Ik aanvaard met Bowers en Wagner dat de notie van VC- complementering in het descriptief apparaat van een transformationeel-generatieve grammatica gerust kan worden gemist en dat de formele beregeling eenvoudiger wordt indien men alle ingebedde zinnen vanuit een NC genereert. In het nu volgende deel van deze bijdrage ga ik er van uit dat er bij verba sentiendi steeds sprake is van NC-complementering, zodat de ingebedde comple-

[pagina 347]
[p. 347]

mentaire infinitiefconstructies steeds rechtstreeks worden gedomineerd door een NC.

4.

De meest voor de hand liggende analyse voor zinnen als (1)-(4) binnen de NC-complementering hypothese, waaraan b.v. ook Kraak en Klooster denken (1968, p. 92), is de volgende subject-predikaatsrelaties te leggen: ‘Ik zag je broer optreden’ ← ‘Ik zag je broer; hij trad op’ of ‘Ik hoor je naam afroepen’ ← ‘Ik hoor je naam; hij wordt afgeroepen of men roept hem af’.

Een diagram als (9) zou voor zin (1) een adequate voorstelling zijn van zo'n analyse.

 

(9)



illustratie

Om ongrammaticale zinnen van het type:

 

(10) *Ik hoor Kaatje Annik zingen.

 

uit te sluiten, -zinnen dus waarin de objects-NC van de matrix en de subjects-NC van de ingebedde zin niet referentieel identiek zijn-, bestaan er twee mogelijkheden. Ofwel kan voor de klasse der verba sentiendi een dieptestructuur-restrictie worden geformuleerd die bepaalt dat bij de verba die twee NC-en noodzakelijk referentieel identiek moeten zijn. M.a.w. er zou met het daarvoor door George Lakoff (1965) ontworpen apparaat aan de verba sentiendi in het lexicon een kenmerk worden toegevoegd dat bepaalt dat zinnen met die verba sentiendi aan de structurele beschrijving SB van de ‘Identieke NC Deletie’ moeten beantwoorden en dat de T-regel dus moet worden toegepast. De markering in het lexicon zou hiervoor dan zijn: [m SB (ID.NC Del.)].

[pagina 348]
[p. 348]

Een andere oplossing is met Chomsky (1965, p. 138-139) te aanvaarden dat ‘Identieke NC Deletie’ een verplichte transformatie is met een filtereffect. Indien door de basis een reeks als (10) wordt gegenereerd waarop deze transformatie niet kan worden toegepast, dan zou de reeks automatisch als ongrammaticaal worden afgewezen. Ga naar eind4

Ofschoon deze alternatieve oplossingen een analyse als in (9) aanvaardbaar maken, wil ik niettemin stellen dat ze inadequaat is en derhalve moet worden afgewezen. Ik zal deze stelling door middel van een drievoudige argumentatie trachten te adstrueren.

5.1

Naast zin (1) zijn ook mogelijk

 

(11) Ik hoor Kaatje een liedje zingen.

(12) Ik hoor een liedje zingen (door Kaatje).

 

Binnen de voor (1) in (9) voorgestelde analyse zou aan (11) het volgende diagram beantwoorden:

 

(13)



illustratie

Door toepassing op (13) van ID.NC Del. kan (11) inderdaad moeiteloos worden gegenereerd. Een zin als (12) met gepassiviseerde ingebedde zin kan echter nooit met een analyse als in (9) en (13) worden beschreven. Deze analyse voert integendeel tot een wel zeer onverwacht resultaat, nl. dat de nochtans grammaticale zin (12) eigenlijk ongrammaticaal zou moeten zijn. Deze uitspraak berust op de volgende overwegingen:

gesteld dat:

[pagina 349]
[p. 349]
a.bepaalde transformaties cyclisch zijn; d.w.z. dat men voor dergelijke transformaties voor elke Z in het diagram en in de volgorde van onder naar boven, nagaat of hun structurele beschrijving niet voorkomt in de aanwezige dieptestructuur (zie J.R. Ross, 1967a, p. 1669-1682);
b.de passief transformatie en de ID.NC Del. beide cyclisch zijn;
c.ID.NC Del. komt voor passieftransformatie; zie Rosenbaum (1967a, p. 6 en ‘Summary of Rules of English Syntax, M.I.T., Nov. 24, 1967);

dan volgt hieruit

a.dat de ingebedde zin Z' de eerst cyclus is;
b.dat daarop de SB van ID. NC Del. niet van toepassing is, maar wel deze van de passief transformatie;
c.dat na toepassing van de passief transformatie op Z' in de volgende cyclus Z de voorwaarden voor ID.NC Del. niet langer meer vervuld zijn, zodat de transformatie blokkeert en een ongrammaticale zin ontstaat.

Een en ander moge blijken uit het diagram (14) waarin de ingebedde zin Z' werd gepassiviseerd.

 

(14)



illustratie

De objects-NC van de matrix en de subjects-NC van de passieve ingebedde zin zijn nu niet langer meer identiek. Daar het proviso sub4 was dat de verba sentiendi een positieve absolute uitzondering vormden op ID.NC Del. en bijgevolg aan de SB ervan moesten beantwoorden, ofwel dat die trans-

[pagina 350]
[p. 350]

formatie een filtereffect zou hebben, moet (14) onvermijdelijk leiden tot een ongrammaticale zin, nl.:

 

(15) *Ik hoor Kaatje een liedje wordt gezongen (door Kaatje).

 

Dit is echter duidelijk in tegenspraak met de in zin (12) geobserveerde feitelijke toestand, waarbij de passieve lezing van de ingebedde zin voor de hand ligt. Het is immers goed mogelijk deze zin, nl. ‘Ik hoor een liedje zingen (door Kaatje)’ te parafraseren als ‘Ik hoor dat door Kaatje een liedje wordt gezongen’. Het feit dat in de samengestelde zin met infinitiefconstructie (12) het passief hulpwerkwoord uitvalt kan niet betekenen dat de ingebedde zin niet passief zou zijn. Hoe zouden anders het agens ‘door Kaatje’ in (12) en de duidelijke passieve DAT-zin in de parafrase te verklaren zijn? Het geheel of gedeeltelijk uitstoten door de infinitiefconstructie van de passieve kenmerken in de uiteindelijke oppervlaktestructuur is vermoedelijk op rekening te brengen van vrij late ‘oppervlakkige’ morfonologische transformaties. Ga naar eind5

5.2

Tegen de analyse die aan de basis ligt van de diagrammen (9) en (13) en waarbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de dieptestructuur voor de zinnen (1) en (11) resp. (16) en (17) is:

 

(16)

ik horen Kaatje[Kaatje zingen]
 Z Z

(17)

ik horen Kaatje[Kaatje zingen een liedje]
 Z Z

zal nu een tweede argument worden aangevoerd dat te maken heeft met de volgende observaties.

Naast de met zin (1) qua structuur vergelijkbare zin (18) is er ook de met (18) verwante zin (19).

 

(18) Ik hoor mijn dochtertje zingen.

(19) Ik hoor dat mijn dochtertje zingt.

 

Deze verwante zinnen hebben een andere betekenis dan zin (20).

 

(20) Ik hoor mijn dochtertje dat zingt.

 

Dit betekenisverschil wordt duidelijk wanneer men de volgende zinnen waarin exclusieve disjunctie optreedt met mekaar vergelijkt.

 

(21) Ik hoor mijn dochtertje zingen of mijn dochtertje piano spelen.

(22) Ik hoor dat mijn dochtertje zingt of dat mijn dochtertje piano speelt.

(23) Ik hoor mijn dochtertje dat zingt of mijn dochtertje dat piano speelt.

Past men hierop conjunctiereductie toe, dan krijgt men:

(24) Ik hoor mijn dochtertje zingen of piano spelen.

(25) Ik hoor dat mijn dochtertje zingt of piano speelt.

(26) *Ik hoor mijn dochtertje dat zingt of piano speelt.

[pagina 351]
[p. 351]

De ongrammaticaliteit van (26) heeft natuurlijk te maken met het feit dat in zin (23) niet over één en hetzelfde dochtertje, maar over twee dochtertjes wordt gesproken. Conjunctiereductie is in (26) onmogelijk omdat de NC-en niet identiek zijn. In de zinnen (21) en (22) is dit wel het geval, zodat ze na conjunctiereductie normaal resp. (24) en (25) opleveren. Dit verschil houdt duidelijk verband met het feit dat (18) en (19) gevallen zijn van NC-complementering, terwijl (20) een voorbeeld is van een restrictieve relatieve zin.

 

De vraag is nu of de analyse die voor (9) en (13) werd gebruikt en die de reeksen in (16) en (17) opleverde, dit verschil tussen enerzijds (18) en (19) en anderzijds (20) op een adequate wijze kan verklaren.

Indien men voor (18) dezelfde analyse aanhoudt als in (9) dan volgt hieruit dit diagram:

 

(27)



illustratie

Voor de restrictieve relatieve zin, nl. (20) moet het diagram evenwel absoluut hetzelfde zijn, zodat er een principieel onmogelijke toestand ontstaat. Twee semantisch verschillende oppervlaktestructuren als (18) en (20) kunnen immers niet éénzelfde gemeenschappelijke dieptestructuur hebben.

 

T.a.v. het aldus gestelde probleem zijn er m.i. drie mogelijke oplossingen denkbaar, nl.:

 

(28)

a. NC-complementering en vorming van een restrictieve relatieve bijzin vergen een verschillende opstelling van de constituenten onder NC; (In dit geval zou de analyse voor (18) en (20) inadequaat zijn omdat ze deze verschillen over het hoofd zag.)

[pagina 352]
[p. 352]

b. er hoeft geen fundamenteel verschillende opstelling van de constituenten te zijn onder NC om het onderscheid tussen NC-complementering en vorming van een restrictieve relatieve zin te verklaren, maar (27) is niet de dieptestructuur van (20); (In dit geval zou (20) hier verkeerd geanalyseerd zijn.)

c. er hoeft geen fundamenteel verschillende opstelling te zijn (zie b), maar (27) is niet de dieptestructuur van (18). (In dit geval zou (18) hier verkeerd geanalyseerd zijn.)

 

De oplossing (28) a refereert aan een stelling die men kan aantreffen bij Jacobs en Rosenbaum (1968, Ch. 7, en vooral p. 49) volgens welke NC-complementering alleen maar mogelijk is indien de ingebedde zin optreedt onder een NC naast ‘Det’ en ‘N’, dus in deze configuratie:

 

(29)



illustratie

Daarentegen zou een restrictieve relatieve zin alleen maar kunnen optreden indien de Z' gedomineerd is door NC; maar staat naast een NC, dus in de volgende configuratie:

 

(30)



illustratie

Een zin als (18) met NC-complementering zou dus niet de dieptestructuur (27) hebben, maar:

 

(31)



illustratie

[pagina 353]
[p. 353]

Daarentegen zou voor de zin (20) de dieptestructuur (27) wel degelijk geldig zijn.

 

Hiertegenover stel ik dat dit voorstel weinig vruchtbaar lijkt Ga naar eind6 en dat het trouwens geen verklaring biedt voor het volgende feit.

 

Laat de dieptestructuur voor (18) inderdaad (31) zijn. Zij moet dan ook (19) kunnen verklaren. Nu is het zo dat de insertie van de conjunctie DAT gebeurt via een vroege cyclische transformatie. In het Engels kunnen nog andere ‘complementizers’ worden ingevoegd op dit ogenblik, b.v. ‘for-to’ of ‘Poss-ing’. Voor het Nederlands is het niet duidelijk of er naast DAT-insertie nog andere mogelijkheden zijn. Hoe dan ook, zowel in het Engels als in het Nederlands blokkeert de aanwezigheid van de conjunctie DAT de ID. NC Del., en dit is een cyclische transformatie die later moet komen. Indien men in (31) DAT insereert voor de ingebedde zin, dan is ongeacht de opstelling van de andere constituenten onder de NC die ook de Z' domineert, de deletie van de identieke NC in Z' onmogelijk geworden, zodat alleen de ongrammaticale zin:

 

(32) *Ik hoor mijn dochtertje dat mijn dochtertje zingt.

 

mogelijk is, i.p.v. de normale zin ‘Ik hoor dat mijn dochtertje zingt’. Ik wil er terloops op wijzen dat de analyse die ik als uitgangspunt nam voor (1) en (11) nu reeds voor de tweede maal ten onrechte ongrammaticale structuren aanwijst i.p.v. normale, bestaande Nederlandse zinnen.

 

Op grond van de hierboven ontwikkelde redenering moet m.i. (28)a als mogelijke oplossing worden afgewezen.

 

De oplossing geformuleerd in (28)b die aan het voorstel Jacobs/Rosenbaum voorbijgaat, ontkent de juistheid van (27) als dieptestructuur van de zin met restrictieve relatieve bijzin. Dit is een onhoudbare stelling omdat in een groot deel van de vakliteratuur juist deze oplossing als de enig adequate wordt voorgesteld. Ga naar eind7 Terecht trouwens, want een andere basis voor de introductie van een relativum dat nauw aansluit bij het antecedens is anders moeilijk denkbaar.

 

De oplossingen (b) en (c) sub (28) sluiten mekaar uit. Indien de analyse voorgesteld in (27) juist is voor zin (20) dan is ze per definitie onjuist voor zin (18). Er kan onmogelijk in de basis van een zin als (18) in de matrix een ob-

[pagina 354]
[p. 354]

jects-NC toegelaten worden zodat bij toepassing van de ID. NC Del. een identieke subjects-NC in de ingebedde zin wordt gedeleteerd. ID. NC Del. is een cyclische transformatie die steeds optreedt voor de postcyclische Relatiefzin - vorming transformatie. Ze zal noodzakerlij kerwijze in gevallen van complementering zonder DAT de identieke subjects-NC uit de ingebedde zin deleteren. Indien voor een zin als (18) binnen de betwiste analyse, daartoe normaal de voorwaarden altijd vervuld zijn, kan bijgevolg nooit een restrictieve relatiefzin als (20) worden gegenereerd. En ook dit is weer in strijd met de feitelijke toestand. Het enig mogelijke alternatief is een analyse voor (18) die de toepassing van ID. NC Del. ontwijkt.

5.3

Een derde argument tegen de betwiste analyses wil ik ontlenen aan de volgende observaties. Men vergelijke de zinnen (33)a tot (35)a met resp. de zinnen (33)b tot (35)b.

 

(33)a *Ik zie geloof.

(34)a *Ik zie liefde.

(35)a *Ik hoor overredingskracht.

(33)b Ik zie geloof wonderen verrichten.

(34)b Ik zie liefde uit haar blikken stralen.

(35)b Ik hoor overredingskracht in haar stem klinken.

 

Het is duidelijk dat wanneer men, steeds binnen de analyse voor (1) en (11) als in (9) en (13) de zin (33)b als volgt beschrijft:

 

(36)



illustratie

[pagina 355]
[p. 355]

het eigenlijk irrelevant zou moeten zijn of er onder de objects-NC van de matrix naast ‘geloof’ nog een ingebedde zin optreedt of niet. De structuur van de matrix zonder complementering moet natuurlijk steeds een grammaticale zin opleveren. Dit is des te meer zo omdat binnen het besproken formele descriptieve voorstel het de objects-NC van de matrix is die in de oppervlaktestructuur wordt gerepresenteerd. De subjects-NC van Z' wordt immers steeds gedeleteerd. En nochtans zijn de matrixstructuren (33)a tot (35)a juist niet grammaticaal.

 

Dit nogal semantisch geaard argument wijst in een resoluut andere richting. Het doet het vermoeden rijzen dat de complementaire structuur en niets anders dan die structuur het object is van het verbum sentiendi. De selectierestricties tussen het hoofdwerkwoord en het object betreffen niet de vermeende objects-NC, ze dienen te worden gespecificeerd in functie van de betekenis van de hele complementaire structuur.

 

Deze stelling vindt steun in een zin als:

 

(37) Ik hoorde de boer een varken slachten. Ga naar eind8

 

Wie dit zegt hoorde waarschijnlijk niet de boer maar het varken.

Een zin als:

 

(38) *Ik proef de soep koken.

 

is ongrammaticaal ofschoon ik wel degelijk de soep kan proeven. Bij het proeven van aan de kook zijnde soep liggen de zaken wel wat moeilijker. ‘Proeven’ verdraagt hier gewoon niet het complement ‘soep koken’ in zijn geheel.

6.

Het voorlopig bilan van de tot nog toe gepresenteerde observaties en beschouwingen is dat het onmogelijk is zinnen als (1) tot (4) te beschrijven als reeksen waarin de subjects-NC van de ingebedde zin reeds wordt geïntroduceerd als objects-NC van het verbum sentiendi in de matrix. Deze procedure veronderstelt vooreerst de noodzakelijke ingreep van ID. NC Del.. Bij gepassiviseerde ingebedde zinnen blokkeert deze transformatie en nochtans zijn er zinnen als ‘Ik hoor een liedje zingen’ mogelijk. Waar de transformatie wel werkt bestaat er geen kans meer om relatieve zinnen te krijgen en nochtans komen deze voor, getuige ‘Ik hoor mijn dochtertje dat zingt.’ Verder lijkt het met die procedure ook vanzelfsprekend dat alleen de matrix, met zijn objects-NC en zonder complementaire structuur, alvast steeds een grammaticale zin zou opleveren, doch ook dit blijkt niet altijd het geval te zijn, getuige (33)a tot (35)a.

[pagina 356]
[p. 356]

Een middel om al deze moeilijkheden te vermijden biedt de analyse die door Jacobs en Rosenbaum (1968, Ch. 21, pp. 171-177) wordt voorgesteld en waarbij de NC die de ingebedde zin domineert wordt herschreven tot HET + Z'. Volgens dit voorstel heeft dit pronomen HET in de dieptestructuur de status van een abstracte ‘proform’, het kan in de uiteindelijke oppervlaktestructuur door andere constituenten worden gerepresenteerd. Toegepast op een zin als (1) levert deze analyse het volgende diagram op:

 

(39)



illustratie

Dat er op deze dieptestructuur inderdaad nog transformaties moeten worden toegepast moge blijken uit de ongrammaticale zin (40) die zou ontstaan indien ze rechtstreeks als oppervlaktestructuur werd gerealiseerd. (De lezing met ‘het Kaatje’ als één groep wordt hierbij uitgesloten.)

 

(40) *Ik hoor het Kaatje zingen.

 

De aard en de volgorde van de transformaties die nodig zijn om reeksen als (40) te vermijden werden door Rosenbaum (1967a) uitvoerig behandeld. Cruciaal voor de verklaring van zin (1) uit (39) is het door hem ontworpen begrip ‘Vacuous Extraposition’ Ga naar eind9 (Rosenbaum 1967a, p. 61). Tegen deze hypothese werd echter door Lakoff, (S.d., p. I-22 sqq). op afdoende wijze geargumenteerd. Hij verwerpt de Extrapositie-transformatie en stelt voor de ‘pro- form’ HET op de volgende wijze te vervangen, (zie Summary of Rules of English Syntax, Nov. 24, 1967, M.I.T.)

[pagina 357]
[p. 357]

(41)



illustratie

Ga naar eind10

 

De bedoeling van deze transformatie, a.h.w. met een dubbele basis, is in A/ de constituenten van de matrix aan te duiden waarin het resultaat van de transformatie op B/ moet worden opgenomen. Indien nu onder een NC een HET voorkomt dat wordt gevolgd door een ingebedde zin, dan moet, volgens de S.W. i) HET vervangen worden door het subject van de ingebedde zin. Daarna wordt, volgens S.W. ii) de rest van de ingebedde zin Z[608]Z toegevoegd aan de VC (2) van de matrix. Deze stap maakt gebruik van wat men gewoonlijk ‘Chomsky Adjunction’ Ga naar eind11 noemt. Het resultaat van een en ander is zichtbaar in het volgende diagram: (enkel de relevante cijfers van de S.B. werden aan de constituenten toegevoegd.)

 

(42)



illustratie

[pagina 358]
[p. 358]

In het voordeel van deze transformatie die het subject uit de ingebedde zin optilt naar de matrix, pleit de vaststelling dat het nu mogelijk is het optreden van reflexivisering te verklaren in zinnen als:

 

(43) Hij ziet zich voor het uitstalraam staan.

 

Indien de translatie van het onderwerp niet mogelijk was, nl. uit de ingebedde zin van een dieptestructuur als voor (43)

‘Hij ziet[HET[hij staan voor het uitstalraam]]’
 NC   ZZ NZ

zodat het als een met het matrix-subject referentieel identieke constituent onder éénzelfde Z terechtkomt, dan zouden de voorwaarden voor reflexivisering niet vervuld zijn. De ‘HET - Vervanging’ transformatie zorgt er trouwens ook voor dat het mogelijk wordt de objectsvormen van pronomina te verklaren in oppervlaktestructuren als:

 

(44) Zij hoort ons komen.

 

Enkel indien het subject van de ingebedde zin in de matrix kan worden opgenomen als object, kan voor een morfonologische beregeling worden gezorgd die aan het bewuste pronomen ook een objectsvorm zal toekennen.

7.

De gesignaleerde voordelen van de ‘HET - Vervanging’ transformatie beletten Paul en Carol Kiparsky (1968) echter niet deze transformatie af te wijzen. Zij stellen voor dat de tot nog toe behandelde gevallen van inbedding in zinnen als (1) tot (4) zouden worden beschreven d.m.v. een regel die NC herschrijft tot Z'. Enkel indien het hoofdwerkwoord tot de klasse behoort van verba waarbij de waarheid van het complement wordt voorondersteld, zou de NC die de ingebedde zin domineert dienen te worden ontwikkeld tot FEIT + Z'. Ze maken voorbehoud tegen de premissen van de ‘HET - Vervanging’-transformatie, omdat daarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen een HET dat ze beschouwen als betekenisleeg stopwoord en een HET dat in de plaats komt van de abstracte constituent FEIT, geïmpliceerd door de klasse der zogenaamde ‘feitelijke’ werkwoorden.

 

Een betekenisleeg, expletief HET resulteert volgens hen uit een extrapositie; men treft zo'n HET aan in een zin als:

 

(45) Het is waarschijnlijk dat Jan komt.

 

die dezelfde dieptestructuur heeft als:

 

(46) Dat Jan komt is waarschijnlijk.

[pagina 359]
[p. 359]

Daartegenover staat dan de volgende observatie die een argument is voor het aanvaarden van een ‘feitelijk’ HET:

 

(47) Ik betreur het dat Jan komt.

 

Zin (47) is synoniem met:

 

(48) Ik betreur het feit dat Jan komt.

 

In zinnen die geen ‘feitelijk’ verbum bevatten, waarbij de waarheid van de complementering dus niet wordt voorondersteld en waarin ook geen aanleiding bestaat tot een met extrapositie gepaard gaand expletief HET, kan volgens de Kiparsky's bijgevolg geen HET optreden. Dit wordt bevestigd door de ongrammaticale zin:

 

(49) *Ik hoor het dat Kaatje zingt.

 

Daartegenover staat echter wel:

 

(50) Ik betreur het dat Kaatje zingt.

 

Binnen de hypothese van een configuratie als:

 

(51)



illustratie

waarop de ‘HET - Vervanging’-transformatie inhaakt, was er geen geredelijke verklaring voor de ongrammaticaliteit van (49), tenzij ten koste van een bijkomende transformatie, nl. ‘HET Deletie’. De procedure om (49) uit te sluiten was daar dan de volgende. De ‘pro-form’ HET wordt gedeleteerd indien hij niet kan worden vervangen door de ‘HET - Vervanging’ transformatie (die enkel opereert indien voor het Engels ‘for - to’ of ‘Poss - ing’ complementizers in de S.B. aanwezig zijn (cf. voetnoot 9) en indien er later geen extrapositie optreedt, dus wanneer hij onmiddellijk voor een ingebedde zin blijft staan. Voor (49) zijn al deze voorwaarden inderdaad vervuld. Met het voorstel van de Kiparsky's wordt de beschrijving echter eenvoudiger. In het concrete geval van (49) rijzen er geen problemen, HET hoeft niet te worden gedeleteerd, omdat het er gewoon niet kan staan.

 

Is de verklarende kracht van deze analyse groot genoeg om ook de observaties die ik m.b.t. (43) en (44) presenteerde aan te kunnen?

 

Voor de Kiparsky's is de overheveling van het subject van de ingebedde zin naar de matrix, waar het objectsfunctie krijgt, gewoon het gevolg van wat zij ‘subject raising’ noemen. Een formele beregeling van deze transformatie geven zij niet. Daartegenover staat dan wel dat met dit voorstel een zienswijze gepaard gaat die de belofte inhoudt van een in hoge mate vereenvou-

[pagina 360]
[p. 360]

digde behandeling van complementaire constructies niet alleen voor het Engels, maar ook voor het Nederlands.

De Kiparsky's achten de ingewikkelde beregeling van de diverse soorten complementizers (zie Rosenbaum 1967a) totaal overbodig. Voor de infinitiefconstructies verwerpen zij de door Rosenbaum voorgestane veralgemeende ‘for-to’ complementizer. Ga naar eind12Infinitieven in de oppervlaktestructuur resulteren volgens hen uit infinitieven in de dieptestructuur, wanneer deze in de ingebedde waarin ze optreden op de een of de andere manier hun subject kwijtraken. Een van de middelen daartoe is ID. NC Del.. Een andere aanleiding daartoe is ‘Subject Raising’.

 

Volgens Ross (1967b) is het wegens ‘complex noun phrase constraint’ onmogelijk dat transformaties uit een ingebedde zin constituenten zouden weghalen indien de ingebedde zin samen met een NC door een hogere NC wordt gedomineerd. Bij ‘feitelijke’ werkwoorden is dat zo, dus kan daar b.v. geen ‘Subject Raising’ of ID.NC Del. optreden, en bijgevolg zijn infinitiefconstructies dan evenmin mogelijk.

 

Zoals ik reeds in voetnoot 9 signaleerde is het voor de beschrijving van het Nederlands niet zo meteen duidelijk welke complementizers zouden moeten worden gekozen als equivalenten voor ‘for-to’ en ‘Poss-ing’. Met het voorstel van de Kiparsky's vervalt dit probleem. Infinitieven resulteren, zowel in het Engels als in het Nederlands, uit dieptestructuren met ingebedde zinnen waarin het verbum geïsoleerd raakte.

 

Voor zinnen als (1) stel ik derhalve voorlopig de volgende analyse voor:

 

(52)



illustratie

[pagina 361]
[p. 361]

Na toepassing van ‘Subject Raising’ krijgen we (zie de pijl in (52))

 

(53)



illustratie

Na toepassing van de regel van ‘Tree Pruning’ (zie Ross, 1966) wordt dat:

 

(54)



illustratie

De ingebedde zin werd gereduceerd tot een alleenstaande infinitief omdat zijn subject aangetrokken werd door de matrix. Er is geen basis meer voorhanden om een congruentie met het onderwerp tot stand te brengen, het verbum zal dus onvervoegd blijven in de oppervlaktestructuur.

8.

Deze behandeling van de infinitieven is zo origineel dat daarmee een heel stuk van de descriptie voorgesteld door Rosenbaum (1967a) kan wegvallen; ze stimuleert ook tot de volgende nog algemene en voorzichtige hypothesen i.v.m. complementaire constructies.

[pagina 362]
[p. 362]

Indien in het derivatie proces een ‘feitelijk’ werkwoord wordt gekozen dan wordt de eventuele complementaire structuur Z' geregeerd door het abstracte element FEIT, beide zijn gedomineerd door NC, zoals afgebeeld in:

 

(55)



illustratie

Het optreden van FEIT maakt omwille van de ‘complex noun phrase constraint’-regel van Ross (1967b) transformaties onmogelijk die uit de ingebedde zin constituenten willen verwijderen. Infinitieven kunnen in zo'n geval niet optreden. Voor de verdere implicatie van de aanwezigheid van FEIT in het Engels wordt verwezen naar P. en C. Kiparsky (1968). Factieve constructies in het Nederlands zijn voor zover ik weet nog niet speciaal onderzocht. Essentiële afwijkingen tussen het Nederlands en het Engels lijken evenwel weinig waarschijnlijk.

 

Complementaire constructies die afhangen van ‘niet-feitelijke’ verba verschijnen in het diagram als ingebedde zinnen die rechtstreeks worden gedomineerd door een NC, als in (56):

 

(56)



illustratie

Een aantrekkelijke hypothese is het daarbij te veronderstellen dat een van de vroege cyclische transformatieregels moet zorgen voor DAT-insertie. Dit is de enige ‘complementizer’ die op deze wijze moet worden geïntroduceerd. Een proviso daarbij is dat DAT-insertie enkel optreedt bij rechtsstreeks door NC gedomineerde ingebedde zinnen. Het element DAT dat samen met FEIT optreedt is wezenlijk verschillend en moet op een andere manier worden gegenereerd. Een ander proviso is dat DAT-insertie optioneel of verplicht is. Sommige werkwoorden zullen daarvoor dan moeten worden gemarkeerd.

 

Indien er geen DAT-insertie optreedt is de weg vrij voor infinitiefvorming. Met de Kiparsky's kan worden aanvaard dat daartoe automatisch aanleiding bestaat indien het verbum van de ingebedde zin in de dieptestructuur subjectloos is geworden. Hun voorstel biedt echter geen verkla-

[pagina 363]
[p. 363]

ring voor het verschil tussen ‘to- infinitives’ en ‘bare infinitives’ in het Engels. Ook in het Nederlands zijn infinitieven met of zonder TE mogelijk, blijkens:

 

(57) *Ik hoor Kaatje te zingen maar (1)

(58) *Ik mik de aardappelen aan te bakken. ,maar (3)

(59) Ik verzoek Jan te komen,

(60) *Ik verzoek Jan komen.

(61) Hij belooft aanwezig te zijn.

(62) *Hij belooft aanwezig zijn.

 

Ik meen dat het al of niet optreden van TE, resp TO in het Engels, Ga naar eind13 te maken heeft met een verschijnsel dat kan worden geobserveerd in de volgende zinnen.

 

(63) Ik hoorde dat Kaatje zong.

(64) *Ik hoorde dat Kaatje zingt, (horen ≠ vernemen)

 

Zin (63) is synoniem met (65), voor zin (64) is dat niet het geval.

 

(65) Ik hoorde Kaatje zingen.

 

Dit zou kunnen betekenen dat er bij verba sentiendi simultaneïteit moet zijn in de matrix en de ingebedde zin. Bij verba als ‘verzoeken’ en ‘beloven’ bevat de met TE-infinitief equivalente DAT-constructie steeds een futurum.

 

(66) Hij belooft dat hij aanwezig zal zijn.

(67) *Hij belooft dat hij aanwezig is. (tenzij met pres. futurum interpretatie)

(68) Ik verzoek dat Jan zou komen, (hier is ook nog een optatief element in het spel)

(69) *Ik verzoek dat Jan komt. (tenzij met optatieve en futuriële implicatie) M.b.t. de tijd van de matrix zijn de ingebedde zinnen in (59), (61), (66) en (68) steeds futurieel.

 

Indien kan worden aanvaard dat de simultaneïteit van matrix en ingebedde zin bij verba sentiendi een inherente eigenschap is, dan zou men kunnen denken aan zoiets als een deletie van de identieke tijdsindicatie in de ingebedde zinnen die van verba sentiendi afhangen. Deze ID. Tijd Deletie zou dan normaal leiden tot infinitieven zonder TE. Indien er bij die van verba sentiendi afhangende complementaire constructies DAT- insertie optreedt, dan zou deze simultaneïteit er kunnen voor zorgen dat er altijd zinnen als (70) en (71) optreden en nooit zinnen als (72) en (73).

 

(70) Ik hoor dat Kaatje zingt.

(71) Ik voel dat het hart klopt.

[pagina 364]
[p. 364]

(72) *Ik hoorde dat Kaatje zingt.

(73) *Ik voel dat het hart klopte.

 

Daarentegen zou het futuriële karakter van de ingebedde zin t.o.v. de matrix, als in (59), (61), (66) en (68) normaal steeds leiden tot infinitieven met TE.

 

Een tegenargument vormen zinnen als

 

(74) Hij beweert Frans te verstaan.

(75) Hij meent het probleem te begrijpen.

(76) Hij verklaart de uiteenzetting te verstaan.

 

waar aan simultaneïteit van matrix en ingebedde zin kan worden gedacht. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat zin (74) uiteraard ook alludeert op vroegere of toekomstige situaties. In (75) en (76) ligt het voor de hand te denken aan een perfectieve interpretatie, trouwens (77) en (78) zijn goed mogelijk naast resp. (75) en (76).

 

(77) Hij meent het probleem begrepen te hebben.

(78) Hij verklaart de uiteenzetting verstaan te hebben.

 

Dergelijke varianten kunnen echter niet optreden naast (70) en (71). Zodat voor gevallen als (74)-(76) een delicatere analyse misschien toch nog in staat zou kunnen zijn het algemene principe te redden van de simultaneïteit en de daaruit voortvloeiende ID. Tijd Deletie. De infinitieven zonder TE zouden op deze manier voorspelbaar worden.

9. Postscriptum

De problemen i.v.m. de beschrijving van complementaire constructies bij verba sentiendi lijken hiermee overigens nog verre van opgelost.

De noodzakelijkheid van b.v. een nauwkeuriger differentiatie van die verba blijkt reeds uit de volgende observaties.

 

(79) Op de speelplaats zie ik mijn kinderen nooit meteen.

(80) Ik voelde de pijn aanvankelijk niet.

 

In de zinnen (79) en (80) wordt de simultaneïteit van matrix en ingebedde zin op expliciete wijze genegeerd. Het verbum sentiendi kan hier niet de betekenis hebben van gewoon waarnemen; men zou het veeleer omschrijven als ‘uit het waargenomene opmaken’. Van dit verschil tussen zuivere perceptie en cognitief verwerkte perceptie, dat door verba sentiendi kan worden uitgedrukt, getuigen ook deze syntactische observaties.

 

(81) Ik zie dat de prunus bloeit.

[pagina 365]
[p. 365]

(82) Ik zie dat de prunus bloeide.

 

Voor zin (81) is zowel een lezing mogelijk met ‘zien’ = ‘zuiver visueel percipiëren’ als met ‘zien’ = ‘uit het geziene opmaken’. Voor (82) is enkel de lezing met ‘zien’ = ‘uit het geziene opmaken’ mogelijk. Alleen (81) is synoniem met (83), voor (82) is dat niet het geval.

 

(83) Ik zie de prunus bloeien.

 

Nog andere voorbeelden van zinnen met complementaire constructies bij verba sentiendi, waarbij geen simultaneïteit meer optreedt en waarmee geen infinitiefconstructies kunnen correleren, zijn:

 

(84) Ik ruik dat de aardappelen aanbakten.

(85) Ik zie dat je de kamer schoonmaakte.

 

Op zichzelf beschouwd zijn deze feiten wellicht nauwelijks het vermelden waard.

Het bedoelde semantische onderscheid is overigens welbekend. Indien echter blijkt dat deze semantische verschillen verband houden, niet enkel met de syntactische verschijnselen gesignaleerd in (81) tot (85), maar ook met nog anders geaarde syntactische fenomenen, dan is verder onderzoek in elk geval verantwoord. T.a.v. van dergelijke verdere syntactische implicaties wil ik tot besluit de volgende, voorlopig geformuleerde hypothese voorstellen:

 

(86)

het onderscheid tussen verba sentiendi α, die een zuiver waarnemen uitdrukken, en verba sentiendi β, die een cognitief gekleurd percipieren uitdrukken, houdt wellicht verband met:

-a- het al of niet bestaan van de mogelijkheid in de matrix-zin het hoofdwerkwoord (c.q. het verbum sentiendi) te deleteren;

-b- het al of niet gespecificeerd zijn van de complementaire constructie die van de matrix-zin met verbum sentiendi afhangt.

 

Deze hypothese schijnt steun te vinden in de volgende observaties.

 

Indien in een gesprekssituatie zowel de spreker A als de toebesprokene B een voor beiden bekend geluid horen, dan zou een communicatie-eenheid die uit deze situationele samenhang resulteert niet de zin ‘Ik hoor Kaatje zingen’ zijn, doch veeleer

 

(87) Kaatje zingt.

[pagina 366]
[p. 366]

Indien echter in een gesprekssituatie A en B beiden een geluid horen dat voor A gedeeltelijk ongespecificeerd is, doch waarvan A vermoedt dat het voor B helemaal gespecificeerd is, dan kan deze situatie resulteren in een vraag als in zin (88).

 

(88) Hoòr je Ka(')atje zi(')ngen?

 

Indien A weet dat ‘Kaatje’ het geluid voortbrengt, zal de klemtoon in (88) op ‘zingen’ vallen; indien voor A het geluid zeker een ‘zingen’ is, zonder dat hem evenwel bekend is wie zingt, dan zal de klemtoon op ‘Kaatje’ vallen. In (88) kan het verbum sentiendi niet worden gedeleteerd, het drukt een cognitief gekleurd percipiëren uit. Men zou de zin kunnen parafraseren als:

 

(89) ofwel als (90).

(89) Kun jij uit wat je hoort opmaken of wat Kaatje doet zingen is?

(90) Kun jij uit wat je hoort opmaken of wie zingt Kaatje is?

 

Indien in een gesprekssituatie A waarnemer is en B misschien medewaarnemer, indien het door A gehoord geluid voor A gespecificeerd is en indien A weet dat het geluid dat hij hoort ook voor B bekend zal zijn als hij het vermeldt, dan kan hieruit de volgende vraag resulteren:

 

(91) Hoór je Kaatje zingen?

 

Dit keer valt de klemtoon op ‘hoor’. Mogelijke parafrases hiervoor zijn dan:

 

(92) Hoor je ook Kaatje zingen?

(93) Ik hoor het verwachte zingen van Kaatje, hoor je het ook?

 

Het verbum sentiendi ‘horen’ is hier gerealiseerd als verbum sentiendi α en het refereert aan een zuiver waarnemen.

 

In de lezing (88) was ‘horen’ verbum sentiendi β (V.S. β), daarmee hing samen een gedeeltelijk ongespecificeerd zijn van het complement. In de lezing (91) is ‘horen’ V.S. α, het complement is gespecificeerd. Dat in (91) geen V.S. Deletie optreedt als in (87) is te wijten aan de onzekerheid van de spreker A t.a.v. B's medeweten. De deletiemogelijkheden van het V.S. schijnen dus verband te houden met de voorwaarde dat er een V.S. α in de matrix is; V.S. β worden echter niet gedeleteerd. Verder treden V.S. α op met gespecificeerde complementen; V.S. β treden enkel op met ongespecificeerde complementen.

 

Of deze hypothese inderdaad waarde heeft zal uit verdere verificatie moeten blijken. Het is de bedoeling daarover in een latere bijdrage verslag uit te brengen.

[pagina 369]
[p. 369]

Bibliografie

Bowers, Frederick
‘English Complex Sentence Formation’ in Journal of Linguistics, 1968,4, p. 83-88
Chomsky, Noam A.
Aspects of the Theory of Syntax, M.I.T. Press, Cambridge, Mass. 1965
Hertog, C. H. den
De Nederlandsche Taal, Practische Spraakkunst van het hedendaagsche Nederlandsch, vierde druk, W. Versluys, Amsterdam 1915-1919
Hornby. A.S.
A Guide to Patterns and Usage in English, zevende druk, Oxford University Press, London 1961
Jacobs, Roderick A. en Rosenbaum, Peter S. English Transformational Grammar, Blaisdell, Waltham, Mass. 1968
Jespersen, Otto
Analytic Syntax, Levin & Munksgaard, Kopenhagen 1937
A Modem English Grammar on Historical Principles, V, G. Allen & Unwin Ltd., Londen; E. Munksgaard, Kopenhagen 1961
Kiparsky, Paul en Carol
‘Fact’ (te verschijnen in Bierwisch en Heidolph; eds. Recent Advances in Linguistics, Mouton)
Kraak, A. en Klooster, W.G.
Syntax is Stam-Kemperman NV, Culemborg 1968
Lakoff, George P.
On the nature of Syntactic Irregularity, Report No nsf-16 of Harvard University Computation Laboratory, 1965
Universals of Linguistic Form: Some Methodological Remarks, 1965 (niet gepubliceerd typoscript)
Overdiep, G.S.
Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlands. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1937
Poutsma, Hendrik
A Grammar of Late Modem English I a, tweede druk. P. Noordhoff, Groningen 1928
Rosenbaum, Peter S.
The Grammar of English Predicate Complement Constructions, M.I.T. Press, Cambridge, Mass., 1967
‘Phrase Structure Principles of English Complex Sentence Formation’, in: Journal of Linguistics 3, 1967, p. 103-118; ook in David A. Reibel en Sanford A. Schane (eds) Modern Studies in English, Prentice Hall, Englewood Cliffs, 1969, pp. 316-330
Ross, John Robert
‘A Proposed Rule of Tree-Pruning’, in Mathemarical Linguistics and Automatic Translation, Harvard University Computation Laboratory, Report No nsf-I7, 1966, pp. iv- i tot iv-18; ook in David A. Reibel en Sanford A. Schane (eds) Modern Studies in English, Prentice Hall, Englewood Cliffs, 1969, pp. 288-299
‘On the Cyclic Nature of English Pronominalizations’, in: To honor Roman Jakobson, Mouton, 's-Gravenhage 1969, pp. 1669-1682; ook in David A. Reibel en Sanford A. Schane (eds) Modern Studies in English, Prentice Hall, Englewood Cliffs, 1969, pp. 187-200
Constraints on Variables in Syntax, unpublished Diss. M.I.T. 1967
Seuren, Pieter A.M.
Operators and Nucleus, a Contribution to the Theory of Grammar. Cambridge University Press, Cambridge 1969
Smith, Carlota S.
‘Determiners and Relative Clauses in a Generative Grammar of English’, in: Language 40, 1964, pp. 37-52; ook in David A. Reibel en Sanford A. Schane (eds) Modern Studies in English, Prentice Hall, Englewood Cliffs, 1969, pp. 247-263
Wagner, K. Heinz
‘Verb Phrase Complementation: a Criticism’, in Journal of Linguistics 4, 1968. p, 89-91

eind1
Deze bijdrage is het eerste resultaat van een onderzoek waarvoor ik de steun van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen mocht genieten. (Stipendia in 1967 en 1968 in uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord) Ik dank Dr. A. Kraak, Dr. P.A.M. Seuren, Drs. W.G. Klooster en Drs. Y. Putseys voor hun waardevol commentaar bij een vroegere versie van dit stuk. Ook de stimulerende vakdiscussies die ik met hen en met Drs. R. Dirven over het onderwerp had, waren voor mij een belangrijke hulp. Voor de inhoud van wat volgt, draag uiteraard alleen ik echter de verantwoordelijkheid.

eind2
In Rosenbaum (1967a, p. 1) wordt de herschrijfregel nog als volgt geformuleerd:


illustratie

Ik refereer aan de m.i. correctere formalisering in Rosenbaum (1967b). In de Nederlandse versie van deze regel staat ‘PNC’ voor ‘prepositionele nominale constituent’.
eind3
Zie o.m. Rosenbaum (1967b, pp. 317-319) en Roderick A. Jacobs en Peter S. Rosenbaum (1968, pp. 192-198) voor een duidelijke voorstelling van deze argumenten.

eind4
Dat er in het Engels echter grammaticale zinnen zijn die met dit filter ten onrechte zouden worden geweerd moge o.m. blijken uit:
(a) I expect him to be there at 2 o'clock.
I want him to come.
I hate him to interfere.
naast (b) I expect to be there at 2 o'clock.
I want to come.
I hate to interfere.
Voor kritiek op dit filtereffect van transformaties zie ook Seuren (1969) p. 51 sqq.

eind5
Analoge gevallen zijn:
Ik hoor Jan afkraken.
Ik zie de jongen aftroeven.
Ik zie het varken slachten.

eind6
Cf. trouwens de uitspraak van de auteurs: ‘Actually, these arguments are far from conclusive. All that they really show is that relative clauses and noun phrase complements (sic) constructions have distinctly different properties. But they do not prove that these constructions have the phrase structures, attributed to them in the preceding pages…. The structure proposed, then, for relative clauses in only tentative. Most probably it is not correct. (Jacobs en Rosenbaum, 1968, p. 49)
eind7
Zie o.m., Carlota S. Smith (1964) en Noam Chomsky (1965) pp. 129-131 en 137- 138.

eind8
Persoonlijke mededeling van Dr. P.A.M. Seuren. (17-10- '69)

eind9
‘Vacuous extraposition’ wijzigt de syntactische structuur zonder de lineaire volgorde te veranderen.
Gegeven is de volgende formalisering voor de Extrapositie transformatie:
S.B.X-HET-Z-Y
1234OPT
S.W.1243→

 


Indien in de S.B. de variabele Y = 0, dan neemt Rosenbaum aan dat voor een dieptestructuur als (39) de transformatie nog van toepassing is. De extrapositie is dan wel leeg, maar ze sorteert het volgende effect: de ingebedde zin staat niet langer meer onder NC naast HET, maar komt onder VC, zoals wordt afgebeeld in het op de volgende pagina afgebeelde diagram.


illustratie


Volgens Rosenbaum is daarop dan ‘HET-Vervanging’ van toepassing, wat zou voeren tot


illustratie


De knoop Z' werd hierboven gedeleteerd overeenkomstig regel van ‘Tree-Pruning’ (Ross, 1966). Zie voor een ander voorbeeld paragraaf 7, observatie (54) in dit stuk.
eind10
Bij de formalisering van de ‘HET-Vervanging’ transformatie voor het Engels is een voorwaarde in de S.B. /B de aanwezigheid van de ‘complementizers’ ‘for-to’ of ‘Poss-ing’. Vandaar nr. 6 in die S.B.. Bij that-complementizer werkt de transformatie niet. Het is mij niet duidelijk waarmee deze ‘complementizers’ in het Nederlands overeenstemmen. Daarom vertaalde ik ze hier niet. In het diagram (42) heb ik ze vervangen door een vraagteken.
eind11
‘Chomsky Adjunction’ verschilt van ‘Daughter Adjunction’. In de noot 8 is het diagram dat na toepassing van ‘Extrapositie’ ontstond een voorbeeld van ‘Daughter Adjunction’. De uit de NC geplaatste Z' komt onder VC. In (42) rechts komt de Z' niet onder de oorspronkelijke VC, aangeduid met het cijfer 2. De Z' komt onder een hogere, nieuwe VC, die nu de oorspronkelijke VC en de Z' domineert
De VC in een rechthoekje is het resultaat van ‘Chomsky Adjunction’. Bij ‘Daughter Adjunction’ gaat de oorspronkelijke structuur verloren, bij ‘Chomsky Adjunction’ ontstaat een nieuwe knoop, de oorspronkelijke structuur blijft echter bewaard.

eind12
Volgens Paul en Carol Kiparsky (1968) is het optreden van ‘for- to’ in het Engels beperkt tot de klasse van predikaten die ‘emotieve’ complementaire structuren bij zich kunnen hebben. Deze predikaten ‘express the subjective value of a proposition rather than knowledge about it or its truth value.’

eind13
Voor een overzichtelijke behandeling van de infinitiefconstructies in het Engels zie o.m. A.S. Hornby (1961), waar de ‘bare infinitives’ besproken worden op pp. 25-26. G.S. Overdiep (1937) besteedt in § 195-218 ruime aandacht aan infinitiefconstructies in het Nederlands. De in deze bijdrage voorgestelde hypothese werd nog niet op concordantie met deze beschrijving getoetst.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken