Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken
Afbeelding van DichtwerkenToon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.33 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Editeur

C.P. Tiele



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken

(1869)–P.A. de Génestet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 159]
[p. 159]

Uit het Studentenleven.

I. epikurisch feestgezang.

 
Ruischende wanden, en schittrende zalen,
 
Bruisende bekers en ramlende schalen,
 
Blinkende toortsen in flonkrend kristal,
 
Klinkende kelken en jubelgeschal!
 
Schaatrende buien van lachen en zingen,
 
Klaatrende stroomen en kurken aan 't springen;
 
Spreien van dons voor het uitgerekt lijf,
 
Reien van vrinden in 't zalig verblijf!
 
 
 
Blazende wangen en smakkende lippen,
 
Azende blikken op aadlijke snippen,
[pagina 160]
[p. 160]
 
Gouden fazanten en druipende kluif,
 
Oude, gemerkte, gezegende druif!
 
Heilige schotels van bruine pasteien,
 
Veilige feestdisch en gladde geleien,
 
Geuren en fleuren van 't blinkend festijn,
 
Keuren van spijzen en kleuren van wijn!
 
 
 
Dappren, valt aan op uw puik-koteletten!
 
Wappren, als vaandels, de blanken servetten,
 
Spoedig met bloed van de druiven bemorst,
 
Moedig vergoten uit weeldrige dorst!
 
Helden, valt aan op uw walmenden feestdisch!
 
Melden de resten hoe goed bier de geest is!
 
Harten en magen, organen en geest,
 
Tarten tot morgen de drukte van 't feest!
 
 
 
Vloeie nu 't feestlied uit kokende longen!
 
Gloeie de Pudding in vurige tongen!
 
Krake de Noga en zinke tot puin,
 
Smake dat gruizel van eetbaar arduin!....
 
Ruikers en kransen en versche festoenen,
 
Suikers, vaniljes, oranjen, citroenen,
 
Adem van frischheid, verkwik ons gemoed,
 
Wadem een koeltjen in 't ziedende bloed!
 
 
 
Rompen van taarten en marmeren klippen;
 
Klompen van ijzen versmelt op de lippen!
[pagina 161]
[p. 161]
 
Gloeiende dronken aan vriendschap en min,
 
Vloeiende verzen vol boeienden zin!
 
Vonklende kelken en ruischende snaren,
 
Kronklende wolken van fijne sigaren!
 
Volop van weelde, van lust en genot....
 
Dolkop, bedenk u een zaliger lot!
 
 
 
Dampende kruien van 't weelderig Oosten,
 
Stampende voeten bij hartlijke toasten!
 
Buien van geestdrift doorgieren de zaal,
 
Uien doorkruien het prachtige maal!
 
Eere dan, wie bij de feestbokaal rusten,
 
Eere wie 't langste den bekerrand kusten,
 
Eere, wie 't keurigst en fijnst heeft gesmuld;
 
Eere, wie 't kundigst zijn maag heeft gevuld.

1847.

II. een liedje aan een jong student.

 
Gegroet, o lievling van mijn zang,
 
O jong en jolig wezen!
 
Al duurt uw zoete droom niet lang,
 
Gegroet en luid geprezen!
 
O lust en eere van uw stand,
 
Lang blijve uw jeugd floreeren:
[pagina 162]
[p. 162]
 
Gij zijt zoo gloeiend amuzant,
 
Lang moogt ge u amuzeeren!
 
 
 
Mij is geen naam, geen rang bekend,
 
Zoo edel, zoo verheven,
 
Zoo schoon als de uwe, o jong Student,
 
Die fladdert in het leven!
 
'k Heb eerbied voor den blijden soes,
 
Wat anderen ook preeken,
 
'k Heb eerbied voor den vrijen roes
 
Van deze - uw beste weken!
 
 
 
De jeugd zij als een korenveld,
 
Verruklijk schoon voor de oogen,
 
Dat joelt en woelt en bruist en zwelt,
 
Door d' uchtendwind bewogen!
 
Staan eens die wilde velden kalm,
 
Bij schoven saamgebonden,
 
Dan wordt aan iedren gouden halm
 
Een rijke vrucht gevonden!
 
 
 
Die nimmer dwaas was in zijn jeugd,
 
Wordt nimmer recht verstandig,
 
Een fiksche jeugd - baart mannendeugd,
 
Maakt handelbaar en handig.
 
'k Vertrouw die wijze jongens niet
 
Van achttien, twintig jaren -
[pagina 163]
[p. 163]
 
Uw wijsheid is een gloeiend lied,
 
Een pet op zeven haren!
 
 
 
Laat vrij de blonde, zijden snor
 
Om rozenlippen bloeien;
 
Schreeuw nog uw keel aan Iö's schor
 
En laat champagne vloeien!
 
Tier - zoo 't uw borst verruimen kan; -
 
Maar schuldloos en - met gratie!
 
Scheld aan 't biljart den stommen Jan,
 
Maar scheld met variatie!
 
 
 
Speel homber als een oude rot,
 
Stop delicieuze ballen,
 
Moog tusschenbeide een mooie pot
 
Uw kunst ten deele vallen!
 
Maar zoek het liefst uw zoetste feest
 
Bij zoute konverzatie,
 
Toon daar uw opgewonden geest
 
En tintelende facie!
 
 
 
Leer ons hoe gij uw blauwe pet
 
(Een pet van achttien jaren!)
 
Zoo onnavolgbaar, zoo koket,
 
Gooit om uw bruine haren!
 
Als vond ook zij de vreugde zoet,
 
Als kreeg zij geest en leven;
[pagina 164]
[p. 164]
 
Ik zal een nieuwen zijden hoed
 
Voor dat geheim u geven!
 
 
 
Nog niet, vooreerst, dien schalken kop
 
In boekenstof verborgen;
 
Blijf frisscher dan de rozeknop
 
En jonger dan de Morgen!
 
Laat steeds de Graties in haar gunst
 
Uw pad met goud bestrooien,
 
En met een onnavolgbre kunst
 
Uw almaviva plooien!
 
 
 
Blijf jong en wild en woest en rond;
 
O, dat die lustige oogen
 
Altijd zoo helder, zoo gezond,
 
Zoo edel gloeien mogen!
 
Vlieg, jonge vlinder, naar uw zin,
 
Laat niets uw vlucht beperken,
 
En - vlieg toch eens het leven in,
 
Nog stofgoud op de vlerken!
 
 
 
Die wensch zij ijdel, als de droom
 
Van 't jong studentenleven,
 
Op! toch genoten, zonder schroom,
 
In deze tooverdreven!
 
Een wensch tot slot, een warme beê:
 
Al schreeuwt ge niet, - blijf zingen,
[pagina 165]
[p. 165]
 
Klink altijd meê - word nooit blazé
 
En doe geen domme dingen.

Nov. 1849.

III. de humorist.

Horrible, horrible, most horrible!
 
Eenmaal had ik zeven vrinden,
 
Bloemen in mijn levensgaard,
 
Die ik tot een krans mocht binden
 
Om mijn hoofd en om mijn haard.
 
Luister, en van één tot zeven,
 
Zeg ik in een bondig lied,
 
Waar zij allen zijn gebleven,
 
Want ik had - maar heb ze niet.
 
 
 
De eerste, een knaap met blonde lokken
 
En een vriendelijk gemoed,
 
Is naar 't verre land vertrokken,
 
Hij is heen en - heen voor goed.
 
Op zijn beeltnis blijf ik staren
 
En ik weef een lang gedicht;
[pagina 166]
[p. 166]
 
Door mijn droom en komt hij waren,
 
Met een vreemd en bruin gezicht.
 
 
 
Nommer Twee liet zijn getrouwen
 
Loopen voor een kleine meid,
 
Die hem strengen op leert houên,
 
Smelten doet van zaligheid.
 
't Was een fiere, forsche jongen,
 
Die altijd mijn poken brak;
 
Onbedwingbaar, nu bedwongen,
 
Door een zachte vrouweplak!
 
 
 
Nommer Drie, wien ik het leven
 
Zoo vol gratie en talent
 
Door zag fladdren, zingen, zweven,
 
Half een vlinder, half student,
 
Zijn Eerwaarde zakte op klompen
 
In een kleigrond, zes voet diep,
 
En tracht d'Urmensch in te pompen,
 
Wie dan toch de wereld schiep!....
 
 
 
Nommer Vier werd ongenietbaar;
 
't Is een pure filoloog!
 
't Is een Graecus, 't is een Piet - maar
 
Ongelooflijk dom en droog.
 
'k Moest den Vijfde laten glijden,
 
Daar 'k met hem mijn rust verloor,
[pagina 167]
[p. 167]
 
Want op ongelegen tijden
 
Las hij me altijd verzen voor.
 
 
 
En de Zesde, jong bedorven -
 
Zwakke ziel en groote geest -
 
Is, mijn ziele schreit - gestorven!
 
Maar een ander zegt, gesjeesd.
 
Mocht hij voor een vriend herleven,
 
'k Zou hem in een dankbaar hart
 
't Liefste plekje wedergeven,
 
Heilig door een lange smart.
 
 
 
Maar u kan ik zien noch luchten,
 
Diepst gezonken Simia!
 
Al uw zeemlen, al uw zuchten,
 
Al uw doen is laria,
 
Ieder zuchtje is een Judas,
 
Ieder glimlach is een list....
 
O mijn help! ik merk het nu pas,
 
Ach, de vent werd humorist!

1850.

[pagina 168]
[p. 168]

IV. het schotje.Ga naar voetnoot+

 
Et nos! we hebben hier zoo iets,
 
Een burg, een Athenaeum,
 
Als 't binnen kort in duigen stort,
 
Zing ik een klein Te Deum!
 
 
 
Het is een wit gepleisterd graf,
 
Behangen met portretten,
 
Die soms bij 't Amsterdamsch latijn
 
Verschriklijke oogen zetten!
 
 
 
't Is opgelapt en opgeknapt,
 
Eén wrak, één reparatie!
 
't Is opgeflikt en opgeschikt,
 
En staat nog - bij de gratie.
 
 
 
Het is een afgeleefde best,
 
Vol pleisters en op krukken,
 
En toch - een mannentreitrend nest,
 
Vol onuitstaanbre nukken!
 
 
 
Ik heb een hekel aan die kast,
 
Dat huichelend gebouwtje,
 
Het is me een levende ergernis,
 
Een ‘gansch venijnig ouwtje!’
[pagina 169]
[p. 169]
 
En toch, mijn ziel miskent u niet,
 
Eerwaarden en Geleerden!
 
Wier zorgen met meer smaak dan geld
 
Ons kastje restaureerden.
 
 
 
Voor wie het opneemt (met zijn neus)
 
Is 't zaaltje vrij behaaglijk;
 
Voor mij - ik heb het al gezegd -
 
Voor mij is 't onverdraaglijk!
 
 
 
Ad rem! een lang weêrhouden lied
 
Moog trillen door dit krotje,
 
Het is een ronde dichtervloek,
 
Geslingerd tegen 't Schotje!
 
 
 
Dat Schotjen in de breede bank,
 
De bank der Hooggeleerden,
 
Die eenmaal allen (een voor een)
 
In diesem Halle oreerden!
 
 
 
Die nu met toga's of met roem
 
De breede bank bezetten,
 
Wanneer hun evenmensch oreert
 
Naar oude saaie wetten!
 
 
 
Dat Schotjen in de breede bank,
 
De bank der Hooggeleerden,
 
Die in dit hol zich - juist als ik, -
 
Soms gruwlijk embêteerden!
[pagina 170]
[p. 170]
 
Dat Schotje, dat die bank verdeelt
 
Potsierlijk in twee hokken....
 
Zou 't eene voor de schapen zijn,
 
En 't ander voor de bokken?
 
 
 
Dat weet ik niet, maar wat ik weet,
 
Bij elk oratie-jooltje
 
Dan heb ik rust in voet noch vuist,
 
Ik zit - als op een kooltje!
 
 
 
Maar wat ik weet, dat zeg ik luid,
 
Dat zeg ik zonder schromen:
 
Kastanjes moeten eenmaal uit
 
Het smeulend vuur genomen!
 
 
 
't Is Feest: kijk op, daar naakt de rei
 
Der breede Professoren,
 
Zij nemen plaats in 't groote hok
 
En spitsen klassische ooren!
 
 
 
De orator klautert in de BroekGa naar voetnoot1
 
En soest er zeer genottelijk.
 
't Jus PileiGa naar voetnoot2 verblijdt zijn hart -
 
Al kleedt zoo'n steek bespottelijk!
[pagina 171]
[p. 171]
 
Waar toeft ge, o Seminarie-trits?
 
Ei, zet u bij de vrinden!....
 
Hoe nu? de bank is opgepropt,
 
Er is geen plaats te vinden? - -
 
 
 
Men sluit hun 't deurtje voor den neus,
 
Men laat hen opmarcheeren.
 
Adieu kollega's! hier is 't uit
 
Met ons fraternizeeren!
 
 
 
Men sluit u 't deurtje voor den neus,
 
Gij hoort niet bij de heeren!
 
Wat meent gij? die Illustre School
 
Zou zich - - enkanailleeren?
 
 
 
O wee! o non-sens, o elend!
 
O tijden, menschen, zeden!
 
O Schotje, dat de broedren scheidt!
 
O gruwlen van 't voorleden!
 
 
 
O Schotjen, aaklig overschot
 
Van langgestorven veeten,
 
Van broedertwist, van broederhaat,
 
Vervolging van 't geweten!
 
 
 
Gerechte Hemel! ziet gij 't aan?
 
Daar sluit men ze op een plokje
 
Als halve ketters bij elkaêr,
 
Apart in 't kleine hokje!
[pagina 172]
[p. 172]
 
Een Lutheraan, een Remonstrant,
 
Twee eerlijke Mennisten,
 
Die worden achter 't schot gezet,
 
Als waren 't antichristen!
 
 
 
Den Lutheraan, den Remonstrant,
 
Bij zulk een feestgenotje,
 
Die schuift en dringt men op elkaêr,
 
Als uitschot - achter 't Schotje!
 
 
 
De Lutheraan et caeteri,
 
Dat zijn toch brave kerels:
 
En, Athenaeum! aan uw kroon
 
Zeer schitterende perels!
 
 
 
De Remonstrant et caeteri,
 
Die moeten u geneeren!
 
En hier alleen, hier durft, hier mag
 
Zoo'n Schotje hen negeeren!
 
 
 
Toch heeft onze eeuw zoo menig muur
 
Als Jericho zien vallen,
 
Zoo menig breeden dam geslecht
 
En ontoegankbre wallen!
 
 
 
Zoo menig hooge toren viel
 
Als Babylon in gruizelen,
 
Ik zag de wijzen overbluft
 
En starre hoofden duizelen!
[pagina 173]
[p. 173]
 
Maar, trots de schokken onzes tijds,
 
Dat triomfante Schotje
 
Maakt met partijgeest en behoud
 
Een gruwelijk komplotje!
 
 
 
Al is 't een gruwel in ons oog,
 
Wat namen wij nog dragen,
 
Al kan dat onverwrikbaar ding
 
Geen Christenziel behagen:
 
 
 
Al werd het zesmaal ridikuul,
 
Sinds ééntjen - o die stoutert! -Ga naar voetnoot1
 
Met vluggen, vrijen, fieren moed,
 
Er over is geklauterd: -
 
 
 
Het staat, het scheidt en scheurt, ten schand
 
Van waarheid en verlichting!
 
Dat Schotjen is - een formulier,
 
Dat Schotjen is - een richting!
 
 
 
Het heeft een kop, het heeft een ziel,
 
Staat, vrinden, niet verwonderd!
 
Ja, in dat Schotje huist een ziel,
 
De geest van zestienhonderd!
[pagina 174]
[p. 174]
 
Een schalke Dortsche grootpiepa
 
Zit in dat schot verstoken,
 
Die bij zijn leven tien uur ver
 
De ketters heeft geroken!
 
 
 
Hij klemt de rotte planken vast
 
Van 't waggelende muurtje,
 
Dat haast bij 's mans papieren dam
 
Moog knettren op mijn vuurtje!
 
 
 
‘Tot hiertoe en niet verder!’ grijnst
 
Het zieltjen in die planken.
 
Gij Heeren hebt één geest misschien,
 
Maar ik heb hier - twee banken!
 
 
 
Bezoek te grauwen middernacht
 
Dat spokende gebouwtje,
 
Dan hoort ge een bitsen hamerslag:
 
Dat is mijn timmrend ouwtje!
 
 
 
Hij timmert losse spijkers vast
 
Met wee- en preektoon-galmen;
 
Hij bromt en blaast: verdragen!! wat!
 
En knarsetandt in psalmen!
 
 
 
O timmer, onverzoenbre geest,
 
Ras brengt een vroolijk standje
 
U 's nachts een heuchelijk bezoek,
 
En helpt - temet - een handje!
[pagina 175]
[p. 175]
 
Wij komen, ja! wij komen, hoor!
 
Met fakkels en flambouwen,
 
Met feestwijn en triumfmuziek
 
En handen uit de mouwen!
 
 
 
Wij stroomen allen samen tot
 
Een monsterkonvokatie,
 
En trappen 't Schotje - krak! - ineen
 
Met vreeselijke staatsie!
 
 
 
Iö vivat, Iö vivat,
 
Zal door 't gewelfje schallen,
 
En krakend bij den laatsten toon
 
Zal 't laatste Schotje vallen!
 
 
 
Dan wordt die ‘ketter onzer eeuw’
 
In vuur en vlam begraven
 
En 't ‘Athenaeum floreat!’
 
Stroomt uit de borst der braven!
 
 
 
Zoo nu wie 't aangaat, grijnzend lacht
 
En laakt die kromme sprongen....
 
Wel, dat men 't Schotjen overgeev'
 
Aan d' eersten krullenjongen!
[pagina 176]
[p. 176]
 
Ja, 'k raad u, laat, met stille trom,
 
Dat haatlijk Schotje sloopen,
 
En zet die laatste, lafste sluis
 
Voor liefde en eenheid open!
 
 
 
Maar is 't ook weêr een uitgaaf, die
 
Met moeite wordt bedropen....
 
Ik zal de ‘schoft’ betalen, ja,
 
En ik wil 't Schotje koopen.
 
 
 
Ik wil het als een rariteit
 
Mijn leven lang bewaren:
 
Een staaltje van humanen geest,
 
Na zooveel honderd jaren!
 
 
 
En 't zieltjen? Och, dat zieltje zal
 
Bij mij geen kwaad meer brouwen,
 
Met primo Mei verhuist hij weêr....
 
Bij mij is 't niet te houên.

1850.

[pagina 177]
[p. 177]

V. aan mijn vriend mr. e.h. s'jacob .
Naar Batavia vertrekkende.
Ter herinnering.

 
'k Zal niet schreien en niet klagen,
 
Stille smart is - diepe smart;
 
'k Wil den last des afscheids dragen,
 
Moedig als uw manlijk hart.
 
Maar een korte, vrome bede,
 
Maar een handdruk zij mijn groet:
 
Lieve zwerver, ga in vrede,
 
Met uw God en met uw moed!
 
 
 
Lievling van uw trouwe vrinden,
 
Wees de lievling der Fortuin;
 
Vriendschap - liefde moogt gij vinden,
 
Maar gedenk aan Hollands duin.
 
Blijf de kracht der jonge jaren,
 
Blijf dien onbedorven geest,
 
En dat edel hart bewaren,
 
Dat ons dierbaar is geweest!
[pagina 178]
[p. 178]
 
Wij, wij zullen menigmalen
 
Spreken van den verren vrind,
 
Van zijn droomen en verhalen,
 
Van zijn lach, die harten wint;
 
En in droevige oogenblikken
 
Zal een trouwe groet misschien
 
Uw geliefden wel verkwikken
 
Met een droom van wederzien.
 
 
 
Want - wij blijven u verbeiden,
 
Ach, het is nog veel te vroeg,
 
Dierbaarste, om voor goed te scheiden,
 
En - wij zijn nog jong genoeg....
 
Maar zoovelen zijn gebleven,
 
Velen hebben niet gewacht: -
 
Goede reis dan voor dit leven
 
En voor 't andre: Goeden nacht.

1850.

voetnoot+
Voor de oningewijden in de beruchte geschiedenis van het Schotje in 't Amsterdamsche Athenaeum wil ik de zaak hier in proza met een paar woorden uiteenzetten. Ik begin met u te vertellen, dat wij er een Athenaeum op nahouden. Gij zult - hope ik - de vriendelijkheid hebben mij niet tegen te spreken. Dat gebouwtje is zeer wrak, zeer oud, zeer vuns, maar voor eenigen tijd met onloochenbaren smaak en savoir-faire opgeknapt. In dat Athenaeum is een bank, waar zich de professoren bij feestelijke gelegenheden in nederlaten. In die bank was een muurtje. Ja het was er, het is er niet meer. Eere aan de Kuratoren! eere den Sekretaris, die het bevel tot slooping heeft geteekend. Dat was ten minste een liefelijk verschijnsel in deze dagen van twist en scheuring. Maar toen dit versje geschreven werd, was het er nog, dat muurtje. Anders ware dit versje niet geschreven.Ga naar voetnoot1)
Welnu: aan de ééne zijde van dat schotje prijkte in gloria het gereformeerde Athenaeum, in de personen van zijn professoren natuurlijk; aan de andere zijde werden de Seminaria, door vijf professoren vertegenwoordigd, op elkander gedrongen, in het zevende of vierde gedeelte (ik heb geen mathematischen blik) van de geheele bank. Het verwondert mij, dat het nog zoo lang goed is gegaan. De bespottelijkheid en onbillijkheid dezer afscheiding viel te meer in het oog, wanneer men bedacht dat de gereformeerde theologen ook gedeeltelijk werden gevoed en gekweekt, in geestelijken zin, door luthersche, remonstrantsche, menniste Professoren. Zie pag. 172, koeplet III.
voetnoot1)
Zooals bekend is, werd ook het gebouwtje, waarvan onze dichter hier spreekt, sedert voor ander onderwijs ingericht, en de zetel van het Athenaeum naar den Ouden Doelen op den Singel overgebracht.
Noot van den Uitgever.
voetnoot1
Broek, houten broek = katheder. - Borger.
voetnoot2
Letterlijk; Het hoede-recht: het doctorale recht om met gedekten hoofde te mogen spreken.
voetnoot1
Historisch; een der professoren ‘van 't kleine hokje’ is over het schotje gesprongen op den 9den van October, anno 1849.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken