Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 5 (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 5
Afbeelding van Werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (7.46 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 5

(1908)–Julius de Geyter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Onuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I


Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Mijn levenswarande

[pagina 85]
[p. 85]

I. - Loover, mijn stam
Voorzang

I

 
Hoe anderen ook het leven zij,
 
Een lustwarande was het mij;
 
Niet, Vrienden, dat gepluimt en mos
 
Een wieg mij spreidde in het bosch;
 
Dat frisch gebloemt en blozend ooft
 
Mij lokkend zwierden boven 't hoofd:
 
Ik was bij die van verre staan,
 
En 't park niet mogen binnengaan.
 
Toch klom ik haag en muren over:
 
Mijn harte dreef mij voort naar 't heimnisvolle loover...
 
 
 
Wel proefde ik veel groen en wrang;
 
En juichte ook bij koekoekzang;
 
Wel doolde ik in dreven om,
 
Waarin geen straal der zonne glom;
 
Wat daerden zelfs mij schram en wond,
 
Als ik den weg maar wedervond!
 
Er is een plek die hooger ligt;
 
Zij biedt een heerlijk vergezicht:
 
‘Daarhenen,’ riep mijn hart, ‘daarhenen!’
 
't Wou vliegen naar dien berg, 't wou arendswieken leenen....
 
 
[pagina 86]
[p. 86]
 
Hoe menig onweer brak in 't bosch
 
Mij boven 't hoofd nog klettrend los;
 
Hoe gleed mijn voet soms naast een boom
 
Welks wortels dronken uit een stroom;
 
Hoe grijnsden wolf en tieger aan
 
Wie zich vermat voorbij te gaan.
 
Hoe sprong een aap, en wierp een kreet
 
Den ziener na die hooger schreed....
 
Vooruit, vooruit; daar boven luchten
 
Zich kleurenrijke bloem en geurenrijke vruchten.
 
 
 
Wanneer ik op de bergkruin stond,
 
Ontvloog een juichkreet mijnen mond:
 
Wat verte spreidt zich daar ten toon!
 
Wat zijn rondom de dalen schoon!
 
Wat staart men diep, met helder oog,
 
In 't grauw omlaag, in 't blauw omhoog!
 
En met wat kalm en rein gemoed
 
Geniet wat rijp is, waar en goed!
 
Daar spreekt de Dichter met den Heere,
 
Die zegt: ‘Het is door u, - door u dat Ik regeere.’
 
 
 
Door Dichtren werd zijn Wet verkond;
 
Vervalscht heeft haar de priestermond.
 
Daarom herhaalt mijn dichterstem:
 
‘o Mensch, streef op, streef op tot Hem.
 
Hij is de waarheid, 't recht en 't licht.
 
Begrijpen is uw eerste plicht;
 
Beminnen is het hoogst gebod;
 
En vrij te zijn het zoetste genot.
 
Natuur schenkt u zoo mild belooning:
 
Zij is een lustwarand, - wees gij er paus en koning!
[pagina 87]
[p. 87]

II

 
‘Och, hoevelen, och, hoevelen
 
Gaan al roepend door het land:
 
Mij de lauwers die men plant!
 
Maar als 't graf hen zal verhelen
 
Zal geen enkel echo kweelen
 
Wat nu zoo dondert uit hun kelen....
 
Ziet, een windeken in 't spelen
 
Veegt die namen uit het zand.
 
 
 
‘'k Zal liedren strooien in het rond
 
Die klinken zullen uit elks mond.
 
Mijn eer zal uit mijn zangen stijgen
 
Gelijk de geur uit knop en bloem;
 
En zoo de nijd mij dood wil zwijgen,
 
Het volk is eerlijk, en geeft roem.
 
Het wijst verrukt in vollen glans
 
Zijn lievlingsnamen aan den trans.
 
 
 
‘'k Wil ook mijn naam met sterren schrijven
 
Die eeuwig, eeuwig, eeuwig, schittren blijven.’

III

 
Hij was nog jong, hij die zoo dichtte:
 
Zijn hart was vol, en vol zijn hoofd.
 
't Was vuur dat niet wordt uitgedoofd.
 
Wat in hem koelde, uit hem zwichtte,
 
Dat vuur toch heeft hem niets ontroofd.
[pagina 88]
[p. 88]
 
Hij dichtte zooals vooglen zingen,
 
Luidruchtig in het eerste groen.
 
Wat moet een wildzang anders doen?
 
Hij zou het Lusthof binnendringen,
 
Maar liep nog in de dreven toen.
 
 
 
't Was lente, lent in alle dreven.
 
Was 't zonneschijn ook in zijn hart,
 
Hij was met allen toch die leven,
 
Aan twijfel vast, aan kamp en smart.
 
Waar hij mocht juichen in verrukking,
 
Daar kreet hij vaak van vroeger pijn;
 
Uit wrok op onrecht en verdrukking
 
Vergat hij mild en gul te zijn.
 
Maar was hij hard of wrang of zuur,
 
Hij kon niet anders, 't was natuur.

IV

 
Hij heeft voor zich zelven gezongen,
 
Gelijk de nachtegaal in 't bosch;
 
Het kwam hem naar boven gedrongen;
 
Het is uit zijn ziele gesprongen;
 
Het wilde los!
 
 
 
Nu moge het anderen streelen;
 
Nu moge het andren vervelen.....
 
't Heeft hem gestreeld, 't heeft hem verrukt.
 
Wat kan het de roze schelen
 
Dat men ze plukt, of niet ze plukt?
 
Wat smart het den vogel in 't wilde,
 
Dat zijn kwinkeleeren nooit steden doortrilde?
 
Wat deert een paar dat kust en vrijt,
 
Of men 't benijdt?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken