Werken. Deel 5

Onuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I

[p. 186]

Hoe de echo zingt

Echo, zegt mij, bid ik u,

Wilt gij mij antwoord geven?            Even, even!

Even zegt gij, zoo welnu

Hoort toe wanneer ik spreek.            Spreek, spreek!

Zegt mij eerst welk onderwerp

U 't meest zou bevallen?            Allen, allen.

Maar gij steekt soms veel te scherp

Met iedereen den draak!            Raak, raak!

Wat vertroost er nicht of neef

Als oom en tante sterven?            Erven, erven!

Weet gij wat voor recht en scheef

Voor ieder 't hoogste geldt?            Geld, geld!

Neem voor 't geld een heks voor wijf,

Wat volgt dan op het trouwen?       Rouwen, rouwen!

Wat wordt dan het tijdverdrijf

Opdat men niet verkwijne?            Wijne! wijne!

'k Wou wel eens minister zijn:

Zoo 'n stieltjen is toch heerlijk!       Eerlijk, eerlijk!

Eerlijk, - wel naar allen schijn

Zijn zij dat allen toch?            Och! och!

Echo, wees niet zoo pikant:

't Staat hier wat schoon geschapen!       Apen! apen!

Frère is keizer in ons land,

En onze schuld is nul!            Snul! snul!

[p. 187]

 

s' Vlamings broeder is de Waal:

 

Nooit immers wil hij meer zijn? Heer zijn! heer zijn!

 

Hij regeert in zijn taal

 

Het heele koningdom!            Dom! dom!

 

Komt een Vlaming voor 't gerecht,

 

Geen woord, zelfs geen gefezel....            Ezel! ezel!

 

En iemands zaak, die niets en zegt,

 

Is eens zoo gauw beslecht!            Slecht! slecht!

 

 

 

Wat vrees ik als mijn koeplet

 

Zich al te vrij laat hooren?            ooren! ooren!

 

Echo, zoo 'k niet op en let

 

Waarnaar voert mij dan het slot?            Slot! slot!

 

Achter 't slot? vraag die van Gent

 

Hoe zij zich daar verblijden,            Lijden! lijden!

 

Opdat Tesch er mij niet zend,

 

Wat is dan uw besluit?            Uit!