Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II
Afbeelding van Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal IIToon afbeelding van titelpagina van Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.08 MB)

Scans (39.99 MB)

XML (2.19 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II

(1914)–Jac. van Ginneken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 419]
[p. 419]

Achtste hoofdstuk. De socialistische arbeiderstaal

Betreffende de psychologie der fabrieks- en mijnarbeiders: zijn wij nog niet volbevredigend op de hoogte. Toch heeft Levenstein voor den Duitschen werkman velerlei materiaal verzameld, dat als we maar voorzichtig te werk gaan, reeds veel inzicht geeft over 't algemeen, en in allerlei bijzondere punten zelfs afdoende resultaten heeft aan het licht gebracht. Bijna steeds werkt het eentonige bezigzijn met de machine, het altijd door herhalen van juist dezelfde, van alle persoonlijk initiatief warse manipulaties, in hygiënisch en aesthetisch meest slecht verzorgde omstandigheden, degradeerend en neerdrukkend. Want tegenover een klein getal Enquête-antwoorden, die getuigen van bewondering en sympathie voor de machine, van mannen die blij zijn, dat ze altijd hetzelfde moeten doen, zoodat al hun bewegingen automatisch worden, en ze hun hoofd en aandacht aan eigen gedachten kunnen wijden; die ophalen van het rhythmisch genot, dat hun den arbeid verlicht, hun verbeelding stof geeft, hen muzikale melodieën tegemoet zingt; die het geluk roemen, dat het gestomp en gedreun hun brengt, en de aangename droomerijen vieren, die het gesis en gesnor, het gerol en geraas, het knerpen of knarsen, hen weten in te suizelen; daartegenover staat een ontzaglijke reeks van getuigenissen die slechts ééne groote klacht uitklagen, van de lijdende menschheid, onder den druk van de geestdoodende machine.

Het volstrekte gemis aan alle overleg en verstandelijke bezinning, kweekt in de ziel van den fabrieksarbeider meestal een wilden haat voor dat ding, heelemaal uit staal, alleen uit staal, dat noch ziel noch zenuwen heeft, geen vermoeienis kent, dat vervloekte staalding, dat overwinnen moet in een wedstrijd, die geen wedstrijd meer ís. Ja in den strijd met de onbarmhartige machine moet de arbeidersziel het maar al te vaak ondervinden: ‘WER MIT IHR SCHAFFT - VERLIERT DES MENSCHEN EIGENSCHAFT - WIRD UMGEWANDELT UND ZERSTÜCKT - ZUM WERKZEUG SELBST HERABGEDRÜCKT’. - Ja die eentonigheid maakt stug, murw, lam en dood! En tot nu toe zijn bijna alle daartegen gerichte kleine middelen, hoe ook te prijzen en te verbreiden: als het bevorderen der conversatie, het ophangen van telkens nieuwe wandversieringen en schilderijen, de grammophoon, het houden van huisdieren, vogels enz. niet bij machte gebleken dezen menschheid-verdoffenden invloed te keeren. De godsdienst ten eerste, die meer dan alle andere krachten, den arbeid, ook zelfs den slaafschen arbeid, weet te adelen, door hem krachtens zuivere meening en genade te verheffen tot een navolging van Christus, een heilmiddel van uitboeting, dankbaarheids-betuiging, of gunstverkrijging voor zichzelf en anderen; ten tweede de fijnere ontwikkeling van artistieken aanleg en de breedere opvoering van het ge-

[pagina 420]
[p. 420]

dachteleven; en ten derde de compensatie buiten de fabriek van wat daarbinnen gemist wordt, schijnen, gelijk Levensteins feiten uitwijzen, geroepen om aan die misstanden een einde te maken. Maar tot nu toe wordt bij de meeste ongeloovige arbeiders niet alleen de individualiteit onderdrukt, maar ook de vermogens van den sociaal-levenden en -voelenden mensch zijn aan het afstompen, hij wordt lusteloos. Daarmee is alle vroegere vereering, voor het heilige van den arbeid als 's werkmans hoogste goed, hem ontnomen.

Uit Th. van der Waerdens Delftsche dissertatie over ‘Geschooldheid en Techniek’ 1911, blijkt meer dan duidelijk dat de Nederlandsche fabrieksarbeider er niet beter aan toe is dan de Duitsche: ‘Nog afgezien van een verlaging der loonen,’ lezen we daar, ‘is de vernedering van den mensch, gevolg van het overbodig worden van bekwaamheid en scholing: een hoog ernstige zaak. Indien personen gewend aan een krachtdadig gebruik van hun vermogens: verwezen worden naar een arbeid, die hun als redelijke schepsels niets zegt’, dan ‘verworden zoo alle ambachtslui tot handlangers van de machine’. ‘De machinale arbeidsverdeeling: richt al de verstandelijke inspanning op een werktuigelijk voorwerp; en stompt hen zakelijk af.’ En dit wordt niet alleen beweerd, maar door een uitvoerig feitenmateriaal op degelijk en veelzijdig onderzoek berustend, voldingend bewezen. En daaruit ontkiemt nu o.a. die algemeene ontevredenheid, door de raddraaiers opgehitst, en door de wreede mannen van het ‘openhouden der wonde’ met ijdele beloften verzuurd, en verbitterd tot het groote ongeluk onzer hedendaagsche maatschappij. Ik ga nu verder alleen op den socialistischen arbeider dieper in, niet omdat deze beter is dan de anderen, maar omdat in hem het ziekteproces meestal ten top gevoerd is, en hij dus als 't scherpst van de andere groepen onderscheiden, en in dien zin dus de meest typisch-kranke arbeiderspsychologie aanbiedt. Want het socialisme drijft de chronische ziekte om ze te genezen tot een acute crisis. Jammer genoeg dat het geneesmiddel nu zoo licht erger wordt dan de kwaal. Immers het voert den instinctmatigen haat tegen de machine op: tot een beredeneerden haat tegen de patroons en heel de gegoede klasse. Het socialisme heeft, als de Romeinsche god Janus, twee aangezichten, het eene schijnt louter liefde en broederschap, gekeerd naar den arbeider, het ander naar ‘kapitalist en bourgeoisie’ gericht, blijkt louter nijd en vinnige haat. Of om het met Leroy-Beaulieu nog eens anders te zeggen: als de liefde het socialisme ten vader was, de haat is zijn moeder; en scheen 't kind in z'n prille jaren meer op den vader te gaan gelijken, opgegroeid van lieverlede, luisterde het bijna uitsluitend naar de inspraken zijner moeder. Daardoor kreeg het socialisme dien sectarischen geest tegen alle andere klassen. De klassenstrijd, d.w.z. de verwoede oorlog tegen de gegoede standen, dat werd hun kruistocht, hun heilige krijg. En als zoovele jonge mannen met edelen moed zich daarvoor laten

[pagina 421]
[p. 421]

winnen, wij erkennen het gaarne, dan is het gewoonlijk niet uit lage drift, maar in spontane opwelling van edelmoedigheid, en hooger aspiraties dan de liberale materialistische tijdgeest der laatste eeuw hen bood. Ja, hun menschenliefde is er een van ouder datum, een overblijfsel van de christelijke beschaving, die al de West-Europeesche volken heeft gedrenkt en gevoed, en ze heeft doordrongen tot in het merg van hun gebeente. Maar jong als ze zijn en alles behàlve bezadigd, zonder zelfkritiek of voorzienigheid, schijnen zij niet te doorschouwen, dat die ideale liefde die hen tot den klassenstrijd trok, noodwendig voerde tot haat, tot lagen haat, tot infernalen haat, het onedelste wat ooit in 's menschen hart is gevaren: het tegendeel van hun hoog ideaal, de parodie van hun goede bedoelingen, de caricatuur van hun liefde. In sommige cynische geesten echter is dit de volbewuste bedoeling, en vergenoegd wrijven die zich in de handen, zacht mompelend: LA HAINE EST FéCONDE.

Aan de hand van beide soorten van leiders wordt nu de arbeider opgekweekt, in 'n zeer eenzijdige levensbeschouwing: van historisch materialisme. Alle hoogere troost wordt hem ontzegd of op zij geschoven: hij mag niets zien en overwegen dan zijn economische belangen. Met een klapwiekend koningswoord van Marx: ‘Het is niet het bewustzijn der menschen dat hun zijn, doch omgekeerd hun zijn, dat hun bewustzijn bepaalt’ (Troelstra: Woorden v. Vrouwen blz. 12), wordt bewezen dat alle middelen: om rechtstreeks hun bewustzijn te verbeteren, absoluut niets kunnen baten, maar alleen de verbetering van hun eten en slapen en drinken! Alsòf het bewustzijn der arbeiders niet tienmaal zooveel recht had: hun ‘zijn’ te heeten, als hun korst brood, hun glas bier en hun dutje. Diepe psychologen zijn de socialisten nooit geweest! Zoo wordt door de menners in de ‘menigte’ (want men behoeft de verslagen der socialistische vergaderingen en congressen maar in te zien, om te begrijpen dat wij hier in den volsten zin met een psychologische ‘foule’ te doen hebben) stelselmatig ontevredenheid aangekweekt en bestendigd. ‘De arbeider die spaart is een verrader. Een goed gehuisvest werkman is voor den klassenstrijd verloren. De diamantslijpers, die het zoo goed hebben, zijn een gevaar voor de partij.’ De antwoorden in den volkscatechismus van Helsdingen bedoelen niets anders. Beginnen we maar bij het begin. Eerste Les, Eerste vraag.

1 V. Wat is het kenmerk van den toestand waarin gij leeft?
A. Die van afhankelijkheid.
2 V. Zijt gij dan geen vrij mensch?
A. Mijne vrijheid bestaat slechts op het papier.
4 V. Wat heeft men te verstaan onder economische afhankelijkheid?
A. Dat men afhankelijk is van hen die den grond, de fabrieken, de machines, de werktuigen, gereedschappen en grondstoffen bezitten en zonder wier toestemming men geen arbeid kan verrichten om van te leven.
5 V. Wat verstaat gij onder politieke afhankelijkheid?
A. Dit, dat ik moet gehoorzamen aan wetten, die anderen voor mij gemaakt
[pagina 422]
[p. 422]
hebben, zonder dat ik daarbij recht van meespreken had.
6 V. Gij noemt u dus in dubbel opzicht een onvrije?
A. Ja, mijn toestand is die van moderne slavernij, want afhankelijkheid is het wezen der slavernij.
8 V. Zijn de bezitters der arbeidsmiddelen menschen van hoogeren aanleg dan gij?
A. Zij zijn van gelijke beweging, hebben dezelfde organen, dezelfde behoeften als ik, alleen zij genoten beter onderwijs, en hun macht over mij is groot door hun bezit.
9 V. Waarom verlangen zij grond en arbeidsmiddelen te bezitten?
A. Omdat zij mij daardoor dwingen kunnen tot arbeid in hun dienst.
10 V. Is dat dan zoo prettig voor hen, dat gij in hun dienst werk verricht?
A. Prettig misschien niet, maar voordeelig wel.
12 V. Wat dus de bezitters der arbeidsmiddelen het hunne noemen, is door u voortgebracht, wilt ge zeggen?
A. Zoo is het. Onbetaalde arbeid, is de grondstof waaruit tegenwoordig de groote fortuinen worden opgebouwd.
17 V. Waarom tegen het kapitalisme?
A. Omdat dat de belichaming is van de onvrijheid, de slavernij der arbeiders.
19 V. Maar bij die exploitatie verdient gij toch als arbeider het brood?
A. Dat is gewoonlijk te veel om te sterven en te weinig om te leven. De kapitalisten houden de grootste brok voor zich.
20 V. Gij zijt dus niet tevreden?
A. Ik kan en mag niet tevreden zijn, omdat ik leef in afhankelijkheid, onzekerheid en groote zorg voor het heden en de toekomst

In de Gedichten voor het Proletariaat door L.M. Hermans onder den titel: ‘Laat de Christenen maar slapen’, klinkt eenzelfde toon (zie o.a. Achtergebleven, blz. 12. Een socialistenboodschap aan de machtigen der aarde, blz. 5). Het voortdurend spreken van beheerschers en beheerschten, heeren en slaven! helpt al weer mee. ‘Elke hervorming op den bodem van het kapitalisme heeft in theoretisch opzicht hare bedenkelijke zijde, zegt Troelstra. Hervormingen zijn even onwetenschappelijk en dom, als in den ouden tijd aderlatingen tegen de koorts waren, beiden niets dan een onbeholpen manier om verschijnselen van de kwaal te onderdrukken.’ ‘Ze doen zelfs vaak ontzaggelijk kwaad; zij openen de veiligheidsklep en maken daardoor het kwaad voor het oogenblik dragelijk,’ zeggen Hugenholtz en consorten. Tak zei het ronduit: omdat het in het belang van de Partij is, de maatschappelijke wonde open te houden,’ ‘omdat, voegt een ander er aan toe, het socialisme zijn voedsel vindt in de bestaande ellende en wanverhoudingen.’

Ten slotte bereikt ook, gelijk uit 't bovenstaande begrijpelijk is, in den socialistischen arbeider de verdoffing, de verlaging des gemoeds z'n diepste peil. Dat blijkt ten eerste uit de zedelijkheidsbegrippen, die in ‘Het Volk’ verkondigd worden: ‘Van vrije liefde maakt de bourgeoisie met den algemeenen dooddoener van ‘onzedelijkheid’ zich zoo licht niet af! Diefstal is altijd noodweer. Zelfmoord een onafwendbaar noodlot. ‘Wie op huwelijk aandringt, is reeds van begin af aan veroordeeld. Ten tweede uit den toon hunner redevoeringen en artikelen waarvan de termen nooit intens genoeg, de kleur van scheld-

[pagina 423]
[p. 423]

woorden nooit schreeuwend genoeg schijnen, de opwinding en hartstocht laaien altijd door; want als een schrijver niet hard genoeg lawaait, en er de verf niet zóó vet oplegt, dat wij er van gruwen, dan verstaat, dan voelt de socialistische arbeider er niets meer van. Deze ongevoeligheid verhardt nu verder tot cynische spotternij die ons vaak een rilling door de leden jaagt: zoo de platen uit den Notekraker, en teksten als de volgende: ‘Wat is het toch goed dat in het Paradijs de eerste zonde is bedreven! Wie zouden we anders de schuld van al de misère moeten geven?’ enz. Ten vierde: uit het breken aller banden van menschelijke samenleving en broederschap, en het open of bedekt aansporen tot gewelddadigen opstand en revolutie. ‘Niemand heeft het recht, zegt Vliegen terecht, ons den naam van revolutionair te ontzeggen.’ ‘Wij hebben twee geweldige middelen, zoo drukt Het Volk naar Destrée af: de obstructie in de kamer en den opstand op straat.’ Het ‘revolutionaire temperament’ wordt met vreugde zelfs door Troelstra begroet; en van ons Koningshuis zegt dezelfde: ‘Een stuk bederf dat aanvreet al datgene, waarmede het in aanraking komt, en dat slechts bestaat, omdat een gewetenlooze bourgeoisie het noodig heeft tot verblinding en knechting van het door haar uitgebuite en onderdrukte volk.’ Nog wat aanschouwlijker sprak Demblon in Brussel: ‘De vijf en twintigste verjaardag des Konings is gevierd door een troep bedorven insecten, die zweven komen rondom een lijk in ontbinding.’

1. De zaaier.

Vele socialistische dichters doen niets dan haat zaaien.

 
Hij strooit met gulle hand,
 
In 't omgeploegde land,
 
Als een die schenken gaat,
 
Het koren-volle zaad.
 
 
 
Alsof hij van dien schat,
 
Voor zich nog over had.
 
Terwijl hij zelf toch weet,
 
Dat hij den oogst niet eet.
 
 
 
Tot hem de waarheid striemt,
 
In hem het zaad ontkiemt
 
Van proletaren-plicht,
 
Straalt blijschap zijn gezicht.
 
 
 
Dan zaait hij wijd en zijd,
 
Maat-vast en met beleid,
 
Het vruchtbaar roode zaad
 
Van fellen klassen-haat!
 
 
 
Ale Booleman.

Vooral in België is het volkslied hèt groote propaganda-middel. Men behoeft dan ook de drie Bundels met ‘Zangen voor het Volk’ van de Vooruit te Gent maar te doorbladeren, om den mephitischen haat en den revolutiewalm in volle gulpen op te snuiven, maar ook dat behoort tot onze taalgeschiedenis.

 
2.
 
Waarom langzamerhand te worden doodgemarteld,
 
Door 't schaamtelooze ras der rentestrijkerskliek?
 
Heeft 't lang genoeg geduurd dat ge als de paling spartelt
 
Tusschen den gierenklauw, o slaven der fabriek?
 
 
 
3.
 
't Heeft lang genoeg geduurd
 
Dat 't volk hier werd bestuurd,
 
Als echte parias
 
Door d'hooge burgerklas;
 
We zijn 't waarachtig moe,
 
Dat men gelijk een koe
 
Ons melkt en stroopt en werpt in druk en arremoe.
 
 
 
E. Smol.
[pagina 424]
[p. 424]
 
4.
 
Nog altijd zie ik om mij henen
 
Mij lokken met gestolen geld:
 
Die kaalkop met zijn kromme beenen,
 
Baron van List tot Ruw-geweld.
 
Van afschuw voel ik mij gedrongen,
 
Hem te verpletten met den voet,
 
En 't ongediert met al zijn jongen
 
Te wentelen in hun eigen bloed.
 
Ik haat den krijg der dwingelanden,
 
'k Haat altaar, kroon en veldheerstaf,
 
Het vrijheidsvuur moet hen verbranden,
 
Die ons verdrukken tot in 't graf.
 
'k Zal die onmenschen teugelhouders
 
Vampieren dezer maatschappij,
 
Het brandmerk drukken op de schouders,
 
En ketenen in slavernij.
 
 
 
5.
 
Al op dek!
 
Voet bij stek!
 
Vormt Gentenaren
 
Uw koene scharen!
 
Niet gebeefd,
 
Wie hart nog heeft!
 
 
 
En als men ons in 't kort geen stemrecht geeft
 
Welnu, al moest daardoor den rotten boel in stukken springen
 
Leve d'algemeene werkstakinge.
 
 
 
(Zóó staat er gedrukt, maar in werkelijkheid zong en zingt men den laatsten regel zoo:)
 
Wij zullen Leopold zijn/Albrecht zijnen kop afwringen!
 
 
 
E. Smol.

Het continues-meisje.

 
6.
 
Naar de galei, genaamd de vlasfabrieken
 
Stuurt men het kind van in zijn prilste jeugd;
 
Dat is de wensch der groote politieken,
 
Wellicht vergeet het zoo den weg der deugd.
 
In de fabriek waar 't meisje staat te slaven,
 
Den ganschen dag wordt zij dan nog bespat;
 
Net als een paard dat door het slijk moet draven,
 
Met stof en vocht besmeurd en druipend nat;
 
En na het werk wanneer zij tot verzachting
 
Zich wascht en kuischt wijl 't sluitingsklokje klept,
 
Kleeft nog aan haar de modder der verachting,
 
Van hem, voor wien zij pracht en rijkdom schept.
 
 
 
De laagste laag moet alle lasten dragen:
 
Zoo in den grond, in zee als op het land;
 
Een stapel hout bestaande uit vele lagen,
 
Drukt, door zijn vracht, gansch d' onderlaag in 't zand.
 
Zoo durft men ook met 't zwoegend menschdom hand'len.
 
Het draagt alleen den zwaren levenslast,
 
Terwijl de nietsverrichter gaat uit wand'len
 
En 't zweet des volks in geil genot verbrast.
 
 
 
K. Waeri.

Stemlied.

 
7.
 
Te lang hebt gij o koningen en keizers
 
Ons afgetapt den laatsten druppel bloed,
 
Millioenen besteed aan forten en paleizen
 
En een enkele kluis is voor den werkman goed.
 
Dat kan, dat mag niet langer meer blijven duren.
 
Wij zijn dat moe, die laffe uitbuiterij,
 
Die schelmerij zult gij welhaast bezuren,
 
Met leeuwenmoed, zoo vechten wij ons vrij.
 
Werkers op!
 
En geeft den klop
 
Aan liberaal en tjeven (Katholiek)
 
Z' hen ons genoeg misdreven!
 
Niet een man
 
Gekozen dan
 
Ten gunste van het zwart of blauw gespan!
 
Maar om voor goed den luien rijken dievenboel te temmen,
 
Moet g'allen voor de Socialisten stemmen.
 
 
 
E. Smol.
[pagina 425]
[p. 425]
 
8.
 
Na eeuwen sluim'ren onbedacht
 
Ontwaakt het zwoegend Volk;
 
Het wordt bewust van zijne macht,
 
't Wil uit den slavenkolk;
 
Het wil den arbeidsdag normaal:
 
En 't wil van dwingeland Kapitaal,
 
Niet langer kussen de ijz're roede;
 
Kortom, het wordt zijn dwangjuk moede!
 
Meer vrijheid wil de werkersklas,
 
Meer welstand in 't verschiet;
 
De werk'loosheid bij 't volkenras:
 
Wil zij voor goed te niet!
 
Zij wil nog door haar achturen werk
 
Haar geest en lichaam maken sterk;
 
De roof- en woekerzucht der grooten,
 
Daarmee voor goed den kop instooten.
 
 
 
E. Smol.

Wij zijn degeen.

 
9.
 
Refrein. Wij zijn het volk, dat alles kan verrichten,
 
dat gansch uw macht verandren kan in rook!
 
O, wij zijn goed, 't staat op onz' aangezichten;
 
maar lafaards, ja - ja lafaards zijn wij ook.
 
 
 
I.
 
Wij zijn degeen, die tempels en paleizen,
 
bij 't rink'len van houweel en hamerslag,
 
tot uwen dienst uit de aarde doen verrijzen,
 
maar ons gezin bijna niet kunnen spijzen,
 
en toch u danken voor een glim-lach.
 
 
 
II.
 
Wij zijn degeen, die kloeke zonen maken
 
en, voor wat goud, geen bastaards zooals gij!
 
En 't is op hen, dat het kanon komt braken,
 
terwijl gij zwelgt en zuipt bij uw vermaken,
 
en om uw groet, na 't bloedbad, zijn wij blij.
 
 
 
III.
 
Wij zijn degeen aan wien onze arme ouders
 
reeds achting voor u leerden aan de borst,
 
al drukte uw juk hen loodzwaar op de schouders,
 
al wisten zij, dat gij onz' teugelhouders,
 
ons loonen zoudt met eene droge korst.
 
 
 
IV.
 
Wij zijn degeen, die door ons zwoegen, zweeten,
 
uw rang en goed en leven doen ontstaan;
 
wij zijn degeen, die gij 't gespuis durft heeten,
 
die als een hond, geklonken aan zijn keten,
 
voor uwen blik gedwee ons hok in gaan....
 
 
 
Refrein: Maar wij zijn 't volk, dat alles kan verrichten,
 
Hoort ons gebrom ... het lijkt een ziedend meer.
 
Wij worden boos, 't staat op ons aangezichten.
 
en, wee u, haast zijn wij geen lafaards meer!
 
 
 
R. van Offel.

En hier behoeven wij ons niet te beperken tot het aanhalen van synoniemen voor morren, mokken of protesteeren, voor verdrukken, uitzuigen, villen of gevild worden, uitbuiten, dooddrukken e.a. Neen, de heele ontwikkeling der woordbeteekenis drijft, op de door ons geschetste mentaliteit.

 

1. DOOR DEN HAAT KRIJGEN MOOIE OF NEUTRALE WOORDEN EEN WEERZINWEKKENDEN GEVOELSTOON.

 

a. Door koppeling met een afstootende bepaling of bijstelling.

beestachtige werkgevers.
de verdierlijkende arbeid.
moordende macht der geweren.
politiek Christendom.
Christelijke handlangers der regeerings tyrannen.
spoorweg heeren.
op stakingsbloed beluste bourgeoisie.
De (arbeider is) de schakel in den geest-doodenden keten der groot-industrie.
Overproductie, waarbij de arbeiders verhongeren naast overvolle magazijnen.
priesters en kapitalisten.
gewapende kapitalistische mogendheden.
Kapitalistisch monopolie.
 
Uit Vlaanderen:
 
het vetgemeste kapitaal,
uitbuiter Albert, koning van stiel,
[pagina 426]
[p. 426]
spoorslaven,
een ministerie van volksverdomping,
de dienaars van God Kapitaal,
de schuimers dezer firma,
de huisjesmelkers zijn de hechtste steunen van troon en altaar,
de grondwoekeraars,
de smerige houding der klerikale pers,
om in de traditiën te blijven der heilige lasterpers
het monopool der zedelijkheid
het ‘zaken’-Christendom
de godsdienstventers zaniken daar nog alle dagen over.
de geheiligde belangen der clericale rijke achteruitkruipers
de tijd der schoonmoeders in de katholieke partij.
de aartsvaders der katholieke partij
wat zal Papa de Paus doen?
de rijke gieren.
Roomsche roofkapoenen,
de macht berust bij echt bandieten broedsel.
de huidige burgerkliek.
de meesters, lage parasieten
het gebroed van Rome.
het ongedierte der papen
het stomme kapitaal
het arbeidsvee, - schandige hongerwetten,
de bloedwet, - de knoeierswet.

 

b. Door een leelijke plaat met mooi onderschrift of omgekeerd.

‘In den Naam van Christus’ onderschrift van een plaat, die voorstelt: Kuyper, een arbeider worgende, (Notenkr. 8 Mrt. '03).
Een sermoen tegen ‘Allerzielen’; plaat stelt voor een priester (met monsterachtige gelaatsuitdrukking) de vuist ballend, terwijl hij zegt tot de geloovigen (onderschrift): ‘O, die vervloekte satanskinderen van socialen, dat vuile rooje adderengebroed met hun beestachtig gemeene leer, weten niets beters te doen dan te schelden op onze zachte zeden’, (25 Jan. '13 Notenkraker).
Gekerstend Indië. Plaat stelt voor een Javaan gekleed in 't zwart, witte das, hoogen hoed, in eene hand een reusachtigen bijbel, in de andere een ‘besteedster’, met godzalige gelaatsuitdrukking. Onderschrift: ‘Het Klerikale ideaal’. (Notenkr. 7 Dec. '12).
‘Stille nacht, heilige nacht’ (onderschrift)
‘Alles slaapt.......... ( ”” )
Plaat stelt voor een helderen nacht; vlakte met gesneuvelden, (opschrift: Kerstnacht in de Balkan) Notenkr. 21 Dec. '12.
En de herders hielden wacht bij hunne kudden in de vlakte en plotseling klonk daar een lied uit den hooge: ‘Vrede op aarde. In den mensch een welbehagen’. Fotografie van een batterij met gesneuvelde artilleristen uit den slag van Koemanowo. (Notenkraker 21 Dec. '12).
‘Stille nacht, heilige nacht’. Oostersch landschap bij helderen sterrenhemel. Lijken op den grond verspreid met azende gieren; opschrift: Kerstnacht te Tripoli. (23 Dec. 1911 Notenkraker).
Vrede op aarde! In de menschen een welbehagen. Kuyper en Lohman in de godsdienstoefeningen in eene bank naast elkander met bijbel voor zich, terwijl ze zich met verstoorden blik van elkander afwenden. Opschrift: Kerstmis 1911. (Notenkr. 23 Dec '11). ‘Unio mystica’. Plaat: Kapitalist paardje-rijdend op een ouden afgeleefden arbeider liggende in de doornen. Hij ment met teugels waarop de woorden ‘Unio mystica’, en houdt ze goed kort. In de rechterhand een zweep, aan welks uiteinde een kruis hangt. (Notenkraker 16 Dec. '11).
‘De zegen des Heeren ruste op uwen kruistocht voor ons heilig geloof en de Banco de Roma’. Plaat stelt voor: Zaal van het Vaticaan. Groot kruisbeeld tegen den wand. De Paus, omgeven door een onherkenbare bende met afschuwelijke gelaatsuitdrukking, strekt de handen zegenend uit over een knielenden uitgerusten krijgsman, met bebloeden degen. (Notenkr. 21 Oct. '11).
‘De vrijstelling der geestelijken’. Plaat: Een pastoor gedrochtelijk geteekend gewapend met een grooten penhouder in den vorm van een speer, beladen met emmers waarop de woorden ‘laster’, ‘venijn’, ‘verdacht-
[pagina 427]
[p. 427]
making’, omgord met boeien, achtergrond: laaiende brand. Onderschrift: Waarom zouden wij geweer en sabel dragen we hebben onze eigen wapenen. (Notenkr. 4 Nov. '11). ‘Slaven van het Kapitalisme’ (de Priesters). Kapitalist met geweld een priester neerdrukkend om hem de hand te doen kussen. Beide handen zijn met bloed besmeurd. Onderschrift: Wat raakt het u, dat mijne handen met bloed bevlekt zijn, kussen moet ge ze toch! (Notenkr. 11 Nov. 1911).
De Aandeelhouder: Beter 1600 menschen-levens, dan ook maar een uur verloren. Plaat: Zwartgerokte aandeelhouder. Opschrift; Record varen. (Notenkr. 27 Apr.' 12).
‘Coalitieman’: Bak maar brave man, dan zal ik je voor tijdsverdrijf wat voorlezen uit ‘De Christus en de Sociale Nooden’. Plaat: Bakker voor gloeienden oven, Orthodoxe coalitieman, een boek op de knieën, met Godzalig uiterlijk. Opschrift: ‘Woorden en Daden’. (22 Juni 1912 Notenkraker.).
‘Als de kinderen met ons bidden, staan wij voor niets!’ (Nieuwe Haarl. Courant). Kapitalist, grijnslach op 't gelaat, die de beweging maakt (met vinger en duim) van geldtellen. In den benedenhoek een plaatje voorstellend een kind, dat voor een Mariabeeldje, zit te bidden. Opschrift: Haarlemsch recept. (1 Febr. 1913 Notenkraker).
Naar den Kerstmaaltijd! Onderschrift: Persfotograaf: ‘Zetten jelui nu eventjes een vroolijk gezicht asjeblieft’. Plaat: Optocht van arme haveloos gekleede, uitgehongerde mannen, vrouwen en kinderen, die door den persfotograaf worden gekiekt. (Notenkraker 4 Jan. 1913).

c. Door hunne definitie in den Volkscatechismus, artikelen en redevoeringen.

 

afhankelijkheid (zie boven les 1 vr. 1-5) - moderne slavernij (vr. 6) - knecht loonslaaf - rijke: bezitters der arbeidsmiddelen (vr. 12) - rente: de pest voor de geheele maatschappij. - Les 4 vr. 5. Maar het geld dat de kapitalisten aan den staat leenden, gaf toch als het gebruikt werd ten nutte van het algemeen, ook voordeel voor de geheele bevolking, en is het dan niet billijk dat er rente van dat geleende geld betaald wordt? - Antw. Daar is iets van aan. Maar daar staat tegenover, dat onze geheele nationale schuld ruim elfhonderd millioen gulden bedraagt, en daarvoor alleen van 1884 tot 1903 aan rente is betaald ruim 600 millioen. In 40 jaar hebben de rentetrekkers dus hun kapitaal terug. In den loop van 100 jaar minstens 2½ misschien wel 3 maal en blijven dan toch nog hun oude rechten behouden. - Waarom nu moet in tijd van nood de burger zijn leven geven voor de gemeenschap, en de rijke in tijd van nood niet het geld dat hij te veel heeft. De rente is de pest voor de geheele maatschappij en ook voor de financiën van den staat. Bovendien zijn de meeste schulden gemaakt door opdrijving der militaire uitgaven, dus niet voor nuttige doeleinden. - eigendom der arbeidsmiddelen (Les 1 vr. 8) - exploitatie, kapitalisten (Les 1 vr. 12 en 9) - burgerpartij, bourgeoisie - Les 5 vr. 16. Is die partij gezien bij de andere partijen? - Antw. In den grond van de zaak haat men de socialistische arbeiderspartij in de kringen der burgerpartij, doch men haat haar slechts om dat men haar vreest. - klasse bevoorrechting - geldvorsten - onbetaalde arbeid (Les 1. vr. 12) - onderdanen geloof - de heerschende klasse (Les 1. vr. 10) - plichten - Les 3 vr. 1. Hebt ge tegenover de maatschappij plichten te vervullen? - Antw. Een mud vol. - kapitalisme (Les 1 vr. 17) - vrijheden en rechten - Les 3 vr. 7. Maar ge geniet toch van de vrijheden en rechten die de tegenwoordige tijd den burgers geeft? - Antw. Ik heb recht om van mijn 6de tot mijn 13de jaar een beetje onderwijs te ontvangen, en den plicht om van het 13de jaar af of vroeger, in fabriek of werkplaats te arbeiden of waar dan ook, als men mij tenminste met voordeel plaatsen kan. Ik mag op mijn 19de of 20ste jaar voor 8 jaar soldaat worden en later tot mijn 35ste jaar bij de landweer dienen; en als ik oud ben dan moet ik naar het armhuis gaan; ziedaar wat ik voor rechten en vrijheden geniet. - Belasting - Les 3 vr. 12. Onder de lasten die

[pagina 428]
[p. 428]

ge te dragen hebt noemdet ge ook belasting betalen. Maar ge behoeft toch geen directe belasting te betalen? - Antw. Directe belasting zooveel niet, wilt ge zeggen. Zoodra men mij maar voor de inkomsten- en personeele belasting kan aanslaan doet men het wel degelijk. Maar het meest wordt ik gevild door de indirecte belastingen. - Invoerrechten - Les 3 vr. 23. Maar dan komt er ook meer werk zegt men, niet waar? - Antw. Ja, voor de kommiezen van de belastingen, voor de deurwaarders van de rechtbank en.... voor de pandjeshuishouders. Voor de arbeiders, ho maar! - Liberalen, vrijzinnig-demokraten, anti-revolutionairen, katholieken (Les 5 vr. 7). - Les 5 vr. 7. Maar tusschen de liberalen en vrijzinnig-demokraten eenerzijds en de antirevolutionairen en katholieken anderzijds is toch wel een hemelsbreed verschil? - Antw. Niet zoo groot als het schijnt. Over onderdeelen haspelen ze wel met en tegen elkander, maar in de politiek ten gunste van het kapitalisme zijn ze broeders. - Les 5 vr. 8. Van waar dan die felle strijd vaak buiten of in het parlement tusschen hen? - Antw. Zij twisten gewoonlijk alleen over kleine verschillen en over de vraag op welke wijze men het volk het best voor de meeste lasten kan laten opdraaien. - Les 5 vr. 9. Dus dan zijn, als ik u goed begrijp, kerkelijken en liberalen van ééne familie? - Antw. Juist. Antirevolutionair en katholiek, liberaal en vrijzinnig zijn de voornamen die verschillen. De familienaam is van allen dezelfde. Ze zijn de kapitalistische partij met elkander.

 

d. Door tropen, overdrachten en figuren, metonymia, synecdoche etc.

 

brandkast (kapitalist) - De brandkast beschermd met bijbel en wierookvat. - breekijzers: Christelijke arbeiders, die uit een neutrale vereeniging gaan en zich onderling vereenigen. - brandkasten politiek (politiek ten voordeele van de kapitalisten) - wissel op de toekomst (vaste schelduitdrukking voor den kerkelijken troost met het hiernamaals) - verlengstuk der machine: arbeider - vuilnisbakken: bladen der andere partijen - bekgevecht: debat.

 

Zien wij hier dus de gevolgen van den haat; ik was benieuwd er het uitvloeisel der liefde tegenover te stellen. Ik meende namelijk en meen nog, dat de liefde zich zou moeten toonen: in den idealen klank van vele warme gevoelvolle woorden, die de vroegere geslachten koud lieten of hun onbekend waren. En die heb ik dan ook wel gevonden. Maar het getal viel me niet mee. Ik heb toen anderen nog eens gevraagd te zoeken, maar ook zij waren niet heel gelukkig in hun vondsten. Wanneer men toch het volgende lijstje met het voorafgaande vergelijkt, en men daarbij in het oog houdt, dat wij er de meest gelezen nieuwere socialisten-literatuur voor geëxcerpeerd hebben, en over 't algemeen de volgende opgenomen voorbeelden nog niet eens alle zoo erg sprekend zijn, dan moet men, meen ik, uit de taal tot dezelfde conclusie komen, als Leroy-Beaulieu uit de parlementaire en maatschappelijke feiten afleidde, dat het socialisme der laatste jaren veel meer negatief met afkeer en haat, dan positief met lotsverbetering en liefde heeft gewerkt, wat nog meer klem krijgt, als wij nagaan, dat de woorden uit de voorafgaande lijst allemaal tamelijk concreet zijn, en die uit het volgende lijstje bijna alle dor en abstract, in toekomstmuziek verklinken.

 

2. NEUTRALE WOORDEN KRIJGEN IDEALEN OF MEDELIJDENDEN KLANK

algemeen-welzijn
volksbelang
[pagina 429]
[p. 429]
klasse bewustzijn
klasse gevoel - klasse solidariteit
klassestrijd(beweegkracht der maatschappelijke ontwikkeling)
arbeidersbelang
solidariteit
dag der bevrijding
eigen hulp
zegepraal van den arbeid
bevrijding van den arbeid
vrijheid
het arbeiderschap (naar analogie van priesterschap)
bewustwording - bewustmaking van het proletariaat
organisatie - vereeniging
de partij, partijgenooten, gezel (Genosse)
de strijd
heilstaat - toekomststaat
ontwakende en opgroeiende arbeidersbeweging
stakingsrecht
algemeen kiesrecht
zedelijke wedergeboorte van het proletariaat
volledig menschzijn
menschelijkheid
de nieuwe tijd
arbeid
sociale bevrijdingsoorlog
bewuste kracht
een bewuste
gelijkberechtiging van alle burgers
mannen en vrouwen
ekonomische revolutie
proletarisch verzet
uit België:
sympathiestrijd,
sympathiebeweging,
uit sympathie in staking gaan,
werkersorganisatie,
ons broederorgaan,
het groot onweder van het Westen,
de steunbeweging,
het machtig heir der proletaren.

Men voelt dit echter nog beter in den samenhang. Het geïdealiseerde woord zal ik telkens cursief laten drukken tusschen den gewoongedrukten tekst van het idealiseerend milieu. 't Zijn alle citaten uit de Gentsche ‘Zangen voor het Volk.’

 
10.
 
Op socialisten demokraten
 
Vereenigt u! Vereenigt u!
 
Vreest geen tirans, aristokraten,
 
De dag breekt aan, dat de roode vaan
 
Op paleis en kerk zal schitt'rend staan.
 
 
 
11.
 
Acht uur! Acht uur!
 
Geen langer arbeidsduur!
 
Ten strijd! Komt allen op ten strijd!
 
Ten strijd voor acht uur arbeidstijd!
 
 
 
12.
 
Als eene zon, begloor ons dichte scharen,
 
En breng geluk een stond op 's werkers pad,
 
O lieve Mei, o Feest der proletaren
 
U zij ons groet uit land, uit dorp en stad.
 
 
 
13.
 
Gegroet, o banier, o roode banier:
 
Op u zijn wij trotsch, op u zijn wij fier,
 
O kleur van de liefde, o kleur van het vuur,
 
O kleur van de zonne bij dageraads uur!
 
O kleur van het jeugdige krachtige bloed,
 
Aan U, o banier, aan U onzen groet.
 
 
 
A. Bogaerts.
 
 
 
14.
 
Wijs der Internationale.
 
Lieve Mei, hoop der strijders!
 
Dageraad voor ons al!
 
Troost en vreugd aller lijders
 
Aan u ons feestgeschal...
 
Gelijkheid voor de wet zult winnen,
 
Gij zult dus fier ter stembus gaan
 
En kiezen daar, met vrije zinnen
 
Ten dienst van 't Vrije Volksbestaan.
 
 
 
15.
 
Gegroet dus, Eerste Mei
 
Gegroet! o Lentedag,
 
Verdrijf de slavernij
 
En 't vuige winstbejag.
 
 
 
16.
 
Neen, niet gerust! want rust is lafheid
 
Gij zijt de macht door het getal?
 
De rijke spot met uwe braafheid
 
Uw lauwheid is zijn pedestal.
 
Vereenigt allen uwe krachten,
 
't Achturenwerk, ziedaar het doel
 
Dat wij op eersten Mei betrachten
 
Uit liefde en menschelijk gevoel.
 
 
 
K. Waeri.
 
 
 
17.
 
Wat kan 't lot van het volk wat verzachten? Het stemrecht.
 
Wanneer zal men den loonslaaf meer achten? Met 't stemrecht!
 
Dus vooruit! voor dit Recht!
 
Maar blijft steeds aan 't roode vaandel g'hecht,
 
Wat kan 't lot van het volk wat verzachten? Het stemrecht.
 
 
 
18.
 
Eerste Mei! Zij gegroet!
 
Ons hart is U voor eeuwig.
 
Wij juichen luid, vol met fieren moed.
[pagina 430]
[p. 430]
 
Eerste Mei! Arbeidsfeest!
 
Ons rangen sluiten kloeker,
 
Wij staan vereend: met lijf en geest.
 
 
 
Refrein: Verheffen wij dien kreet van vrede.
 
De eerste Mei is ons feestgetij!
 
Op, staat op, en zweert het allen mede:
 
O Mei! maak den werker eens vrij.
 
 
 
19.
 
Acht uren werk, acht uren rusten
 
Acht uren voor genot en boek,
 
Dat willen wij op alle kusten
 
Dan is de werker blij en kloek.
 
 
 
Refrein: Acht uur! Acht uur!
 
Geen langer arbeidsduur!
 
Ten strijd! Komt allen op, ten strijd!
 
Ten strijd, voor acht uur arbeidstijd!
 
 
 
20.
 
Lieve Mei, wees ons feestgetij.
 
Op, staat op, en strijdt maar allen mede
 
O Mei! in uw kracht hopen wij! (bis)
 
 
 
21.
 
Acht uur! zoo klinkt door alle landen,
 
Acht uur zij onzen arbeidstijd,
 
Acht uur aan d' arbeid onzer handen
 
Of dien van onzen geest gewijd.
 
 
 
A. Bogaerts.
 
 
 
22.
 
't Is Mei in 't land!
 
Van strand tot strand
 
Klinkt 't machtig woord,
 
Dat 't hart doorgloort!
 
Vereend zijn wij, 't Is Mei! 't is Mei!
 
Vereend zijn wij: 't Is eersten Mei.
 
 
 
23.
 
De roode vlag zal waaien
 
Op aller aardsche wegen
 
Dan zal 't volk rustig zaaien
 
En lacht ons allen tegen.
 
 
 
A. Bogaerts.

Men ziet, het is niet heel veel; en wie koel-objectief de heftige haat-schettering van hierboven, met deze vale quasi-religieuze liefdes-lyriek vergelijkt, zal ongetwijfeld met onze conclusie instemmen: hier heeft de haat de liefde onderkropen. In één soort van idealiseering echter is de socialistentaal waar en echt. Het is in de omkeering van den gevoelstoon der verachtelijke termen, waarmee zij door hun tegenstanders genoemd worden. Dit verschijnsel is diep-menschelijk, en men treft het overal aan. Van de Indiaansche inboorlingen, waarvoor C.C. Uhlenbeck het onlangs in bijzonderheden naging over onze ‘Geuzen’, tot bij de Fransche dichterschool der ‘decadenten’. Het is een soort ironie van zelfbewuste fierheid: zich te durven noemen met z'n scheldnaam en daarop te roemen. Het is een bewijs van krachtsbesef en tart-behoefte. Het is een van die prikkelgevoelens, waarmee, gelijk wij in ons derde deel zullen zien, de moderne tijd zoo gul is. De twee volgende liederen zijn er bijna weergalooze voorbeelden van:

Het kanailje.

 
24.
 
Refrein: Gij zijt kanailje, heeft men ons verweten.
 
Gegroet o naam die zooveel grootsch bevat.
 
Kanailje zwoegt, uw meesters moeten eten,
 
Als gij niet werkt, dan staakt het levensrad.
 
 
 
I.
 
't Is het kanailje, dat steeds zonder poozen,
 
Met lijf en geest voor 't gansche menschdom slaaft,
 
En in zijn schoot hoort men slechts zuchten loozen
 
Het lijdt gebrek, en niemand die het laaft;
 
Het wordt veracht, als redeloos vee verstooten,
 
Van hen voor wier bestaan 't gedurig zweet.
 
't Bewoont in 't slijk de krotten van de grooten
 
Waarin 't verteert van wanhoop, ziekte en leed.
 
 
 
II.
 
't Is het kanailje dat uw rijke kerken
 
En uw paleizen optrekt uit het zand;
 
Waar men ook blikt, g' ontmoet zijn' reuzenwerken,
[pagina 431]
[p. 431]
 
Om u te voên bebouwt het ook het land.
 
't Zijn de kanailjes die de kolen delven,
 
Opdat er vuur en warmte wezen zou,
 
Doch gij vergeet, en houdt die voor uzelven.
 
En hun gezin sterft 's winters van de kou.
 
 
 
III.
 
Wìe is 't die in den krijg voor 't land gaat bloeden,
 
Op uw bevel het broederbloed vergiet?
 
Die met zijn lijf uw schatten komt behoeden
 
En sterft eer 't wijkt, is dat 't kanailje niet?
 
Men hoort met roem slechts van 't kanailje spreken,
 
'tGeschiedenisboek staat vol van zijnen moed
 
En 't Geuzenheir, dat 't land zoo wist te wreken
 
En Vlaandrens volk was ook kanailjegoed.
 
 
 
IV.
 
't Kanailje is de macht, 't vernuft, het leven
 
Al wat bestaat, komt uit zijn ruwe hand,
 
Gansch 't handelsnet is met zijn zweet geweven
 
Langs zee en stroom, langs vlak- en heuvelland;
 
 
 
25.
 
Plaats voor de proletaren
 
Die woeste zwoegersscharen!
 
Geen bastaardij,
 
Gelijkheid willen wij!
 
 
 
E. Smol.
 
 
 
Het teelt de kunst, om u met pracht t' omringen,
 
Zijn leven gansch is aan uw heil geweid,
 
Het brengt steeds voort, en hoort men het soms zingen,
 
't Vergeet zijn smart, en dat het honger lijdt.
 
 
 
V.
 
Maar het kanailje begint thans te beseffen
 
't Ontwaakt allengs, maar 't is bedaard in schijn ...
 
Het wil als mensch zich naast den mensch verheffen,
 
't Wil langer niet den slaaf der luiaards zijn.
 
Aanziet den stroom der Internationale,
 
Hij wast steeds aan, eens breekt hij dijk en wal,
 
't Is het kanailje, dat als een bliksemstrale
 
De wereld eens voor zich hervormen zal.
 
Refrein: Gij zijt kanailje, heeft men ons verweten.
 
Gegroet o naam, die zooveel grootsch bevat.
 
Doch lang genoeg hebt gij ons zweet geëten,
 
Straks staken wij den loop van 't levensrad.
 
 
 
Rik van Offel.
 
 
 
26.
 
Werpt gij ons recht in gruis,
 
‘Barbaren’ en ‘gespuis’
 
Die zullen u wel krijgen.
 
Uit ons ‘Lager Huis’.
 
 
 
K. Waeri.

Wij zijn zoo gemeen.

 
27.
 
 
 
I.
 
Wij ploegen en zaaien! Wij zijn zoo gemeen,
 
te graven, te vroeten in d' aarde.
 
Wij maken van heide en woud om ons heen
 
een rijke, een vruchtbare gaarde.
 
Wij weten het heel goed, wij zijn zoo gemeen,
 
en zullen het nimmer vergeten.
 
Wij kneden het brood, en wij bakken 't meteen,
 
doch - wij zijn te gemeen om 't te eten.
 
 
 
II.
 
Wij dalen in de aarde - wij zijn zoo gemeen! -
 
tot de donkerste hoeken der mijnen,
 
Wij graven den schoonsten, den kostbaarsten steen
 
die ooit in een kleinood mocht schijnen.
 
Wij vullen de kas als er geld wezen moet,
 
niet zij die in overvloed zwemmen.
 
Wij zijn voor belastingbetalen wel goed,
 
maar - wij zijn te gemeen om te stemmen.
 
 
 
III.
 
Wij zijn zoo gemeen, o wij zijn zoo gemeen!
 
toch bouwen wij ook kerk en paleizen.
 
Wij timm'ren het hout en wij staaplen den steen,
 
zoo doen wij een kunstwerk verrijzen.
 
Wij bouwen 't kasteel en wij vullen 't met pracht,
 
wij mogen het schrobben en schuren,
 
Maar wonen erin - daaraan wordt niet gedacht,
 
wij zijn veel te gemeen voor die muren.
 
 
 
IV.
 
Wij zijn zoo gemeen, o wij zijn zoo gemeen!
 
toch mogen wij spinnen en weven
 
De warme gewaden, die koest'rend de leên
 
van kleumende rijken omgeven.
 
Wij kennen ons armoe, wij kennen den vloek,
 
wat helpt ons het jamm'ren en klagen?
[pagina 432]
[p. 432]
 
Wij mogen wel weven het kostlijke doek,
 
maar - we zijn te gemeen om 't te dragen.
 
 
 
V.
 
Wij zijn zoo gemeen, o wij zijn zoo gemeen!
 
doch, als men de trommel gaat roeren,
 
Dan mogen wij armen, ter wapenplaats heen,
 
om 't zwaard voor de rijken te voeren.
 
Wij zijn zoo gemeen! Doch wij zijn het alleen,
 
wier leven den zege moet koopen.
 
Men acht om te vechten, ons niet te gemeen,
 
maar wel - om den buit te beloopen.
 
 
 
VI.
 
Wij zijn zoo gemeen, maar moet dat zoo zijn?
 
moet de aarde dan eeuwig zoo blijven?
 
Den rijken den wijn, den glans en den schijn,
 
en de aarde van koude verstijven?
 
Wij zijn zoo gemeen! Doch zeggen wij: neen
 
niet langer in kommer verzuchten!
 
Wij werken en zaaien: aan ons hoort alleen
 
het loon van den arbeid: de vruchten!

3o. Daarentegen zijn er voor al die opgezweepte nijdschakeeringen en haats-opvlammingen: een nieuwe schat van SCHELDWOORDEN en scheldconstructies noodig, opspeeltermen en krachtzinnen. Onze taal, die vroeger zoo nogal kalm was, heeft in den socialistenmond der laatste jaren, hierin dan ook een nooit vertoonde productiviteit ontwikkeld. Gelukkig blijven ze voorloopig nog in de partijbladen. Maar van koud psychologisch-linguistisch standpunt is dit verschijnsel uiterst merkwaardig. Men oordeele weer zelf.

Een zekere mijnheer Bommer heet in een stuk van den Tabaksbewerker, die pas te voren alleen zakelijke stukken beloofd had, onder andere:

aartsleugenaar
gemeene schurk
lage huurling van het patronaat
ploert
heer uit de Nicolaas Berchemstraat die de gunst van het patronaat ter harte gaat
eer en naam verkocht
dubbelhartige
ellendeling
groote bol
leugenaar
lage lasteraar
handlanger van het patronaat
aanwerver van onderkruipers
laaggezonken en geraffineerde schelmentroep

Anderen moeten zich de volgende liefelijkheden in trouwe laten welgevallen.

beruchte van-twee-wallen-vreter
opslurper van den volksrijkdom
uitzuiger
verdrukker
bloedzuiger
parasiet
kapitalistenbende
een foefje uit het praatjes laboratorium (2de Kamer)
uitbuitersklasse
volksbedriegers: niet socialisten,
die aan sociale actie doen
uithongeraars: scheldnaam voor patroons
beschermers der brandkast
geldzak-college (1ste Kamer)
beestachtige werkgevers
hyena's
de slokkers
regeeringstirannen
kapitalistische winsthonger
kapitalisten knecht (journalisten niet sociaal)
kweekers en aanvoerders van een onderkruipers leger (Aalberse c.s.)
kuddegeest
klierende donderjagers (S.D.P. tegen S.D.A.P.)
christelijke domper
stuk verraad
schurk
een rotstuk
ploert
fielt
uit België:
papenpers
beesten
de ijzerbijter Woeste
broodroof
zoollikkers
geslepen clericale subsidiejagers
democratie met zelfkant (katholieke sociale beweging)
vetgemeste parasieten

 

4o. Maar deze afzonderlijke woorden geven nog geen flauw denkbeeld van HET TALENT DEZER SCHELDVIRTUOSEN. Wij moeten daarom de andere

[pagina 433]
[p. 433]

helft van ons materiaal met z'n volle kontekst laten opluiken, in het éénig milieu van geuren en kleuren dat hen omstoeit, om althans eenigszins den onstuimigen afkeer aan te voelen, die deze schrijvers en dichters voor hun medemenschen bezielt. De liefde mag men er gerust met de lantaren gaan zoeken.

.... Daar ziet elk denkend wezen onmiddellijk in, waar de groote slok-op zit, die de arme boeren en andere werkers op het land tot op het gebeente uitzuigt etc. (Troelstra: De S.D.A.P. 1899 blz. 33). De klasse-bewustheid staat niemand in den weg, om te onzaliger ure den stap te zetten van arbeider naar dood-eter. (Klassenstrijd, Fred. Emons, 1905 blz. 11). - En wie.... van 't parasiteerende kapitalisme in den arbeidersstand verviel.... (ibid.). - Dan doen immers de bourgeois en verdere nietsnutters óók aan socialisme? (ibid.). - De schrapers vonden zoo'n ‘vertegenwoordiging’ e.t.q. maar wat lekker en het volk zat in de klem. Eerst toen zoowat alles uitgeperst en uitgezogen was, kwam men op 't denkbeeld.... (ibid. pag. 19). - Hier leest men wat de menschen, die zoo te keer gaan tegen de ‘rotte maatschappij’, en te-velde trekken tegen de ‘vuile kapitalisten’, waard zijn. (ibid. pag. 47). - In zijn ‘Theorie en Beweging’ 1902 laat Troelstra op blz. 9 Radboud zeggen: ‘Liever met mijn voorvaderen in de hel, dan met die schooiers van christenen in den hemel!’ - ‘Ds. Kuyper, handlanger thans van de uithongeraars, vuistkapelaan voor de van...., beulshelper voor de woordbreukige van...., werpt zijn in deze dagen hinderlijk profetenmanteltje af, en komt te voorschijn in z'n ware plunje van kapitalistenknecht: veilig door de moordende macht der geweren, waarop hij rekent, bespringt hij den zwakken arbeider, werpt hem ter aarde, legt hem kluisters aan en tracht hem den strik om den hals te winden. (Het Volk, 8 Mrt. '03). - Onze Christenen smullen. Het leger der zich tegen nieuwe kneveling en vertrapping verzettende arbeiders ligt verslagen en zij waren als nog niet zeer hongerige beesten, die geen haast hebben, rondom hun prooi honderden en honderden slachtoffers. (Het Volk, 17 April 1903).-‘Omdat die klasse (proletariërs).... daar hij de hoop is geworden van allen die gruwen van de zonde, de huichelarij, het onmenschelijke, het laag materialistische, het plat egoistische, het alle waarden van het leven naar geld taxeerende, menschelijke schoonheid, kunst, wetenschap en geloof prostitueerende, dat het kapitalisme kenmerkt’. (Troelstra S.D.A.P. 1912 blz. 54). - De stompzinnigheid, ruwheid en bestialiteit. waardige uitvloeisels van het regeerings despotisme sluiten ten eenenmale ieder ideaal uit, dat met heftigheid om verwezenlijking vraagt. Door het kunstmatig kweeken van dien kuddegeest, in de democratische phraseologie ‘gemeenschapsliefde’ geheeten, is iedere uiting van het zelfzijn in het individu gedoemd om in de klem te worden gesmoord. - Over de Christenen: de gieren der zich christelijk noemende en wanende kapitalen-macht. - Over Talma: een duivel met Gods naam op de lippen. - (Troelstra; voorwaarts, marsch! Ons standpunt bij de verkiezingen 1905.). - vrije universiteit.... een drilschool ter opkweeking van Kuyperiaansche volksmenners (blz. 3). - Het is noodig tegenover de volksmisleiding, waaraan zich, om uit den grootkapitalistischen en kleinburgerlijken hoek de kiezers te vangen, de Regeering en hare trawanten schuldigmaken. (blz. 4). - De geloovige arbeiders zijn, vooral door de kleine ‘Christelijke’ pers, de leugenfirma Aalberse, Sybrandy & Co., door Dominees en pastoors zóó tegen ons opgezet dat etc. (blz. 10). - .... ‘zegt deze duivenmelker’ (dr. Kuyper) ‘dat wij ze willen lijmen’ (blz. 14). - Het oppermachtige hoofd der coalitie is dr. Kuyper, de man met de biceps, de waakhond voor de brandkast. - .... Deze Kuiper, voor wien de ‘kleine luyden’ van ons land de duigen waren, die hij in de hoepels zijner theologische systemen besloot, is nu geworden tot visscher in de troebele wateren van het liberalisme en de sociaaldemokratie is de pols of kodde geworden, waarmee druk in 't water wordt geplonsd,

[pagina 434]
[p. 434]

om de verschrikte vischjes - de goudvischjes niet te vergeten - in de ‘Christelijke’ netten te vangen, (blz. 26 en 27). - ....Waar de Nederlandsche Opperchristen (dat is Abr. Kuyper natuurlijk) in plaats van het gelaat van den man van Nazareth, dat van een Bismarck of Napoleon heeft vertoond en het teere rijs met ruwe hand heeft neergegooid en met lompen poot vertrapt. (blz. 39, 40).

Uit de Notenkraker citeeren wij nog:

 
28.
 
Hij (Lohman) dirigeert in 't parlement
 
De heele ‘vrome’ bend.
 
 
 
29.
 
Daar zetelen regeerders (2e Kamer)
 
Met Kaïnsgeest bezield.
 
 
 
30.
 
Maar in een der Haagsche stembureaux
 
‘Vertelde’ men zich wel honderd.
 
Daar hebben ze voor meneer Schalekamp.
 
Kolossaal den boel bed......

31. Er is voor de kapitalistenkliek toch een nieuwe kans geboren. - O, diep gezonken Kamer! - O, oude zwijnenstal!

Notenkraker 25 Mei 1912.

 
32.
 
Beknotter van de winst, boei, om 't vrij bedrijf te knellen,
 
Afgodisch offer aan de slaapzucht der gezellen,
 
Knakker van onzen bloei, broodfabrikantenslachter,
 
Knechter van 't patronaat, roek'looze machtsverkrachter,
 
Eerroover van een volk, welks eer zijn vrijheid is,
 
Ringeloorder, dwingeland en stinkende ergernis,
 
Socialisten vreugd', een Schapers zaligheid,
 
Wangedrocht, misbaksel, dwangbuis der nijverheid,
 
Energie-vermoorder. die den werklust jaagt naar bed,
 
Tyran en twistappel, uw naam is Bakkerswet.
 
 
 
33.
 
Nou alles doorgejakkerd
 
O knullig parlement
 
Wij zullen je wel drillen
 
Met onze zwarte bent.
 
Welaan, O Kamerknullen
 
Thans geen bedenking meer
 
En alles dóórgejakkerd
 
Tot onze ‘Christen’ eer!
 
 
 
Notenkraker.

De eerste kamer.

 
34.
 
Afgedankte gratie,
 
reinste incarnatie
 
van hervormingshaat.
 
Ondergaande grijsheid,
 
van je staatmanswijsheid
 
nimmer uitgepraat.
 
Glorie aan 't verbleeken,
 
hersens aan 't verweeken,
 
afgedaan talent.
 
Mammon 'strouwstewachter,
 
honderd jaar ten achter:
 
knevel-parlement.
 
Club van ouwe pruiken
 
en gemeste buiken,
 
kwebbel instituut.
 
Christenplicht-vergeter!
 
'k wensch hoe eer hoe beter
 
je een graf-saluut!
 
 
 
B.v.d.B.

(Notenkraker 10 Febr. '12).

 

5o. Maar de vergroving der socialistische arbeidersmentaliteit: toont zich in de taal ook door een ruwe rauwe zinbouw, het kiezen van woorden en constructies uit veel lager kringen, als de meeste schrijvers dat gewoon zijn; en een bedenkelijk gemis aan kieschheid en goeden smaak zijn er het gevolg van. De lezer oordeele alweer zelf. IS DAT BESCHAVING?

Het grof materialisme.... kreeg opnieuw de overhand en dáármee poogt men den ongelukkigen arbeider op te knappen, den man, die gewillige ooren heeft voor een moelvechterij (debat) waarin hij over zijn stoffelijke belangen heel veel aanlokkelijks komt braddelen. Klassenstrijd Emons. 1905 blz. 20. De conclusies dier snuffelaars staan lijnrecht tegenover elkander: De eene zegt, klassenstrijd, de andere: je bent mal! - de beschaving der menschen brengt heil, maar geen onzinnig klassengewauwel! (ibid. pag 25). Troelstra: Voorwaarts marsch! 1905. Het tuchthuis ontwerp van Cort van der Linden, een stuk nare reaktie, waarbij de aanhangige strafwet novelle van Loeff nog maar een beestje is (blz. 24). - .... de regeering en hare vrienden stellend in staat van beschuldiging, wegens den schandelijken aanslag op het beetje macht der arbeiders, zoodra dit in Januari 1903 open-

[pagina 435]
[p. 435]

baar werd. Een aanklacht waarmee wij hen tot de deuren der hel zullen vervolgen, wegens het op straat gooien van 5000 arbeiders, alleen, opdat zij (hen)....zouden kunnen voorliegen.... (blz. 39). Ziedaar Mr. Aalberse's plan; komt het tot uitvoering, dan kan de volksverdomming, de geestelijke kneveling, op groote schaal ter hand genomen worden.

Het Volk 5 Mei 1903.

 
35.
 
Wanneer er wat te grissen valt,
 
Is Recht maar louter franje.
 
Zoo denkt de brave bourgeoisie
 
...........
 
Ze hadden samen een tractaat
 
Voor twee jaar pas geschreven;
 
Het is misschien goed plee-papier,
 
Maar niet om na te leven.
 
Notenkraker.
 
 
 
36.
 
Toen kwam er een soeperige motie
 
Als einde van 't gemier;
 
Die gebruiken Regeering en Kamer
 
Desnoods voor plee-papier.
 
Notenkraker.
 
 
 
37.
 
Dus staat onze koalitie
 
Er vrij belabberd voor;
 
Maar dáár is ze potverdorie
 
Ook koalitie voor.
 
Notenkraker.

‘Partijgenooten, wij kunnen dit ook bereiken als gij uw body er maar achterzet. Volk 31 Mei 1903. - Dat de boel er zoo slechts voor stond, dat het donderen werd en het niet kwaad zou zijn, zoo er een klein ontsporinkje of ongelukje gebeurde. - Over H.M. de Koningin, (Volk 26 Mei 1903.) - (rondgevoerd) ‘Als een nummer van een kijkspul voor een gapende menigte. - Over niet-socialistische socialisten, (Volk 1 Mei 1903.) - ‘Een afzichtelijke bende eerafsnijers’ die in de vijandige pers haar smerig handwerk verricht. - ‘gore socialistenhaat’ (in de partijtaal) - muilkorven: dwingen te zwijgen. - judasserig. Uit den Volkscatechismus voor ons land, bewerkt door W.P.G. Helsdingen: 3o. Les, 1o. Vraag. Hebt ge tegenover de maatschappij plichten te vervullen? Antwoord. Een mud vol. - 2o. Vraag. Hebt ge daartegenover aanspraak op rechten? Antwoord. Een schijntje. - 26o. Vraag. En de vrouwen? (hebben die kiesrecht?) Antwoord. Die tellen heelemaal niet mee. Die zijn gelijk gesteld met idioten, gevangenen en kinderen. - 4o. Les. (Titel) Over de vraag, waar het belastinggeld aan verdaan wordt.

Uit Laat de Christenen maar slapen van L. Hermans kies ik nog:

De vagebond.

 
38.
 
‘Berooid en hongerig liep hij rond
 
Hij was 'n kompleete vagebond.
 
Hij had geen hok, geen onderdak
 
Hij had ook geen zwartlakens pak.
 
Hij had geen stoel en geen fornuis
 
Hij was zoo nakend als een luis.
 
Hij sliep steeds op den naakten grond
 
Hij was een kompleete vagebond.
 
Hij had geen werk en geen genot
 
Hij ging van narigheid kapot.
 
Hij leefde erger dan een hond
 
Hij was een kompleete vagebond.
 
Hij stierf in een verlaten wijk
 
Een diender vond z'n smerig lijk.

Klassenstrijd, door Fred. W.H. Emons. - (pag. 20.) ‘De man die gewillige ooren heeft voor een moelvechterij, waarin hij over zijn stoffelijke belangen heel veel aanlokkelijks komt braddelen’. - De hondsche behandeling van de patroon of z'n handlangers. - De arbeiders terug jagen in hun kot. - Onze dierlijke roofmaatschappij.

Notenkraker 18 Jan. '13.

De oorlogsbegrooting.

 
39.
 
Laat de menschen maar krepeeren
 
Weest onbezorgd, mijne heeren!
 
Weest maar Christ'nen in den naam,
 
Gooit de centen uit het raam.
 
Scheldt de rooien maar voor gekken,
 
Laat de armen maar verrekken.
 
Wij zullen u wel mores leeren,
 
Onze dag komt óók, meneeren.
[pagina 436]
[p. 436]
 
40.
 
Het zijn verraaiers,
 
Woordverdraaiers,
 
Onverlaten,
 
Laat ze praten!
 
Potverdommen,
 
Dan liever bommen!
 
Weg met de reaktie,
 
Direkte aktie!
 
Weg met den staat
 
En 't patronaat.
 
Woordverdraaiers
 
Vuile verraaiers!
 
Notenkraker 6 April 1912.

In ‘De Vrije Socialist’ wordt van ‘Recht voor Allen’ gezegd, dat het ‘perfide gemeen is en met paardevijgen gooit’, waarop R.v.A. nog lieflijker uitvalt met ‘schelden, verdachtmaken, bezwadderd, poespas van onhebbelijkheden, geschreeuw en getoeter, een Blauwbaard die zijn vrienden en beginselen afmaakt, een verrader, een sujet’.

6o. Ten slotte geven wij hier nog een lijstje tamelijk nieuwe woorden, die noodig waren voor de socialistische begrippen over maatschappelijke en economische verhoudingen. Zeer vele ervan zijn met of zonder hun aanvankelijke gevoelskleur reeds overgenomen in het algemeen beschaafd.

Specifiek socialistische woorden en uitdrukkingen

Kapitalist
kapitalisme
geldmacht
militairisme
bourgeoisie
burgerpartij
onderkruiper-(ster)
loonbederver
broodroover (de patroon, die iemand ontslaat
loonslaven - loonknechtschap, werklieden
loonknechten ””
lijfeigenen ””
onterfden ””
proletariërs ””
proletariaat ””
onteigende ””
proletaren ””
proletariseeren der burger klasse
solidariteit
het arbeiderschap
besmet werk: het door stakers verlaten werk
uitsluiten
staken, aanval-staking, afweer-staking
posten
klassenstrijd
klassetegenstellingen
klassenhaat
klassengewoel
klassenbewustzijn
klassensolidariteit
klassejustitie
klassebelangen
klasseheerschappij
gemeenschappelijk volkseigendom.
maatschappelijke organisatie der voortbrenging.
vermaatschappelijking der voortbrenging.
economische revolutie
uitblaffen: uitschelden op een congres
verburgerlijking der partij: verwijt van de orthodoxe Marxisten aan de revisionisten.
het preeken der burgerlijke, of bourgeois moraal: op niet socialistisch standpunt staan.
het risico van den arbeid, arbeidersdividend: ironische term van bedrijfs ongelukken.
medezeggenschap (in 'tbeheer van de bedrijven, door de arbeiders)
de moderne vakvereenigingen: aangesloten bij het N.V.V.
politieker - partijgenoot van Troelstra
parlementariër ””
revisionisme - revisionisten
opportunisten
gemeenschappelijke volksgrond
meerwaarde
groepen bevrijding
heilstaat
toekomststaat
de rooien
principieelen
het machinebestaan van de arbeiders
volksverdomming: het dom-houden van het volk.
bourgeoisbladen
de rooie Dinsdag
meibetooging
eerste meidag
meifeest
hongermartelaars
de zwarte lijst
de gele: les jaunes.
de onafhankelijken (anarchisten)
een bewuste (elk socialist)

Men ziet hieruit reeds, dat onze socialisten een heele reeks Germanismen in hun partijtaal hebben overgenomen. Adama van Scheltema zegt hierover zeer terecht in De Grondslagen eener nieuwe poëzie, Rotterdam 1908:

[pagina 437]
[p. 437]

‘Het Duitsche onkruid tiert welig in de sociaal-democratie: de soc. dem. wetenschap en levensbeschouwing zijn geheel van Duitsche geboorte; de voornaamste wetenschappelijke organen waar de soc. dem. leiders uitputten, zijn Duitsche; bijna al de vertaalde brochures zijn uit het Duitsch; en ten slotte leeren de autodidacten uit het proletariaat in de eerste plaats Duitsch. In waarheid zien wij propagandisten onder de soc. dem., die zóó door de wol geverfd zijn, dat zij in de meest letterlijke zin geen Hollandsch meer kunnen schrijven, en brochures vertalen, die achteraf nog meer op Duitsch dan op Hollandsch gelijken! De soc. dem. pers zelve gaat hierin voor, en niet alleen ‘Het Volk’, ook meer letterkundige periodieken als wijlen ‘De Kroniek’ en ‘De Nieuwe Tijd’: woorden als: planmatig (overlegd, met overleg) aanvechtbaar (betwistbaar), de breede schicht (laag klasse) heenwijzen naar (doelen op), geplande werkstaking (voorgenomen, beraamd), enz. enz. zijn schering en inslag, maar wat zegt men van de volgende, uit genoemde periodieken opgeteekende, uitdrukkingen: het bevestigt zich (V), een beginsel vertreden (Kr), wie er geen vrede mee heeft, kan er zijn bedenken tegenover plaatsen (V), een voorkamper (NT), een nogmalige kritiek (NT), een wetenschappelijke vorsching (Kr), langwijlig (Kr), het leert ons andere hindernissen te omgaan (NT), uit haar aangehoorigheid tot de arbeidersklasse (V), hij wijst er in heftige beweging op (V), cursusvergaderingen beleerden de deelnemers (V), het klassebelang (dat) de inzichten bestemt (Kr), een eenheidlijk karakter (Kr), het tweede boek bemoeit zich met aan te wijzen (NT), zooals onze geest zich in de ruimte terecht vindt (NT), de moraal is het samengevatte inbegrip van ... (NT), de orde oprecht te houden (V), och laten wij er ons niet veel bekommernis over aannemen (Kr), bestatigen (V), de heer B. werpt zich in de borst (V), kan ik er niet omheen een woord bespreken over...(V), doch elkaar haten zij zich alle even hard (V), de hoogzomertijd (V), de philosoof moet als zoo materialistisch mogelijk worden nagewezen (NT), negerslavernij (Kr), de gezinningen en handelingen der menschen (NT), de kunst afzijds van de groote stroomingen (NT), tegenwillige onderwerping (V), de eerste mei werkte zoo beruischend (V), enz. enz.

Is het niet ongelooflijk! En dit zijn geen uitpluizerijen, maar in korte tijd, zooals zij voor de hand kwamen opgeteekende en gemakkelijk met dozijnen te vermeerderen uitdrukkingen. En in plaats dat de letterkundigen in de partij dit tegengaan, gaan zij daarin voor: verreweg de meeste der opgeteekende germanismen uit de NT zijn van Gorter of Roland Holst afkomstig. Wat te zeggen over het Hollandsch van ‘De nieuwe Geboort (‘Die Neue Geburt’), dat soms meer Duitsch dan Hollandsch schijnt, dit voorbeeld van gewrongen en gemaakte taal, om toch maar anders dan gewoon te schrijven. Naast een aanhaling uit de tallooze willekeurige woord en zinsconstructies, als: ‘Soms breekt iets binnenst, en omvatten wij de wereld momentaan’, ‘In schemeruur overkomt haar te droomen’, enz.; de volgende germanismen: alnachtlijk, waar alle wegen enden, hun hand preste hun hart; klaart een venster der ziel zich, wel had ik gespand de hemelen doorreisd; 't jaar schijnt te wijlen, eens zat ik in zeldene stilte, mij bangt, de arbeiders voelden zich zoo ‘heimlijk’, of uit Gorters ‘Verzen’: ‘Vanaf bewogen gestaden zien wij naar heerlijke ginders’ (??) of waar hij zijn held door het ‘dageslicht’ laat gaan!’

 

Over Herman Gorter en Mevrouw Roland Holst, heb ik, na de vermelding hunner socialistische Duitsche woorden, hier niets meer te zeggen; want dat hun taal op alle andere punten, evenver van alle echte socialistische-arbeiders-spraak afwijkt: als exotische cactussen van paarde- en zonnebloemen, is aan iedereen voldoende bekend. Ook Adama van Scheltema zelf, is een veredelde socialist. En zoo houdt zijn taal het midden tusschen die van Kloos en Rik

[pagina 438]
[p. 438]

van Offel. Eén ding is in Adama echter nooit genoeg te prijzen, dat de liefde in hem meestal sterker is dan de haat, en dat hij juist dáárom zoo vaak omhoog wil. Hij zegt wel: ‘het Christendom zei ook veel materiëels, maar in de eerste plaats uw ziel - de sociaal democratie zegt ook veel ideëels, maar in de eerste plaats uw boterham!’ maar in de werkelijkheid van zijn beste verzen is 't ook bij hem Goddank altijd weer: DE ZIEL DIE OVERWINT.

Mijn hart.

 
41.
 
I.
 
Slijt, slijt mijn hart
 
In de daavrende dagen,
 
Neem de dronk die ze dragen,
 
Wie weet wat er morgen uit je stof wordt gebouwd.
 
Proost! de smart en de vreugde
 
Wie zich beide niet heugde -
 
Hem waar nimmer een teug uit dit leven betrouwd!
 
 
 
II.
 
Lui, lui mijn hart!
 
Lui in 't licht van de morgen,
 
Lui de storm van je zorgen,
 
Lui de oogst die de dampende aarde je laat
 
Lui de ernstige, dure,
 
Plechtige plicht van de uren,
 
Tot jij zelf eens rustig onze Angelus slaat.
 
 
 
III.
 
Drijf! drijf mijn hart
 
De vlugge spoel door 't leven!
 
Zie, wij werken, wij weven
 
De bloemen in 't kleed van het uur dat vervalt!
 
Waak jij - werk, tot jij kil zijt
 
Tot eenmaal, als jij stil zijt,
 
Ons doodshemd als goud van ons doodsbed afvalt!
 
 
 
IV.
 
Sla! sla mijn hart!
 
Mijn tamboer! voor een makker,
 
Houd een vriend van je wakker,
 
Beluister niet zelf jouw verlangende lied!
 
Het mooiste op de wereld
 
Is een oog, dat bepereld
 
Naar jouw liefde, jouw trouw, jouw vriendschap uitziet.
 
 
 
V.
 
Zaai! zaai mijn hart!
 
Zaai jouw bloed in de voren
 
Niets moois is ooit geboren
 
Waar een mensch niet héél zijn hartebloed gaf?
 
Geen oogstfeest zal er komen
 
Waar wij zaaien met droomen
 
Zaai jouw bloed! - eens groeien de roze' om ons graf.
 
 
 
Adama van Scheltema.

En dat zulke poëzie ook bij echte socialistische arbeiders weerklank vinden kan, bewijze ten slotte een uitzonderings-stroof van E. Moyson:

 
42.
 
O ARBEID, VRIEND VAN 'S MENSCHEN ZIEL,
 
GIJ DIE VERDELT D'ARMEN KIEL,
 
EN ZWAKKEN MAAKT TOT STERKEN,
 
GIJ, TROOST EN STEUN VAN AL WIE LIJDT,
 
WEES DOOR 'T VLAAMSCH VOLK GEBENEDIJD,
 
EN BLIJVE 'T NEERSTIG WERKEN!
[pagina 439]
[p. 439]

Dat is dus de taal der zieke socialistische arbeiders in al haar lief en leed. Wij kunnen ze mooi vinden of leelijk, als taalkundigen hebben wij er rekening mee te houden. En wij zijn er voorloopig nog niet van af. Want het voorbeeld der omliggende groote landen, Frankrijk en Duitschland, die ons in de wereldbewegingen gewoonlijk een beetje vóór zijn, leert ons, dat wij nog niet voor het socialisme te lijk zullen mogen gaan. Toch begint het vroegrijpe leventje reeds teekenen van seniele aftakeling te vertoonen, daar het zich voortdurend meer bij de burgerpartijen gaat aansluiten. Een groote stap was het revisionisme der Parlementariërs: met het onvermijdelijk gevolg, dat Van der Velden Belgisch staatsminister werd, dat Troelstra zich in een hofkoets naar de koninklijke lunch laat rijden, en Ter Laan met den burgemeestersketting omhangen Hare Majesteit bedankt voor het vertrouwen in hem gesteld. Vroeger waren ze consequent in het openhouden der wonden, en stemden ze tegen alle sociale wetten, maar thans durven ze dat al zoo stout niet meer aan. In den beginne kondigden ze den socialistischen heilstaat voor de allernaaste toekomst aan, waarschijnlijk ca 1880, zeker in 1900 te verwezenlijken. Nu geven ze al toe, dat hun revolutie meer op een evolutie zal gelijken; en dat de overgang der productiemiddelen in de handen der gemeenschap: een proces is dat misschien nog eeuwen van ontwikkeling vraagt. Zoo evolueeren de leiders. Zien wij nu de fabrieksarbeiders zelf. Hun lot wordt zeer merkbaar beter. Van de meest verschillende kanten werkt men samen: om geleidelijk zoo mogelijk alle redenen van ontevredenheid weg te nemen. Ook deze sociale hervormingen vragen echter tijd en geduld. Als wij er echter in slagen: 1o rechtstreeks door godsdienst en hoogere ontwikkeling het bewustzijn en de levensvreugde der arbeiders te verbeteren; 2o de eentonigheid door variatie van werk, vermindering van al te langen arbeidsduur en opklimming tot een breeder vak te verminderen; 3o door een nauwkeurig afwegen van voor- en nadeelen in de verschillende bedrijven de arbeidssplitsing eenigszins te beperken, of althans niet verder door te voeren; 4o buiten de fabriek door goed voedsel, rust, uitspanning en familiegeluk den dagelijkschen arbeid te verzoeten; 5o door de collectieve arbeidsovereenkomsten den werkman praktisch te doen beseffen, dat het hem niet wèl kan gaan, tenzij het ook zijn patroon wèl ga! Dàn worden vanzelf de oorzaken van de socialistische mentaliteit dérmate verzwakt, dat een heel ander complex van beslommeringen hen zal gaan beheerschen. Zoodoende wordt dus van lieverlede de pas-ontstane socialistenbedding weer ondieper en breeder, totdat hare wateren zich in de stroomen van andere hervormingspartijen gaan verliezen. Het socialisme zal geen twintig eeuwen oud worden. - Maar ook in het betrekkelijk korte verleden heeft het reeds merkwaardige verandering in onze Nederlandsche taal gebracht. Dat kunnen wij evenwel pas in z'n volle breedte en diepte, in ons derde deel overschouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken