Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de duinen (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de duinen
Afbeelding van In de duinenToon afbeelding van titelpagina van In de duinen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.56 MB)

ebook (3.64 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de duinen

(1858)–Eduard Gerdes–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 197]
[p. 197]

Besluit.

Het was omstreeks de helft der maand October van het voor Alkmaar zoo gedenkwaardige jaar 1573, dat op zekeren dag de straten van de oud-Hollandsche stad Hoorn opgevuld waren met eene menigte nieuwsgierigen, van welke eenigen zelfs tot op de daken geklommen waren, om slechts beter te kunnen zien wat er binnen de muren hunner zeehaven gebeurde. En dat het inderdaad der moeite waard was, dat zoovelen zich bijna verdrongen, om toch vooral niets te missen van hetgeen er te zien viel, zal den lezer blijken, indien ik hem mededeel, dat op dien dag de Admiraal der Spaansche vloot, Graaf Bossu, met vele zijner krijgslieden gevankelijk binnen Hoorn gevoerd werd.

Het zal niet noodig zijn, de aanleiding hiertoe aan mijne lezers mede te deelen. Ieder Hollandsche jongen weet immers, dat gemelden graaf, door onzen braven Kornelis Dirkszoon van Monnikendam, eene geduchte nederlaag op de Zuiderzee werd toegebragt, waarbij Bossu gedwongen werd zich over te geven, en hem het Weeshuis te Hoorn als gevangenis werd aangewezen.

[pagina 198]
[p. 198]

Onder de toeschouwers bevonden zich ook twee oude bekenden. En wie de oogen gerigt hield op een venster aan de zijde der straat, langs welke de stoet voorbij trok, zou zeker Rolf Harmsen met zijnen zoon Wouter opgemerkt hebben. Juist kwam eene kleine afdeeling Hollandsche speerknechten de straat door, en toen Wouter nieuwsgierig naar het venster trad, herkende hij in den bevelvoerenden officier zijnen oom, den wakkeren hopman Ruikhaver, die, gelijk ons de historie meldt, aan dezen zeestrijd zulk een krachtdadig deel genomen had. De hopman merkte spoedig zijnen neef op, en groette hem met het gewone saluut des krijgsm ans. Ook Berendsz en Kleine Gijs bevonden zich onder de soldaten; maar wie schetst Wouters verwondering, toen hij te midden van eenige matrozen Dirk Gapertsz bespeurde. De gewezen koksjongen scheen uitmuntend in zijn schik te zijn; althans hij stapte zoo fier de huizen voorbij, alsof hij zeggen wilde: ziet gij wel, welke helden wij zijn?

 

Twee uren later bevond zich Ruikhaver bij Wouters vader. De dappere krijgsman verheugde zich zeer, vader en zoon zoo gelukkig vereenigd te zien, en hoewel hij slechts een uur beschikbaar had, deelde hij hun verscheidene belangrijke zaken mede. Onder anderen meldde hij Wouter, dat gisteren de welbekende Noortdorpsche vos gevankelijk binnen Hoorn gevoerd was, en morgen de straffe des doods voor zijne euveldaden zou ondergaan. Men had hem betrapt juist op het oogenblik, dat hij bezig was eene weerlooze

[pagina t.o. 199]
[p. t.o. 199]


illustratie
Bladz. 199.


[pagina 199]
[p. 199]

vrouw te martelen; en toen hij door den schout hierover ondervraagd was geworden, kwamen er zoo vele gruwelstukken aan het licht, dat het doodvonnis over hem uitgesproken moest worden. Rolf Harmsen had reeds zoo veel van den Noortdorpschen vos gehoord, dat Wouter niet noodig had zijnen vader te bewegen, dien man nog eenmaal te bezoeken. Door Ruikhaver's voorspraak bij den kommandant der gevangenis, verkregen Rolf Harmsen en zijn zoon nog dienzelfden dag toegang tot den veroordeelde. Maar in welk een verschrikkelijken toestand vonden zij dien ongelukkigen man! Met de regterhand aan eenen steen gekluisterd, drukte zijn oog de wanhoop uit van iemand, die zich wel bewust is, dat het vreesselijk is in de handen des levenden Gods te vallen. Een oogenblik stonden vader en zoon als verplet bij dezen aanblik. Wouter verbergde zijn aangezigt aan de borst des vaders; want het medelijden met dezen snoodaard had tranen in zijne oogen doen opwellen.

Langzaam trad Rolf Harmsen op den Noortdorpschen vos toe, en riep op eenen zachten toon: ‘Wijbrandsen!’

De vos schudde de roode haren voor zijne oogen weg, en een wanhopigen blik op vader en zoon werpende, slaakte hij een geweldigen kreet, die zelfs het oor trof der beide wachters, welke zich aan de deur geplaatst hadden.

‘Wijbrandsen!’ herhaalde Rolf Harmsen, ‘kent gij dezen knaap nog?’

De vos hield het gelaat onafgewend op den grond gevestigd, als waagde hij het niet, den blik des vragers te ontmoeten.

‘Wijbrandsen!’ vervolgde Wouters vader, ‘gij hebt mij

[pagina 200]
[p. 200]

en den mijnen veel kwaads toegedacht; maar de Heere God heeft het alles ten beste geschikt. Wij zijn echter niet gekomen om u te veroordeelen; integendeel, wij komen hier met het doel, om u vergiffenis te schenken voor al het leed, dat gij ons berokkend hebt. Ja, wat meer is, ik ben hier gekomen om met u te bidden. Gij weet immers, dat morgen.....’

‘Ha! morgen!’ gilde de ongelukkige, ‘morgen!.....’

‘Dan zult gij voor den Regter van hemel en aarde verschijnen,’ zeide Rolf Harmsen met eene ernstige stem. ‘Morgen zult gij rekenschap moeten afleggen van al hetgene gij gedaan hebt. Wijbrandsen,’ vervolgde hij, eene schrede nader komende, ‘zijt gij bereid dien Regter te ontmoeten?’

Wijbrandsen gaf geen antwoord, maar sloeg zich met de regterhand tegen het voorhoofd, ten teeken, dat hij daarvoor vreesde.

‘Het is echter nog niet te laat, ongelukkige man!’ ging Wouters vader voort, en legde zijne hand op den schouder van den veroordeelde. ‘Het is nimmer te laat voor hem, die met een berouwvol hart tot Jezus wil komen. Denk er aan: den moordenaar aan het kruis werd nog genade bewezen. Daarom wanhoop niet. Beken den Heere, in alle opregtheid, uwe zonde; stort uw geheele hart met al deszelfs gruwelen voor Hem uit; zoek vergeving in het bloed van Jezus die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is, en gij zult het ondervinden, dat Hij geen lust heeft in den dood des goddeloozen, maar dat Hij daarin lust heeft, dat gij u bekeert en leeft. En terwijl gij nu Zijne liefelijke stem hoort, verhard uw hart dan niet.’

[pagina 201]
[p. 201]

Rolf Harmsen zweeg een oogenblik, om een antwoord van den veroordeelde af te wachten; maar toen hij dit niet ontving, vervolgde hij:

‘Wijbrandsen! ik vraag u thans in den naam des Heeren zijt gij bereid voor Gods regterstoel te verschijnen?’

‘Neen, neen! neen, neen!’ jammerde de ongelukkige, terwijl hij de met ketenen beladen hand krampachtig aan de borst drukte.

‘Bereid u dan nu,’ zeide Wouter's vader. ‘Ik herhaal het nogmaals: beken Hem uwe zonden, val voor Zijne voeten neder en smeek om genade. Wilt gij dit niet doen?’

De vos antwoordde niet, doch wischte een traan af, die op zijne hand gevallen was.

‘Denk aan hetgeen Hij u aanbiedt,’ vervolgde Rolf Harmsen, ‘eene eeuwige zaligheid, indien gij u bekeert, of.....’

‘Er is voor mij geene zaligheid meer te hopen......’ gaf de vos met langzame en doffe stem ten antwoord.

‘Dit zegt gij; maar zoo spreekt de Heer immers niet. Hij roept u in dit oogenblik nog, en noodigt u uit tot Hem te komen.’

‘Ik heb te veel kwaads bedreven, dan dat het mij ooit zou kunnen vergeven worden,’ jammerde de veroordeelde, terwijl hij de handen in een sloeg.

‘De Heere Jezus heeft wel voor zijne moordenaren gebeden; daarom wanhoop niet; want gij hebt eene voorspraak bij God, die ook gekomen is, om uwe ziel te verlossen van het eeuwige verderf. Ga derhalve, Wijbrandsen! ga tot Jezus, eer het te laat is, want er zal geen tweede slagt-

[pagina 202]
[p. 202]

offer meer over blijven. Tot Hem dan gevloden met al uwe schuld, met al uwe zonde; Hij alleen is een verzoener van al onze schuld; Zijn bloed reinigt van alle zonde.’

De tranen vloeiden langs de wangen van den gevangene.

........................................

........................................

 

Den volgenden dag werd het doodvonnis voltrokken. Toen de veroordeelde de plaats der strafoefening bereikte, stond een knaap naast Hopman Ruikhaver aan de trappen van het schavot.

‘Wijbrandsen!’ vroeg hij hem zachtkens, ‘zijt gij bereid?’

‘Ik hoop......... op de genade!’ was het antwoord, en met een gebed op de lippen liet zich de veroordeelde door den scherpregter verder geleiden.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken