Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken (deel 1 en 2) (1949-1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken (deel 1 en 2)
Afbeelding van Dichtwerken (deel 1 en 2)Toon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken (deel 1 en 2)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.64 MB)

XML (2.53 MB)

tekstbestand






Editeur

Frank Baur



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken (deel 1 en 2)

(1949-1950)–Guido Gezelle–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 138]
[p. 138]

Binst het stille van den nacht

 
Wie, wie heeft toch, laat mij weten,
 
in den hoogen hemel, dáár,
 
u doen hangen zonder keten,
 
wonder' zilvere lampe klaar?
 
 
 
Wie, wie heeft het vat gesmeden,
 
en den krans erom geplooid,
 
waar gij al de lieflijkheden
 
van uw lekend licht uit strooit?
 
 
 
Wie den diamant gesmolten
 
die door 't sprietlen van 't geboomt,
 
tusschen blad en bladerholten
 
dreupelt, en omleege stroomt?
 
 
 
Koele lichtstroom, die alomme
 
't mos beplekt en 't hoofdtje zwicht,
 
't slapend hoofdtje van de blomme,
 
die in 't mos te rusten ligt.
 
 
 
Zilverboot, die, dóór de wolken,
 
peerlen draagt en elpenbeen;
 
kostbaar vaartuig, dat de volken
 
voert onschatbaar edelsteen,
 
 
 
met geen goud noch met geen hoopen
 
van al wat de grond besluit
 
ooit vervangen of te koopen:
 
slaap, dat edel balsemkruid!
 
 
 
Vierbake, in den nacht ontsteken,
 
die den donkren Hemel siert,
 
en naar overlandsche streken,
 
't varen van de wolken stiert,
[pagina 139]
[p. 139]
 
die, lijk schepen, vliegen, onder
 
wit satinen zeilgespan,
 
dat, stilzwijgend, ende zonder
 
menschenhulpe, zeilen kan.
 
 
 
Die de witgewulde schapen,
 
herderinne, waken moet
 
in den Hemel, die ze slapen
 
streelt... en lacht, en dansen doet.
 
 
 
Wie, wie heeft het u gegeven,
 
dat zoo minzaam treurig iet,
 
dat uw blinkende ooge, al beven,
 
op het slapend menschdom giet?
 
 
 
En daar kwam een stemme en zuchtte,
 
ruischend in den koelen nacht,
 
en mij docht, het was 't geruchte
 
van een waaiende Engelschacht.
 
 
 
Recht voor mij, zoo kwam 't getreden,
 
lijzig en voorzichtig heen,
 
en van boven tot beneden
 
liep het me ijskoud in de leên.
 
 
 
'k Voelde een asem, 'k hoorde een spreken,
 
'k zag niet: - ‘Ik ben 't!’ zuchtte 't zacht,
 
‘ik ben 't!’ hoorde ik, half bezweken,
 
‘ik ben 't..., de Engel van den nacht.’
 
 
 
Wie de lampe zonder keten,
 
wie den hoogen zilverboot
 
deed geworden, zult gij weten
 
en waarom Hij zulks gebood.
[pagina 140]
[p. 140]
 
Hij die God is heeft de banden
 
end het vat gesmeed ervan;
 
Hij die God is, in wiens handen
 
al wat niet is worden kan.
 
 
 
Diamant, uit niet gesproten,
 
zilver zonder klank of stem,
 
heeft Hij tot een lamp gegoten,
 
met een enklen wil van Hem.
 
 
 
En waarom? - Hoe hoog verrezen,
 
niets, of 't is te oneindig kleen,
 
om dat groot Waarom te wezen:
 
Gods Waarom... is God alleen.
 
 
 
Hij alleen is 't einde, en alles
 
stroomt naar Hem, den Oceaan
 
en de bronne waaruit àl is,
 
waar het àl naartoe moet gaan.
 
 
 
Doch, eer 't water in de zee loopt,
 
't is er dat op lustig mos,
 
't is er dat al langs de wee loopt,
 
en, dat klatert in den bosch.
 
 
 
En gij, mensch, is God de zee, gij
 
zijt het natgespoelde mos,
 
gij de malschgesproeide wee, gij,
 
end het klaatren van den bosch;
 
 
 
en dóór u moet al 't bestaande
 
weer naar God, zijn Oorsprong, gaan,
 
lijk de waterstroomen, gaande
 
naar den grooten oceaan.
[pagina 141]
[p. 141]
 
Dáárom spruiten vóór uw voeten
 
blommen in den lentetijd:
 
opdat gij den Heer zoudt groeten,
 
komende over 't blomtapijt.
 
 
 
Dáárom zijn de gouden stralen
 
u des zomers niet ontzeid,
 
maar, gij moet ze God betalen,
 
met een gouden dankbaarheid.
 
 
 
Dáárom staan de koorenaren
 
zwaar van 't kooren, opdat Hij,
 
die 't begin is van den jare en
 
't einde, niet vergeten zij.
 
 
 
Dáárom wekt de wind het lange
 
slapen van den winter niet,
 
opdat Hij weer lof ontvange,
 
als gij 't vroegjaar wederziet.
 
 
 
God blinkt in 't robijngepinkel
 
als de groote zonne ontwaakt
 
en een gouden perelwinkel
 
in eeniedre plante blaakt.
 
 
 
De ooge van den noen, die 't al ziet,
 
die geen ooge aanschouwen mag,
 
spreekt en leert, o mensch, dit al niet
 
van een Godlijk Algezag?
 
 
 
En des avonds, als de machten
 
van den Hemel rond Hem staan,
 
hoort gij ze, getrouwe wachten:
 
‘schouwt den Heer met eerbied aan!’
[pagina 142]
[p. 142]
 
En de mane, die al blinken
 
uit heur zilveren luchtboot lacht,
 
doet, met vreugde, God gedinken,
 
binst het stille van den nacht.
 
 
 
En Gij, Moeder Gods, die onder
 
alle vrouwen Hem behaagt,
 
Gij, die Moeder zijt, en zonder
 
vlekke of schuld ontvangen Maagd,
 
 
 
't is Uw beeld, dat wij zien hangen
 
voor den hoogen throon van Hem,
 
dien Gij, Maged, hebt ontvangen
 
en gebaard, te Bethlehem.
 
 
 
Van den dage als, uit Gods handen,
 
d'heldre mane henendreef,
 
em om d'hooge blauwe wanden,
 
heuren eersten cirkel schreef,
 
 
 
weer zij, van heur blijde bane,
 
half of heel in 't water speelt,
 
van dien dage is de eedle mane
 
't zuivere Mariabeeld.
 
 
 
Weg met andre namen: allen,
 
tot geduren onbekwaam,
 
zijn gerezen, zijn gevallen,
 
buiten één: - Maria's Naam.
 
 
 
't Is Heur beeld! Verbergt u, slangen,
 
al die 't helsche spog besmet,
 
Zij is onbevlekt ontvangen,
 
Zij heeft u den kop geplet.
[pagina 143]
[p. 143]
 
't Is Heur beeld! Van hier, gij wreede
 
wraakzucht, vóór die beeldtenis,
 
kruipt uw staal weer in de scheede,
 
gij, weer in de duisternis.
 
 
 
't Is Heur beeld! o Dichter, henen!
 
hert en ziel den Hemel in,
 
weg! de lichtbaan op, verdwenen
 
na' der Dichtren Koningin!
 
 
 
't Is Heur beeld! De snaar gespannen,
 
los, met klank en vingrenspel!
 
Neen! al aardschen klank gebannen;
 
't hert alleen, dat zingt Haar wel!
 
 
 
Neen! De stilte niet gebroken,
 
maar gezwegen, en gedacht,
 
en geweend, en niet gesproken,
 
binst het stille van den nacht.
 
 
 
Neen!... ik zwijge stil. Behage 't
 
u, beminde Moeder mijn!
 
Nooit één dicht en kan U, Maged,
 
nooit één dichter weerdig zijn!

1858 (?)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken