Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur (2016)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur
Afbeelding van Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuurToon afbeelding van titelpagina van Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.76 MB)

Scans (11.36 MB)

ebook (13.12 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur

(2016)–Rita Ghesquiere, Vanessa Joosen, Helma van Lierop–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 493]
[p. 493]

Verantwoording

In 1989 verscheen De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Voor de studie van de jeugdliteratuur was dit een belangrijk moment, een teken van een groeiende belangstelling voor de jeugdliteratuur. Pioniers als Louise J.T. Wirth (1926), Dirk L. Daalder (1950, 1973), Hendrik Van Tichelen (1953) en Ger Schmook (1934) zijn van grote betekenis geweest voor de geschiedschrijving van de jeugdliteratuur, maar hun werk bereikte slechts een klein publiek van deskundigen. De nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis had een grote uitstraling en zorgde ervoor dat ook andere geïnteresseerden kennis konden nemen van deze boeiende vorm van literatuur.

De voorbije vijfentwintig jaar gold De hele Bibelebontse berg als de standaardgeschiedenis van de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Naast de erkenning van de grote verdiensten van het boek - onder meer de expertise van de auteurs van verschillende bijdragen, het inzicht in periodes en werken die voordien nog maar nauwelijks onderzocht waren, de toegankelijke stijl en de stimulans voor verder historisch onderzoek - kwamen er toch verschillende kritische reacties en aanvullingen. Een aantal werd gebundeld in Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur (2000). Een van de voornaamste punten van kritiek op De hele Bibelebontse berg was het ontbreken van theoretische uitgangspunten die de individuele bijdragen verbinden tot een coherent geheel. Het boek biedt een chronologisch overzicht van auteurs, boeken en tendensen die door de individuele auteurs geselecteerd zijn, zonder dat er verantwoording afgelegd wordt over de keuze van het besproken materiaal, of de evaluatiecriteria die aan de basis liggen van de uitgesproken waardeoordelen hierover (Van Lierop-Debrauwer 2000, 280; Ghesquière 2000, 10-11). Door middel van deze verantwoording en de uitwerking van onze uitgangspunten (die ook als richtlijn heeft gediend voor de auteurs), hopen we onze literatuurgeschiedenis een betere theoretische fundering en meer eenheid mee te

[pagina 494]
[p. 494]

geven. Hiermee pretenderen wij niet dé definitieve geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen te hebben samengesteld. Gezien vanuit een dynamische literatuuropvatting is ‘[e]lke geschiedenis [...] een halte, een momentopname ingekleurd door de tijdgeest en de blik van de samenstellers. De geschiedenis, dus ook de geschiedenis van het kinderboek, vraagt erom telkens opnieuw herschreven te worden’ (Ghesquière 2000, 10).

Een literatuurgeschiedenis wordt geschreven vanuit de veronderstelling dat het nuttig en wenselijk is om literatuur te begrijpen in haar ontstaanscontext. Het is best mogelijk - en dat is in het verleden ook al gebeurd - dat men zich daarbij beperkt tot enkel de literaire ontstaanscontext, waarbij men ‘de literatuur bestudeer[t] als een quasi-autonoom domein’ en de nadruk ligt op gecanoniseerde werken (De Geest 1997, 18). Alleen al omdat jeugdliteratuur zich lange tijd in de periferie van het literaire systeem bevond, en dus niet als Literatuur met hoofdletter werd beschouwd, lijkt dit niet de meest aangewezen invalshoek, zelfs al beschikt de jeugdliteratuur als subsysteem over een eigen canon. Recente geschiedenissen uit het buitenland, zoals die van Penny Brown (2007) en Reiner Wild (2008), plaatsen de ontwikkeling van de jeugdliteratuur dan ook in een pedagogische, filosofische en maatschappelijke context, met aandacht voor de positie van deze literatuur in het ruimere culturele veld. Een dergelijke benadering is verwant aan de functionalistische literatuurgeschiedschrijving zoals die door Dirk De Geest is voorgesteld in Veelstemmig akkoord (1997) en zoals die - zij het onder andere benamingen - ook verdedigd wordt door vooraanstaande buitenlandse onderzoekers als Mario J. Valdés en Linda Hutcheon (1997) en Hans-Heino Ewers (2000). Belangrijk is het besef dat het concept van (waardevolle) literatuur variabel is en bepaald wordt door de socio-historische context en de dynamiek in het literaire systeem: ‘Naast de kleine kern van “onsterfelijken” telt een geschiedenis ook veel auteurs die naargelang de wisselende smaakoordelen nu eens wel en dan weer niet een plaats kregen in de canon’ (Ghesquière 2005, I.12). Ook binnen de jeugdliteratuur is er geenszins sprake van een constante of algemeen geldende poëtica of canon, zoals Anne de Vries overtuigend heeft aangetoond in Wat heten goede kinderboeken? (1989). Bovendien oordelen volwassenen vaak anders dan kinderen (Bekkering 2003). Dat de meest gewaardeerde boeken van jonge lezers niet noodzakelijk overeenstemmen met de literatuur die hun door volwassenen opgelegd wordt, zorgt voor een dubbele canon en een eigen dynamiek: de kinderen van vandaag zijn immers de volwassenen van morgen, en nostalgie speelt wellicht een rol

[pagina 495]
[p. 495]

bij het vormen van een jeugdliteraire canon.

Een functionalistische geschiedschrijving houdt in dat men ‘gangbare waardeoordelen en selectiemechanismen’ niet als vanzelfsprekend overneemt, maar dat men ze ‘in hun historische, contextuele én tekstuele specificiteit [moet] trachten te reconstrueren, analyseren en verklaren’ (De Geest 1997, 20). Dit betekent dat een dergelijke geschiedenis verder moet gaan dan de bespreking van individuele werken, door ook een beeld te schetsen van het bredere literaire veld én van belangrijke maatschappelijke invloeden. Bovendien bepleiten Valdés en Hutcheon de verschuiving van een ‘nationaal’ gerichte naar een ‘vergelijkende literatuurgeschiedenis’, die duidelijke overeenkomsten vertoont met het functionalistische model van De Geest, met daarbij een uitgesproken internationale component. Valdés en Hutcheon wijzen erop dat een nationale literatuurgeschiedenis niet alleen problematisch is omdat landsgrenzen verschuiven, maar ook omdat andere zogenoemde ‘imagined communities’ een belangrijkere rol kunnen spelen bij culturele ontwikkelingen dan de grenzen van een land. Het kan dan gaan om een taalgebied of om een nog groter geografisch gebied, terwijl ook culturele minderheden binnen een bepaald land de literaire ontwikkelingen kunnen beïnvloeden. Voor de ontwikkeling van de Nederlandstalige jeugdliteratuur is bijvoorbeeld de dynamiek tussen Nederland en Vlaanderen essentieel, evenals de relatie tussen de Nederlandstalige en Friestalige jeugdliteratuur. Verder zijn er belangrijke parallellen met de ontwikkeling van de jeugdliteratuur in andere westerse landen op te tekenen, en hebben vertalingen een onmiskenbare invloed gehad. Tenslotte is een vergelijkende literatuurgeschiedenis ook ‘the history both made possible by and even demanded of our age of international information access and electronic technology’ (Valdés en Hutcheon 1997, web). Opnieuw is deze observatie voor de jeugdliteratuur van bijzonder belang, gezien de nauwe band tussen jeugdliteratuur en andere media (theater, film, radio, televisie, games, internet).

Deze theoretische uitgangspunten brengen ons bij enkele cruciale vragen die de selectie van het gepresenteerde materiaal in de nieuwe literatuurgeschiedenis in grote mate sturen. In de eerste plaats is er de vraag welke literatuur als onderwerp genomen wordt en hoeveel aandacht er aan welke (soort) boeken besteed wordt. Een tweede, aansluitende vraag betreft de keuze van die aspecten van de ontstaanscontext die relevant genoeg zijn om te behandelen. In ons antwoord op deze vragen kiezen wij voor een aantal zwaartepunten, die steeds in relatie tot elkaar worden beschreven. Vanuit het idee dat literatuur een com-

[pagina 496]
[p. 496]

plexe vorm van communicatie is (Ghesquière 2009, 29; Ewers 2000) wordt de historie van de jeugdliteratuur opgevat als een geschiedenis van haar productie, distributie en receptie, waarin verschillende actoren in het jeugdliteraire systeem onderscheiden rollen spelen, maar elkaar ook beïnvloeden. De studie van de tekst wordt derhalve uitgebreid met onderzoek naar de context. De noodzaak daartoe werd al onderkend in Tot volle waschdom, waarin de traditionele aandacht voor genres, auteurs en illustratoren werd verbreed met thema's als uitgevers, boekverkopers en leescultuur (Dongelmans et al. 2000).

Het belangrijkste zwaartepunt zijn de teksten: welke belanghebbende of representatieve publicaties hebben de ontwikkeling van de Nederlandstalige jeugdliteratuur bepaald? Omdat deze literatuurgeschiedenis meer wil zijn dan een opsomming van interessante teksten, opteren we ervoor om via een beknopte typologie van genres een ordening aan te brengen. Genres zijn op hun beurt cultuur- en periodegebonden modellen (Ghesquière 2005, 12) die inzage bieden in de complexiteit en de dynamiek van het jeugdliteraire systeem. Ons uitgangspunt hierbij blijft een niet-normatieve opvatting van ‘literatuur’. Hierdoor is er aandacht voor zowel fictie als non-fictie en voor teksten behorend tot de canon van volwassen deskundigen, alsook voor teksten die vooral populair zijn bij jonge lezers. De nadruk bij de bespreking van de teksten ligt op de twintigste en het begin van de eenentwintigste eeuw. Vooral sinds de jaren 1980 hebben belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden die in De hele Bibelebontse berg niet beschreven (konden) worden.

Teksten staan niet op zichzelf, maar worden gemaakt door auteurs en illustratoren. Wie zijn de belangwekkende schrijvers en tekenaars en hoe hebben ze de ontwikkeling van een genre mee bepaald? Wat was er zo specifiek of vernieuwend aan hun aanpak? Auteurs en illustratoren zijn spelers in het veld van de jeugdliteratuur en hun reputatie wordt mede gevormd door de kritiek, door de uitgeverijen en door bemiddelaars uit bibliotheek en onderwijs. Hoewel de rol van dergelijke mediatoren niet onderschat mag worden, is hun invloed op ontwikkelingen binnen genres niet altijd duidelijk zichtbaar of te achterhalen. Wanneer dat wel het geval is, is daar expliciet aandacht aan besteed.

Een tweede zwaartepunt is kindbeelden, een sleutelbegrip uit de studie van de jeugdliteratuur. De jeugdliteratuur wordt gestuurd door de wijze waarop samenlevingen kinderen percipiëren. Welke filosofische of pedagogische inzichten bepalen het kindbeeld? Hoe worden die inzichten vertaald naar de jeugdliteratuur? Hoe verhoudt de impliciete lezer zich tot wat we weten van de reële lezer? In deze context wordt ook

[pagina 497]
[p. 497]

aandacht besteed aan het aspect van ‘dubbele geadresseerdheid’ en crossover: zijn er teksten of genres die zich onttrekken aan de dichotomie jeugdliteratuur/volwassenenliteratuur en hoe kan dat fenomeen verklaard worden?

Daarmee is direct het derde zwaartepunt aangegeven: de verhouding tussen jeugd(literatuur) en volwassen(enliteratuur), zoals die tot uiting komt in de (perifere) positie van jeugdliteratuur in het literaire systeem als geheel. In het verleden fungeerde jeugdliteratuur vaak als schaduwloper, maar was en is ze soms ook voorloper? Wat is het belang van crossoververschijnselen in beide richtingen?

Het vierde en laatste zwaartepunt is het internationale perspectief. De literatuurgeschiedenis beslaat het volledige Nederlandse taalgebied en stelt expliciet de vraag naar de gelijkenissen en verschillen in ontwikkeling tussen Vlaanderen en Nederland. Voor wat betreft Nederland zal er ook aandacht worden besteed aan Friese jeugdliteratuur, die deels een eigen ontwikkelingsdynamiek kent. Voor wat betreft de recente periode stellen we ons de vraag of de toegenomen culturele diversiteit van de samenleving in Nederland en Vlaanderen haar neerslag heeft gehad in de jeugdliteratuur. Voor de volwassenenliteratuur beschrijft Brems (2006, 668) de ontwikkeling van een ‘multiculturele literatuur’ sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw. Hij doelt daarmee op het verschijnsel dat ‘meer en meer auteurs actief worden met een culturele achtergrond, met roots die verschillen van die van de inheemse Nederlandse schrijvers’. Voor de jeugdliteratuur blijkt die tendens minder sterk.

Het is echter onmiskenbaar dat de Nederlandstalige literatuur geen eiland op zich vormt, maar functioneert binnen een internationale context. Ze werd en wordt gevoed door buitenlandse teksten. Robinson Crusoë (Daniel Defoe), de sprookjes van Grimm, Pippi Langkous (Astrid Lindgren) en Harry Potter (J.K. Rowling) bepalen mee het imago van de jeugdliteratuur in een bepaalde periode. Via vertalingen vinden nieuwe genres hun weg naar ons taalgebied. Import kan ook het beleid van een uitgeverij sturen of het werk van auteurs en illustratoren beïnvloeden. We stellen ons dan ook de vraag hoe de evolutie van bepaalde genres in het Nederlandse taalgebied zich verhoudt tot het buitenland. Als klein taalgebied blijft de uitstraling van de Nederlandstalige jeugdliteratuur bescheiden. Toch wordt werk van een aantal auteurs in het buitenland goed ontvangen en zelfs bekroond.

Ontwikkelingen binnen de jeugdliteratuur staan niet los van maatschappelijke veranderingen. Uiteraard blijven belangrijke historische gebeurtenissen, zoals de wereldoorlogen of de dekolonisatie, niet zon-

[pagina 498]
[p. 498]

der invloed, maar ook andere maatschappelijke ontwikkelingen spelen een rol. De jaren zeventig van de twintigste eeuw zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. Onder invloed van maatschappelijke veranderingen (secularisering, vrouwenemancipatie en seksuele revolutie) was er op het vlak van de inhoud van jeugdboeken sprake van een opmerkelijke vernieuwing. Opvoeders van die tijd vonden het wereldbeeld in jeugdboeken te traditioneel en niet aansluiten bij de nieuwe opvattingen over bijvoorbeeld de rolverdeling tussen man en vrouw. Die constatering en de oproep van opvoeders om jeugdboeken meer af te stemmen op de leefwereld, op de maatschappelijke realiteit van jongeren, zorgden voor een inhoudelijke verruiming van de jeugdliteratuur. Onderwerpen die tot dan toe alleen in de literatuur voor volwassenen voorkwamen, zijn vanaf dat moment ook in de jeugdliteratuur bespreekbaar.

De opbouw van de nieuwe literatuurgeschiedenis laat toe om de relatie tussen jeugdliteratuur en de culturele en maatschappelijke context op een gerichte manier te beschrijven. In het inleidende historische stuk worden de voorwaarden voor het ontstaan en de ontwikkeling van de jeugdliteratuur in het algemeen besproken. De overige hoofdstukken zijn uitgewerkt rond de meest toonaangevende genres uit de geschiedenis van de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Deze opbouw heeft een aantal belangrijke voordelen omdat hij toelaat de complexiteit en de dynamiek op een verdiepende en haalbare wijze in kaart te brengen. De terugkerende aandacht voor het canoniseringproces, voor de verhouding tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen, en voor de rol van de belangrijkste actoren en instituties die bij de jeugdliteratuur een rol spelen, creëert een onderliggend netwerk dat de samenhang tussen de hoofdstukken versterkt en het inzicht verdiept. De focus op genres maakt een meer gediversifieerd perspectief mogelijk, dat een louter chronologisch perspectief aanvult. Het jeugdliteraire systeem evolueert immers niet als een homogeen geheel. De uitgestippelde aanpak maakt het mogelijk te onderzoeken en te verklaren in welke periode(n) elk genre een centrale dan wel marginale (perifere) plaats innam in het literaire systeem. We verduidelijken dit met enkele voorbeelden. Het sprookje is in de loop van de geschiedenis het onderwerp geweest van verschillende ideologische, pedagogische en politiek gekleurde debatten, en dit heeft bijvoorbeeld de beschikbaarheid, de vertalingen en de adaptaties van de sprookjes van Perrault, Grimm en Andersen mee bepaald. Het kindertijdschrift was in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw (Van den Hoven 2004) een belangrijk instrument om nieuwe auteurs te lanceren en aansluiting te vinden met tendensen in het buitenland, maar tegen-

[pagina 499]
[p. 499]

woordig speelt het in de literaire vernieuwing een marginale rol. Telkens rijst dan de vraag door welke maatschappelijke, institutionele of literaire veranderingen dit soort evoluties mede bepaald wordt. Bovendien laat de opdeling in genres ook toe om op een gediversifieerde manier na te gaan of de jeugdliteratuur volgend of vernieuwend is tegenover publicaties voor volwassenen. Terwijl het eerste duidelijk het geval is voor sommige genres (zoals de historische roman), lijkt het tweede eerder op te gaan voor genres als het fantasieverhaal en de strip. Ook de adolescentenroman en het prentenboek ontwikkelen een spannende dynamiek met literatuur en kunst voor volwassenen. Het zijn genres die zich niet laten inkapselen in een van beide systemen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken